9789006815979 - Psychologie van de Adolescentie - inkijkexemplaar

Page 1


Psychologie van de adolescentie

Basisboek

Wim Slot

Marcel van Aken

Eveline Crone [redactie]

27 e druk

Psychologie van de adolescentie

Basisboek

Psychologie van de adolescentie

Basisboek

Zeventwintigste druk

Wim Slot, Marcel van Aken, Eveline Crone (redactie)

Auteurs

Marcel van Aken

Michelle Achterberg

Eveline Crone

Laura Baams

Wim Beyers

Daphne van de Bongardt

Lysanne te Brinke

Linda Dekker

Judith Dubas

Luc Goossens

Irma Hein

Loes Keijsers

Lydia Krabbendam

Ramón Lindauer

Koen Luyckx

Anna van der Meulen

Sheida Novin

Maaike Raijmakers

Wim Slot

Bart Soenens

Han Spanjaard

Sander Thomaes

Maarten Vansteenkiste

René Veenstra

Mirthe Verbeek

Inhoudelijke redactie

Wim Slot

Marcel van Aken

Eveline Crone

Taalredactie

Nan Kroeze

Floor ten Brink

Ontwerp

Studio Pietje Precies, Hilversum

Opmaak

Imago MediaBuilders, Amersfoort

Fotografie

Foto omslag

Technisch tekenwerk

Tiekstramedia

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij die zich inzet voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De mensen van ThiemeMeulenhoff zijn er voor onderwijsprofessionals – met ervaring, expertise en doeltreffende leermiddelen. Ontwikkeld in doorlopende samenwerking met de mensen in het onderwijs om samen het onderwijs nog beter te maken. We ontwikkelen lesmethodes die goed te combineren zijn met andere leermiddelen, naar eigen inzicht aan te passen en bewezen effectief zijn. En natuurlijk worden al onze lesmethodes zo duurzaam mogelijk geproduceerd. Zo bouwen we samen met de mensen in het onderwijs aan een mooie toekomst voor de volgende generatie.

Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 81597 9 Editie 1, druk 27, oplage 1, 2025

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2025

Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining, AI-training en vergelijkbare technologieën niet toegestaan. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieen, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl).

Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.

ClimatePartner certified product climate-id.com/YI43H3

CO2 measure reduce contribute

Inhoudsopgave

1.1

1.2

1.3

1.3.1

1.4

1.5

1.5.1

1.5.2

1.5.3

1.5.4

1.5.5

1.6

2.2 De rol van theorieën over de ontwikkeling: ontwikkelingstaken als voorbeeld

2.2.1 Specifieke uitdagingen in elke fase van de ontwikkeling

2.1.2 Verschillende invloeden op ontwikkelingstaken

2.3 Vier theoretische benaderingen van

2.3.1

2.3.2

2.3.3

2.3.4 Dynamische systeemtheorie en positieve ontwikkelingspsychologie

2.4 Samenbrengen van theorieën

2.5 Besluit

3 Lichamelijke ontwikkeling in

3.1 Inleiding

3.2 De lichamelijke veranderingen tijdens de adolescentie

3.2.1 De hormonale regelsystemen achter de lichamelijke veranderingen

3.2.2 Lichamelijke veranderingen

3.2.3 Verschillen in lichamelijke ontwikkeling als gevolg van omgevingsfactoren

3.3 Rijping en lichamelijke ontwikkeling en het functioneren van adolescenten

3.3.1

3.3.3

3.3.4

3.4 Verklaringen voor de invloed van de lichamelijke ontwikkeling op het functioneren

3.4.1

3.4.2

3.4.3

3.4.5

5.4.1

5.4.2

5.4.3

5.4.4

5.4.5

5.5

5.5.1

5.5.2

5.5.3

5.5.4

5.6 Psychoseksuele ontwikkeling: positief perspectief

5.6.1 Seksueel zelfvertrouwen, autonomie en wensen

5.6.2 Positieve beleving, plezier en orgasme

5.7 Psychoseksuele ontwikkeling: multisysteem perspectief

5.7.1

5.7.2

5.7.3

5.7.4

5.8

6

6.1

6.2 Benaderingen van cognitieve ontwikkeling

6.3

6.3.1

6.3.2

6.3.3

6.3.4

6.4

6.4.1

6.4.2

6.4.3

6.4.4

6.4.5

6.4.6

6.5

6.5.1

6.5.2

6.5.3

6.5.4

6.6

7

7.1

7.3

7.6

7.7

7.8

7.9

van

8.1.1 Wie ben ik

8.1.2 Begripsbepaling

8.2 Theorieën over de ontwikkeling van het zelf en identiteit

8.2.1 Theorieën over ontwikkeling van het zelf

8.2.2 De ego-ontwikkelingstheorie van Loevinger

8.2.3 De identiteitstheorie van Erikson

8.2.4 De identiteitsbepaling van Marcia

8.2.5 Kritiek op het identiteitstatusparadigma van Marcia

8.2.6 Andere theorieën/perspectieven op identiteitsontwikkeling

8.3 De ontwikkeling van het zelf

8.3.1 Persoon-contexteffecten

8.3.2 Minder gunstige ontwikkeling

8.4

8.4.1

van identiteitsvorming

8.4.2 Persoon-context-effecten

8.4.3 Minder gunstige ontwikkeling

8.5

9 Autonomie-ontwikkeling in de adolescentie

9.1 Inleiding

9.2 Het paraplubegrip autonomie: onafhankelijkheid versus vrijwillig functioneren

192

9.2.1 Autonomie als onafhankelijkheid of separatie 192

9.2.2 Autonomie als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren 193

9.2.3 De twee definities van autonomie vergeleken 196

9.3 Ontwikkeling van autonomie 198

9.3.1 Ontwikkeling van separatie of loskomen van de ouders 199

9.3.2 Ontwikkeling van vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren 202

9.4 Autonomie als bron van welbevinden en basis voor latere ontwikkeling 203

9.4.1 Gevolgen van separatie en het ontwikkelen van onafhankelijkheid 204

9.4.2 Gevolgen van vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren 206

9.5 Contexten die bijdragen tot de ontwikkeling van autonomie, of net die ontwikkeling hinderen 208

9.5.1 Opvoedingsprocessen vanuit het separatie-individuatieperspectief 208

9.5.2 Opvoedingsprocessen vanuit het vrijwillig of zelfdeterminatieperspectief 210

9.5.3 Invloeden van buiten het gezin 213

9.5.4 Kan de jongere ook zelf werken aan autonomie? 214

9.6 Autonomie in verschillende culturen 215

9.6.1 Autonomie als onafhankelijkheid of separatie 215

9.6.2 Autonomie als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren

215

9.7 Besluit 216

10

De rol van het gezin

10.1 Inleiding

10.2 Gezinnen met adolescenten: ‘storm and stress’?

10.3 Veranderingen in ouder-kindrelaties gedurende de adolescentie

10.3.1 Verandering in hiërarchie

10.3.2 Toename in conflicten

10.3.3 Dip in de ervaren relatiekwaliteit

10.3.4 Veranderingen in communicatiepatronen en monitoring

10.4 Opvoeding en welbevinden

10.4.1 Geïntegreerd theoretisch model

10.4.2 Opvoedstijlen

10.4.3 Opvoedgedragingen

10.5 Het gezinssysteem

10.5.1 De relatie tussen broers en zussen

10.5.2 Het gezin als systeem

10.6 Open vragen en beperkingen van onderzoek

10.6.1 Cultuurverschillen

10.6.2

10.6.3

11 De rol van leeftijdsgenoten

leeftijdsgenoten

Fysiologische veranderingen in de adolescentie

11.2.3 Sociaal-structurele veranderingen in de adolescentie

11.2.4 Sociaal-cognitieve veranderingen in de adolescentie

11.3 Theorieën over de rol van leeftijdsgenoten

11.3.1 Interpersoonlijke theorie van ontwikkeling

11.3.2 Sociale-vergelijkingstheorie

11.3.3 Sociale-ontwikkelingstheorie

11.3.4 Sociaal-cognitieve leertheorie

11.3.5 Theorie van het interpersoonlijk perspectief

11.3.6 Sociale-informatieverwerkingstheorie

11.3.7 Sociale-verbondenheidtheorie

11.4 Mechanismen onderliggend aan de rol van leeftijdsgenoten

11.4.1 Sociale signalen in de hersenen

11.4.2 Sociale afwijzing en agressie

11.5 Relaties met leeftijdsgenoten

11.5.1 Positieve relaties met leeftijdsgenoten

11.5.2 Negatieve relaties met leeftijdsgenoten

11.6 Gelijkenissen tussen leeftijdsgenoten

11.6.1 Invloed-verenigbaarheidmodel

11.6.2 Invloed, selectie en gelegenheid

11.7

11.7.1

11.7.2

11.7.3

11.7.4

11.7.5

Selectie- en beïnvloedingsprocessen van leeftijdsgenoten

Leeftijdsgenoten en schoolgedrag

Leeftijdsgenoten en externaliserende problemen

Leeftijdsgenoten en internaliserende problemen

Leeftijdsgenoten en middelengebruik

Leeftijdsgenoten en positieve uitkomsten

11.8 Leeftijdsgenoten en sociale normen

Sociale-vergelijkingsprocessen en de aanpassing van adolescenten

Sociaaleconomische status en behoren tot een minderheidsgroep

12.4 Maatschappelijke uitdagingen van de 21e eeuw

12.5 De behoefte van adolescenten om bij te dragen aan de maatschappij

12.6 Het vergroten van kansen om bij te dragen

12.7

Jeugdcriminaliteit in cijfers

13.3 Minder crimineel gedrag na de adolescentie

13.4 Minder jeugdcriminaliteit in de loop der tijd

13.5 Cyberdelicten en gedigitaliseerde criminaliteit

13.6 Seksuele delicten

13.7 Gender en criminaliteit

13.8 Leeftijdstrajecten bij het ontstaan en verloop van crimineel gedrag

13.8.1 Loeber: trajecten waarlangs crimineel gedrag zich van kwaad tot erger ontwikkelt

13.8.2 Moffitt: trajecten als typologie

13.8.3 Tremblay: een traject als afwijking van de normale ontwikkeling

13.9 Risicofactoren die de kans vergroten op een delinquente ontwikkeling

13.9.1 Risicofactoren, cumulatie en beschermende factoren

13.9.2

13.9.4

13.9.6

factoren als risico

gezinsinvloeden

vrienden

13.9.7 Delinquente en niet-delinquente partners

13.9.8 Plaatsing in een justitiële setting

13.10 Wat kan leiden tot het stoppen met crimineel gedrag?

13.11 De werking van het strafrecht

13.12 Alcohol- en drugsgebruik in de adolescentie

13.12.1 Het algemene beeld

13.12.2 Drugs die populair zijn bij adolescenten.

13.12.3 Cannabis, XTC, cocaïne, lachgas

13.12.4

13.13.1 Afhankelijkheid

13.13.2

14 Psychische problemen en stoornissen in de levensloop

14.2 Ontwikkelingstaken kenmerkend voor de adolescentie

14.3 Normale ontwikkeling, emoties en lichamelijke klachten

14.3.1 Angst in normale ontwikkeling

14.3.2

14.3.3 Boosheid in de normale ontwikkeling

14.3.3 Lichamelijke klachten in normale ontwikkeling

14.4 Problemen en stoornissen in de levensloop

14.5 Angststoornissen

14.5.4 Gegeneraliseerde angststoornis

14.6 Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen

14.7 Trauma- en stressor-gerelateerde stoornissen

14.8 Depressieve stemmingsstoornissen

14.8.1 Depressieve stoornis

14.8.2 Persisterende depressieve stoornis (dysthymie)

14.9 Bipolaire stemmingsstoornissen

14.10 Voedings- en eetstoornissen

14.10.1 Anorexia nervosa

Voorwoord

De belangstelling voor adolescentie is sinds het midden van de vorige eeuw alleen maar gegroeid. Dit blijkt uit de enorme stroom boeken, de vele wetenschappelijke publicaties en de komst van nieuwe tijdschriften die zich volledig richten op dit onderwerp. De inzichten in de biologische ontwikkeling van adolescenten en het dynamische samenspel tussen persoonlijkheid en omgeving zijn razendsnel geëvolueerd. Langlopende onderzoeken naar de overgang van kind naar adolescent hebben inmiddels een schat aan waardevolle gegevens opgeleverd.

Ook in de media staat de adolescentie volop in de schijnwerpers. De grote vraag is: zijn jongeren tegenwoordig echt lastiger geworden? Hebben ouders nog wel invloed als hun kinderen de puberteit ingaan? En wat gebeurt er met de invloed van leeftijdsgenoten, zeker in het tijdperk van sociale media? Achter deze vragen schuilt een zorg: de adolescentie lijkt een turbulente periode, vol risico’s voor zowel ouders als kinderen. Toch toont wetenschappelijk onderzoek aan dat het in werkelijkheid wel meevalt met die turbulentie. Niet alle jongeren ervaren deze levensfase als moeilijk of problematisch. Voor ouders ligt het vaak anders. Sommigen maken zich zorgen over de wijze waarop hun kind in deze fase een eigen levensstijl en toekomstperspectief gaat vormen. Gelukkig blijkt uit onderzoek dat ouders een grote, positieve invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van adolescenten. Vrienden en vriendengroepen spelen een rol, maar ze zijn niet de enige factor. Bovendien blijkt dat adolescenten de afgelopen jaren niet moeilijker zijn geworden. Alcohol- en drugsgebruik zijn niet gestegen en jeugdcriminaliteit is zelfs afgenomen. Het laatste blijkt uit de officiële justitiegegevens. Toch menen professionals in de jeugdzorg soms dat er sprake is van een toename van ernstige delicten. Dit geeft al aan dat we eventuele zorgen niet kunnen negeren. Veranderingen tijdens de adolescentie zijn niet uitsluitend positief. Nieuwe uitdagingen voor adolescenten kunnen een bedreiging vormen van hun mentale gezondheid. Denk aan de druk om altijd ‘aan te moeten staan’ en om je steeds online te vergelijken met anderen en een laag zelfbeeld te verwerken als die vergelijking minder gunstig uitpakt. Deze nieuwe ontwikkelingen en inzichten hebben geleid tot een grondige vernieuwing van de Psychologie van de adolescentie. De 27e druk is up to date gebracht aan de hand van de nieuwste onderzoeksresultaten. Er is niet alleen veel herschreven en geactualiseerd, maar we hebben ook nieuwe auteurs bereid gevonden om hun expertise te delen. Zo hebben Michelle Achterberg en René Veenstra het hoofdstuk over de rol van leeftijdsgenoten (peers) tijdens de adolescentie compleet herschreven. Externaliserende stoornissen werden in vorige edities onder de noemer van antisociaal gedrag beschreven. We besloten dat ze beter passen in hoofdstuk van Irma Hein en Ramon Lindauer die externaliserende en internaliserende stoornissen naast elkaar plaatsen. En last but not least: Lysanne te Brinke heeft een compleet nieuw hoofdstuk geschreven over de verschillende contexten waarin adolescenten zich bevinden en de maatschappelijke bijdragen die ze leveren.

Met al deze vernieuwingen is Psychologie van de adolescentie een lesboek geworden dat de ontwikkeling van de adolescent in al zijn facetten belicht – en dat op een toegankelijke, boeiende en actuele manier.

1 Inleiding

1.1 Unieke en vormende fase

Wat betekent jong zijn in deze tijd? Is dit nu anders dan bijvoorbeeld 25 jaar geleden? Hoe definiëren we de adolescentie, het proces van opgroeien tot volwassene in de samenleving? De grenzen van de adolescentie zijn wat onduidelijker geworden. Toen was bijvoorbeeld het kopen van eigen kleren iets waaraan jongeren pas in de adolescentie toekwamen, terwijl tegenwoordig kinderen al op jonge leeftijd een eigen stijl hebben. Omgekeerd uiten (jong)volwassenen zich soms in kledingstijl en gedrag op een manier die voorheen typerend was voor tieners of zelfs kinderen. Volwassenen doen net zo hard mee op de sociale media als adolescenten en ook op de meeste festivals zijn naast adolescenten ook ouderen goed vertegenwoordigd. De grenzen tussen generaties lijken enerzijds te verbreden en anderzijds te versmallen.

Je zou je zelfs kunnen afvragen of de adolescentie niet een kunstmatig begrip is. Mijlpalen die het begin of het eind van de adolescentie markeren, berusten immers vaak op afspraken die men om praktische redenen hanteert. Er bestaat geen wetenschappelijk bewijs dat 16-jarigen minder goed auto kunnen rijden dan 17-jarigen, maar de wetgever heeft nu eenmaal een leeftijdsafgrenzing nodig. Het feit zo’n grens enigszins subjectief kan zijn, betekent echter niet dat we het onderscheiden van afzonderlijke periodes los zouden moeten laten.

In dit hoofdstuk leggen we uit waarom de adolescentie een unieke en vormende fase is in iemands leven.

Dit eerste hoofdstuk begint met een algemene beschrijving van de adolescentie (paragraaf 1.2), gevolgd door een bespreking van de twee begrippen puberteit en adolescentie in paragraaf 1.3. Vervolgens komt in paragraaf 1.4 de vraag aan de orde of de adolescentieperiode als een moeilijke leeftijd moet worden beschouwd of juist als een kansrijke periode. Er worden enkele stereotiepe opvattingen ten aanzien van de adolescentie besproken (en weerlegd). Paragaaf 1.5 gaat in op de ontwikkelingspsychologische basis waarop de theorievorming over de adolescentieperiode in dit boek gebaseerd is. Ten slotte introduceren we de opzet van dit boek in paragraaf 1.6.

1.2 Adolescentie: een beschrijving

Het woord adolescentie wordt gebruikt om de periode tussen de kinderjaren en de volwassenheid aan te duiden. Dit is een periode van overgang, waarin zich veel ontwikkelingen voordoen op verschillende terreinen. Jongeren krijgen met diverse nieuwe uitdagingen te maken en doen nieuwe ontdekkingen. Er is ook een verhoogde kwetsbaarheid

bij jongeren en er zijn spanningen. Sommige jongeren beleven deze periode als prettig en als een tijd zonder veel extra problemen, andere hebben er moeite mee. In de adolescentieperiode is er sprake van een biologisch rijpingsproces, dat zowel hormonen als hersenen betreft. Er vinden ontwikkelingen plaats in het cognitief functioneren en in het denken over morele kwesties. Door groei, en spier- en vetontwikkeling verandert het uiterlijk en ook daarmee moet de jongere leren omgaan. De relatie met de ouders krijgt een andere vorm en door de psychoseksuele ontwikkeling krijgt het leven er allerlei nieuwe aspecten bij, zoals op het gebied van intieme relaties. Bovendien staan al deze ontwikkelingen niet los van elkaar. Zij werken door in de manier waarop de jongere naar zichzelf kijkt. Het zelfbeeld van jongeren verandert, maar ook hun beeld van anderen in hun omgeving. Zo staan de jongeren steeds weer voor nieuwe vragen: wie ben ik eigenlijk? Wat vinden anderen van mij? Hoe wil ik zijn? In de adolescentie gaan jongeren nadenken over wie ze zijn, en of ze zo ook willen blijven. Ze ontwikkelen een eigen identiteit. Al experimenterend met allerlei situaties en gedragingen, verkennen ze nieuwe mogelijkheden en leren ze hun beperkingen kennen en (meestal) accepteren. Een belangrijke rol spelen daarbij de reacties van mensen om de jongeren heen, zoals ouders, vrienden en leeftijdsgenoten, en een bredere groep mensen op de sociale media. Jongeren willen zich erkend en herkend voelen door mensen die voor hen belangrijk zijn, zowel de volwassenen in hun omgeving, als hun leeftijdsgenoten. In de voortdurende interactie met deze anderen komen jongeren tot keuzes die grote consequenties kunnen hebben voor de toekomst. Deze keuzes en de daaruit voortvloeiende verplichtingen kunnen betrekking hebben op persoonlijke relaties, levensovertuiging en maatschappelijke positie. Op deze wijze ontstaat, zoals hierboven genoemd, bij een jongere geleidelijk aan een besef van identiteit, dat wil zeggen dat de jongere zichzelf beleeft als iemand met een eigen herkenbare levensstijl die consistent is en voor de mensen om hem heen als zodanig herkenbaar is.

Leeftijd is geen waterdicht criterium om de periode van de adolescentie af te grenzen. Problemen die tijdens de ontwikkeling naar voren kunnen komen of kansen die een jongere krijgt, manifesteren zich niet bij iedere jongere op hetzelfde moment (zie hoofdstuk 2). Maar tegelijkertijd is leeftijd vaak wel het enige criterium dat beschikbaar is om een maatschappelijke status aan te geven. In de westerse wereld is het toekennen van verantwoordelijkheden meestal toch gekoppeld aan concrete leeftijdsgrenzen. Zo is het jeugdstrafrecht in Nederland vanaf 12 jaar van toepassing en geldt het volwassenenstrafrecht vanaf 18 jaar. Het adolescentenstrafrecht maakt het mogelijk van deze grenzen af te wijken.

De leeftijdsgrens voor het bekijken van bepaalde films kan zijn vastgesteld op 12 jaar, en voor andere films op 16 jaar. Er gelden leeftijdsgrenzen voor het werken op zaterdag of in de vakantie, voor parttime werken en voor een volledige werkweek; het minimumloon is vastgesteld op leeftijden, enzovoort. Deze leeftijdsgrenzen zijn vaak in beweging, afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de opkomst van goksites of fatbikes, met wel of geen helmplicht.

Sommige biologische ontwikkelingspatronen lijken verder naar voren te schuiven; zo worden meisjes nu eerder ongesteld dan in de vorige eeuw (zie hoofdstuk 3). Tegelijker-

tijd lijkt de maatschappij op het gebied van studie en werk complexer te worden, waardoor het zelfstandig worden meer tijd kost. Vooral bij jongeren met een hogere opleiding zien we dat de overgang naar de geïnstitutionaliseerde volwassenheid (met een relatief vast inkomen en een langdurige relatie of gezin) vrij lang duurt, omdat sommige jongeren langer studeren en daardoor ook langer bij hun ouders blijven wonen. Aan de ene kant bestaat de verwachting – in de omgeving maar ook bij de jongere zelf – dat adolescenten al vroeg zelfstandig zijn, terwijl ze pas laat beschikken over de middelen daarvoor.

De ontwikkelingspsycholoog Jeffrey Arnett (2016) stelde vast dat jongeren in westerse, geïndustrialiseerde landen steeds langer onderwijs genieten en daardoor later gaan werken. Zij blijven langer bij hun ouders wonen en gaan ook steeds later een vaste relatie of huwelijk aan. Het geeft hun ruimte om nog te experimenteren, voordat er keuzes met betrekking tot relaties en werk gemaakt worden. Men spreekt in dit verband weleens van een verlengde adolescentie. Arnett noemt dit ‘emerging adulthood’, ofwel ‘ontluikende volwassenheid’. Voor sommigen heeft het idee van een emerging adulthood geleid tot het formuleren van een nieuwe crisis, de ‘quarterlife crisis’, waarin jongeren van die leeftijd (rond een jaar of 25) moeilijkheden ervaren bij het vinden van een plaats in de volwassen wereld (“ga ik een baan zoeken en samenwonen, of toch eerst nog een jaar backpacken in Australië?”). In dit boek wordt in verschillende hoofdstukken uiteengezet hoe het voor jongeren is om in deze tijd op te groeien en welke uitdagingen zij tegenkomen

Ook in de lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg wordt in toenemende mate benadrukt dat er sprake moet zijn van ‘transitional care’, waarbij ‘jeugd’ wordt gedefinieerd als de periode tussen 15 en 24 jaar (van Amelsvoort, 2013). Dat betekent dat de leeftijd van 18 jaar niet wordt gehanteerd als een scherpe grens waarop een jongere van de kinder- en jeugdpsychiatrie naar de volwassenpsychiatrie doorverwezen zou moeten worden.

Deze verlengde adolescentie geldt echter zeker niet voor alle jongeren. Sommigen beginnen al in de vroege adolescentie met experimenteren. Ze gaan bijvoorbeeld al vroeg intieme relaties aan, terwijl anderen daar juist lang mee wachten. Er zijn jongeren die het zoeken van een baan lang uitstellen, terwijl anderen na een beroepsopleiding direct aan de slag gaan. Ook kunnen jongeren die onder risicovolle omstandigheden opgroeien zich vaak geen verlengde adolescentie veroorloven. Veel meisjes in justitiële instellingen bijvoorbeeld zijn al op zeer jonge leeftijd moeder en worden daarmee voor volwassen opgaven gesteld, zeker als er sprake is van armoede en een laag opleidingsniveau.

Leeftijdsaanduidingen zijn dus meestal slechts benaderingen. De afgrenzing van een periode kan daarom het beste worden gekoppeld aan de aard en het karakter van de ontwikkeling die in deze periode plaatsvindt. Wat er gebeurt met de jongere zegt meer over de fase waarin hij zich bevindt, dan de precieze leeftijd. Wanneer er om praktische redenen toch leeftijdsgrenzen moeten worden aangeven, is de periode van ongeveer 10 tot 23 jaar de adolescentieleeftijd. De vroege adolescentie ligt tussen 10 en 13 jaar, de middenadolescentie tussen 14 en 18 jaar en de late adolescentie tussen 19 en 23 jaar. De

‘emerging adulthood’ eindigt per definitie pas als volwassen rollen zijn opgenomen, hetgeen bij de meesten op dit moment zo rond 27 jaar wel gebeurd is.

1.3 Puberteit en adolescentie

Het begrip puberteit heeft strikt genomen betrekking op het proces van geslachtsrijp worden, inclusief de hormonale ontwikkeling die de geslachtsrijping en tal van andere rijpings- en ontwikkelingsprocessen aanstuurt. Als gevolg van deze processen treedt er verandering op in gedrag en stemmingen: het ‘puberen’. De adolescentie is zoals gezegd de fase waarin de jongeren de veranderingen gaan integreren die zich ten gevolge van rijping en ontwikkeling voordoen. Ze gaan zich bezighouden met de vraag: in hoeverre ben ik aan het veranderen? Wat zegt dit over wie ik ben? Wat ik zou willen bereiken? Wat verwachten anderen van mij?

Wat hierboven werd gezegd over de grenzen tussen de adolescentie en de volwassenheid, geldt in zekere mate ook voor het verschil tussen de puberteit en de adolescentie. Dat komt omdat de kennis over het samenspel tussen biologische veranderingen en gedragsveranderingen de laatste jaren enorm is toegenomen. In hoofdstuk 3 komt bijvoorbeeld aan de orde dat hormonale veranderingen leiden tot een bepaald gedrag en dat dit gedrag op zijn beurt weer aanleiding kan zijn tot veranderingen in de hormoonhuishouding. Het is dus een cyclisch proces dat tot ver in de adolescentie en zelfs tot de jongvolwassenheid kan duren. Bovendien is het te simpel gedacht dat de hormonale processen en de daarbij behorende gedragsveranderingen de puber als het ware ‘overkomen’ en dat deze pas later in de adolescentie overdacht worden en geïntegreerd in het zelfbeeld en de identiteit. Sommige jongere pubers zijn al aardig in staat om onder woorden te brengen welke veranderingen zij bij zichzelf ervaren en wat dit betekent voor het beeld dat zij van zichzelf en de omgeving hebben.

1.3.1 Begin en einde van de adolescentie; verschillen per cultuur en sekse

De adolescentie is een periode die moet worden gezien binnen de gehele levensloop. Wat jongeren in de adolescentie ervaren en wat zij doen en laten, wordt beïnvloed door gebeurtenissen en ervaringen in de kindertijd. En vervolgens heeft de ontwikkeling in de adolescentie gevolgen voor de wijze waarop zij later als volwassenen functioneren. Uitgaande van de gedachte dat de adolescentie een overgangsperiode vormt tussen de kinderjaren en de volwassenheid, zijn de markeringen voor de hand liggend: het begin van de adolescentie is gekoppeld aan de overgang van kinderjaren naar adolescentie, het eind aan de overgang van adolescentie naar volwassenheid. Deze overgangen zijn vaak echter niet zo duidelijk. Er zijn daarom verschillende definities. Vaak wordt gezegd dat de adolescentie begint in de biologie, en eindigt in de cultuur. Daarmee wordt bedoeld dat het begin van de adolescentie dikwijls wordt vastgesteld met objectief waarneembare biologische verschijnselen, zoals de fysiologische veranderingen die uiteindelijk de geslachtsrijpheid (de mogelijkheid om kinderen te krijgen) veroorzaken, de lichamelijke verschijnselen waaruit geslachtsrijpheid blijkt of de versnel-

ling van de lengtegroei (zie hoofdstuk 3). Toch is het eenzijdig om het begin van de adolescentie alleen maar in verband te brengen met deze biologische veranderingen. Ten eerste weten we inmiddels dat de hormonale veranderingen al veel vroeger beginnen, al ver voordat er lichamelijke verschijnselen zijn waar te nemen (dus nog ver voor het begin van de puberteit). Ten tweede loopt het mentaal ontwikkelingsproces niet altijd synchroon met de lichamelijke rijping: kinderen kunnen lichamelijk al verder zijn dan mentaal, of andersom. Ten derde zien we aan het begin van de adolescentie ook al belangrijke veranderingen die sociaal en cultureel zijn bepaald. De overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs is daarvan een voorbeeld. De meeste jongeren ervaren deze overstap als een ingrijpende ervaring. Er is dus meer dan alleen een biologisch begin van de adolescentie. Het einde van de adolescentie wordt meestal weergegeven als het bereiken van de volwassenheid, waarin weer nieuwe taken centraal staan: het aangaan van meer vaste persoonlijke, intieme relaties en de zorg voor de volgende generatie. Volwassenheid is echter niet het bereiken van een soort eindstadium. Ook bij volwassenen (zelfs tot aan de laatste levensfasen) is er sprake van een voortdurend ontwikkelingsproces, waarbij het steeds weer gaat om een optimale afstemming van de eigen mogelijkheden en wensen, op de eisen en mogelijkheden die de omgeving en de levensfase stelt of biedt. Er zijn daarom diverse vormen en momenten van volwassenheid denkbaar, al naargelang de persoonlijke, maatschappelijke of culturele ontwikkeling. Er zijn dus ook verschillende afrondingen van de adolescentie denkbaar. Sociale en culturele aspecten bepalen dus in grote mate hoe de adolescentie wordt afgebakend. De manier waarop de adolescentie eruitziet, kan per tijdperk en per cultuur sterk verschillen. In onze huidige westerse samenleving zijn we bijvoorbeeld geneigd om bij een begrip als identiteit vooral aan eigenheid en autonomie te denken (zie de hoofdstukken 8 over identiteit en 9 over autonomie). Terwijl in andere culturen het zekere gevoel om deel uit te maken van een groep, een breed vertakte familie, of een stam, een belangrijker aspect van de identiteit vormt. Naast culturele invloeden, zijn ook sekseverschillen van invloed op de wijze waarop de ontwikkeling zich gedurende de adolescentie manifesteert. Daarom wordt in dit boek regelmatig stilgestaan bij de verschillen tussen meisjes en jongens. In hoofdstuk 5 (over seksuele ontwikkeling) wordt beschreven dat voor de meerderheid van de adolescenten de genderidentiteit (hoe zij zich voelen en noemen) overeen met hun biologische sekse. Daarnaast zijn er adolescenten die zich niet prettig voelen bij de binaire (jongens-meisjes) genderidentiteit en die zich non-binair noemen. Transgender, tenslotte, betekent dat genderidentiteit niet overeenkomst met de biologische sekse. Hoewel er op dit gebied nog weinig onderzoek is, wordt er in hoofdstuk 5 al wel aandacht aan besteed.

1.4 Een moeilijke leeftijd?

Aan het begin van de 20ste eeuw werd wel gezegd dat de adolescentie een periode is van grote emotionele beroering en opstandigheid. Het begrip ‘Storm and Stress’, ook wel ‘Sturm und Drang’ genoemd, verheugt zich sinds de dagen van Stanley Hall (1904) in

een grote populariteit. Ook in het gewone spraakgebruik wordt de adolescentie soms als ‘de moeilijke leeftijd’ aangeduid. Deze zienswijze wordt echter ook steeds meer bestreden. Op diverse plaatsen in dit boek komt dit thema aan de orde. Hoofdstuk 2 laat zien dat de oorspronkelijke opvatting van Sigmund Freud dat opstandigheid noodzakelijk zou zijn om van de ouders los te komen, door zijn dochter Anna Freud al niet meer werd gedeeld. In hoofdstuk 7 over de emotionele ontwikkeling komt naar voren dat adolescenten, gemiddeld genomen, vaker negatieve en intense emoties ervaren. Maar lang niet alle adolescenten gaan gebukt onder intense emoties. Hoofdstuk 10 stelt de vraag wat eventuele Storm and Stress van de adolescent betekent voor de gezinsverhoudingen. De conclusie luidt dat ernstige conflicten of ruzies slechts in een minderheid van de gezinnen voorkomen. Daarbij is het opvoedingsklimaat van groot belang: in een gezin waar sprake is van warme ouder-kindrelaties, leiden conflicten of strubbelingen doorgaans niet tot een verstoring van de onderlinge verhoudingen. Bij dit alles moet worden bedacht dat de media, literatuur en films de neiging hebben jongeren als opstandig en onberekenbaar af te schilderen. Het gebeurt ook dat er aan extreem gedrag van bepaalde kleine groepen jongeren ten onrechte bepaalde generaliserende conclusies worden verbonden ten aanzien van alle adolescenten. In werkelijkheid lijkt het toch meer zo te zijn dat de adolescentie een periode is die voor bijna iedereen wel wat stress oplevert, maar waar de meeste jongeren uiteindelijk goed doorheen komen.

Feit blijft dat sommigen wel degelijk grote problemen ervaren tijdens de adolescentie. Emotionele verwarring en problematische gedragingen zijn dus niet ongewoon tijdens de adolescentie. Maar wanneer moeten we ons afvragen of deze problemen zouden kunnen duiden op een stoornis in de ontwikkeling? Bij het beantwoorden van deze vraag noemt Larry Steinberg (2008) drie aandachtspunten.

Een eerste aandachtspunt is de noodzaak om onderscheid te maken tussen eenmalige stemmingen of gedragingen, en meer langdurende patronen. De adolescentie is immers een periode van experimenteren, van uitproberen. Dit uitproberen kan betrekking hebben op alcohol- en drugsgebruik, op wisselende relaties, maar ook op kleine antisociale gedragingen. Meestal is dit onschadelijk en leidt het niet per se tot langdurige problemen. Ook is de adolescentie een periode van snelle stemmingswisselingen, met hoge toppen en diepe dalen, zoals we zien in hoofdstuk 7, soms uitvergroot door ervaringen online, zoals verder uitgewerkt in hoofdstuk 11. Maar deze stemmingswisselingen zijn niet noodzakelijkerwijs gekoppeld aan een ingrijpende en langdurige emotionele problematiek, zoals die hoort bij een depressie of bij een eetstoornis.

Een tweede aandachtspunt is de noodzaak om de diagnostische vraag te stellen of de problemen een symptoom kunnen zijn van een (dreigende) stoornis. Hoofdstuk 14 gaat in op internaliserende stoornissen die met innerlijke onrust, angst en depressie gepaard gaan en niet altijd zichtbaar zijn voor anderen, waardoor ze onvoldoende worden herkend en niet adequaat worden behandeld. Hetzelfde hoofdstuk beschrijft externaliserende stoornissen die gepaard gaan met conflicten met andere mensen of met de maatschappij. Bij beide stoornissen gaat het om uitingen en symptomen die echt signalen zijn dat de ontwikkeling gestoord dreigt te raken. Er moet dus een onderscheid worden gemaakt tussen spanningen en de bijbehorende onevenwichtigheden die adolescenten

in het algemeen ervaren, en spanningen die op een dreigende stoornis kunnen duiden. Met name bij internaliserende problemen bestaat het gevaar dat dit onderscheid niet goed wordt gemaakt en dat we ten onrechte menen dat ze vanzelf zullen overgaan (Rutter, 1990).

Een derde aandachtspunt betreft de timing van het probleemgedrag: wanneer manifesteert het zich? Treedt het op in de adolescentie, of heeft het zijn wortels in de periode vóór de adolescentie? Zo wordt in diverse theorieën over antisociaal gedrag tijdens de adolescentie (zie bijvoorbeeld het klassieke, beroemde model van Moffitt, 1993) een onderscheid gemaakt tussen ‘life-course-persistent’ en ‘adolescence-limited’. In het eerste geval gaat het om jongeren die tot dusver al gedurende hun hele leven antisociaal of problematisch gedrag vertonen. In het tweede geval gaat het om jongeren bij wie het antisociaal gedrag beperkt blijft tot de adolescentie en bij wie voordien geen problemen waren en bij wie het antisociale gedrag na de adolescentie ook weer verdwijnt(zie ook hoofdstuk 13). Een soortgelijk onderscheid kan worden gemaakt op het gebied van emotionele problemen bij adolescenten. Denk hierbij aan een depressie, waarbij de depressieve gevoelens die veel jongeren van tijd tot tijd ervaren, niet te vergelijken zijn met de depressieve gevoelens van een kind dat al van jongs af aan klachten van depressieve aard heeft. Veel problemen tijdens de adolescentie gaan weer over, zonder directe consequenties voor het verdere functioneren. Bij de jongeren bij wie dit niet het geval is, blijkt vaak dat vergelijkbare problemen ook al voorkwamen in de periode voorafgaand aan de adolescentie. Voor het beoordelen van de aard en de mate van problemen tijdens de adolescentie, lijkt het dus belangrijk een ontwikkelingspsychologische kijk te hebben: de voorgeschiedenis van een kind zegt veel over hoe de problemen tijdens de adolescentie moeten worden ingeschat. Een voorbeeld hiervan: in hoofdstuk 3 (over de lichamelijke ontwikkeling en rijping) blijkt dat meisjes die vroeg in de puberteit komen, een hogere kans hebben probleemgedrag te ontwikkelen, maar dat dit vooral zo is bij meisjes die ook voor de puberteit al problemen hadden. Dit onderzoek is een voorbeeld van het feit dat de adolescentie soms al bestaande problemen uitvergroot of zelfs op de spits drijft, maar niet noodzakelijkerwijs veroorzaakt.

1.5 Een ontwikkelingspsychologisch uitgangspunt

De discussie over Storm and Stress, en over de mogelijkheid dat problemen tijdens de adolescentie toch ook een uiting of een voorbode kunnen zijn van een verstoorde ontwikkeling, maakt duidelijk dat de ontwikkeling in de adolescentie lang niet eenduidig verloopt en dat er (grote) verschillen tussen adolescenten bestaan. Het verloop van de ontwikkeling wordt in belangrijke mate bepaald door wat er in de periode voorafgaand aan de adolescentie is gebeurd. Risicofactoren zijn van invloed op het verdere verloop van de ontwikkeling na de adolescentie. Om dit verloop inzichtelijk te maken, is een ontwikkelingspsychologisch perspectief nodig. Hoofdstuk 2 beschrijft wat deze oriëntatie precies inhoudt. Daar zal blijken dat het ontwikkelingspsychologisch onderzoek vooral is gericht op het opsporen van veranderingen binnen de persoon over het verloop van de tijd: de intra-individuele veranderingen. Daarnaast zijn we ook geïnteresseerd in

verschillen die zich in het verloop van de ontwikkeling tussen verschillende jongeren voordoen: de interindividuele verschillen. Longitudinaal onderzoek (een vergelijking van verschillende individuen met zichzelf op verschillende momenten van de levensloop door ze te volgen over de tijd) is een belangrijke methode om verschillen die met de leeftijd samenhangen, op te sporen. Het ontwikkelingsproces wordt door verschillende factoren beïnvloed en is op te vatten als het resultaat van een langdurige wisselwerking (samenspel, interactie) tussen aanleg en omgevingsfactoren: net zoals persoonskenmerken kunnen leiden tot bepaalde veranderingen in de omgeving, kunnen omgevingsfactoren de persoon zelf veranderen. In de volgende subparagrafen bespreken we drie ontwikkelingspsychologische benaderingen van de adolescentieperiode.

1.5.1 Karakteristieke ontwikkelingsperiode met specifieke ontwikkelingstaken

Een ontwikkelingspsychologisch gezichtspunt richt zich onder andere op het bestuderen van intra-individuele veranderingen, dus veranderingen binnen de persoon. Vaak worden deze veranderingen opgevat als een opeenvolging van stadia of fasen. Het begrip fase veronderstelt dat er gedragswijzen en attituden zijn, die typerend zijn voor een bepaald niveau van psychische ontwikkeling en dat deze karakteristieken ontstaan in de loop van een proces dat een vaste volgorde vertoont. Sommigen gaan uit van duidelijk af te grenzen fasen die betrekking hebben op waarneembare structurele veranderingen en met de veranderende structuur van het denken. Anderen gaan uit van een min of meer vloeiende overgang tussen de fasen.

Als karakteristiek voor de fase van de adolescentie worden vooral gezien:

• het vormen van een eigen identiteit en het bereiken van autonomie ten opzichte van de ouders;

• de manieren van omgaan met bepaalde innerlijk beleefde conflicten (bijvoorbeeld in verband met ambivalente gevoelens ten opzichte van de ouders);

• een bepaald niveau van cognitief functioneren (bijvoorbeeld wat betreft het denken over morele vraagstukken).

De ontwikkeling als opeenvolgende fasen zien, is wat controversieel. Enerzijds blijft het een grote invloed uitoefenen op het denken over het verloop van de ontwikkeling en kan het nodig zijn een periode in de ontwikkeling met bepaalde kenmerken of bepaalde niveaus aan te duiden. Anderzijds hoeft het onderscheiden van deze niveaus niet te betekenen dat iedereen van dezelfde leeftijd ook in dezelfde fase zit, of dat in een bepaalde fase alleen individuen van dezelfde leeftijd zitten. Toch is men het er in het algemeen over eens, dat het zinvol is kwalitatief verschillende ontwikkelingsniveaus (fasen) te onderscheiden, maar wel met de genoemde kanttekening over de algemene geldigheid van deze fasen. Bij het trainen van professionals in de jeugdhulp kan het onderscheiden van fasen helpen om hen meer vanuit een ontwikkelingsperspectief te leren denken. En

ook bij oudertraining kan het onderscheiden van fasen helpen om beter zicht te krijgen op datgene wat kinderen van een bepaalde leeftijd nodig hebben. Naast de verschillende ontwikkelingsniveaus, die kenmerkend zijn voor een bepaalde fase, wordt in hoofdstuk 2 ook gesproken van ontwikkelingstaken. Ontwikkelingstaken verwijzen naar de eisen en verwachtingen die binnen een bepaalde cultuur voor een bepaalde leeftijdsgroep gelden. Ontwikkelingstaken voor jongeren zijn dus verschillend van die van kinderen of volwassenen. Het vervullen van een bepaalde ontwikkelingstaak wordt als een belangrijke voorwaarde gezien voor een goed verloop van de verdere ontwikkeling (vergelijk Baltes, Reese & Lipsitt, 1980). Ontwikkelingstaken ‘bouwen op elkaar voort’: wat een persoon geleerd heeft (aan vaardigheden of het omgaan met emoties) tijdens het aanpassen aan de ene ontwikkelingstaak, heeft consequenties voor hoe hij latere ontwikkelingstaken gaat aanpakken. Sommige van deze taken hebben een universeel karakter: ze gelden voor iedereen. Jongeren kunnen zich bijvoorbeeld niet onttrekken aan het zoeken naar een nieuwe manier van omgaan met hun seksuele gevoelens. Elke jongere moet daarin een eigen manier vinden. Andere ontwikkelingstaken hangen meer samen met concrete maatschappelijke verwachtingen, zoals de keuze voor en het volgen van voortgezet onderwijs. Spanjaard en Slot (2015) onderscheiden voor de adolescentie de volgende thema’s en bijbehorende ontwikkelingstaken (zie ook hoofdstuk 15):

• positie ten opzichte van de ouders: minder afhankelijk worden van de ouders en het bepalen van een eigen plaats binnen de veranderende relaties in het gezin en de familie;

• onderwijs of werk: kennis en vaardigheden opdoen om later een beroep te kunnen uitoefenen en een keuze te maken ten aanzien van werk;

• vrije tijd: ondernemen van activiteiten in de vrije tijd en het zinvol doorbrengen van de tijd waarin er geen verplichtingen zijn;

• eigen woonsituatie: zorgdragen voor eigen kamer en spullen, omgaan met je huisgenoten;

• autoriteit en instanties: accepteren dat er instanties en personen boven je gesteld zijn, binnen geldende regels en codes opkomen voor eigen belang;

• gezondheid en uiterlijk: zorgen voor goede voeding en een goede lichamelijke conditie, een uiterlijk waar je je prettig bij voelt en het inschatten en vermijden van risico’s;

• sociale contacten en vriendschappen: contacten leggen en onderhouden, zowel offline als online, oog hebben voor wat contacten met anderen kunnen opleveren, je openstellen voor vriendschap, vertrouwen geven en nemen, wederzijdse acceptatie;

• sociale media en internet: smartphone en computer gebruiken, informatie vinden en delen, informatie en berichten wegen, onderscheid tussen de virtuele en de reële werkelijkheid maken, gevaren onderkennen;

• intimiteit en seksualiteit: seksualiteit integreren in je persoonlijkheid, ontdekken wat mogelijkheden, wensen en grenzen zijn in intieme en seksuele relaties bij jezelf en bij anderen;

• bij cultuurverschillen: normen van verschillende culturen kennen, inschatten welke vaardigheden in welke culturele context passend zijn.

Soms wordt bij de formulering van ontwikkelingstaken een bepaald aspect van de ontwikkeling benadrukt. Bovenstaande ontwikkelingstaken zijn bijvoorbeeld vooral geformuleerd voor de hulpverlening aan jongeren met antisociaal gedrag, met de bedoeling professionals – die geneigd zijn de aandacht hoofdzakelijk op problemen te richten –ertoe te stimuleren bij diagnostiek en behandeling meer vanuit een ontwikkelingsperspectief te denken (zie ook hoofdstuk 15). Het ‘omgaan met autoriteit’ is in dit overzicht een aparte taak geworden, omdat dit aspect bij het al of niet ontwikkelen van antisociaal gedrag, een belangrijke rol speelt.

1.5.2 Continue en discontinue momenten

Centraal in het begrip ontwikkeling staat het uitgangspunt dat er een verband bestaat tussen vroegere en latere momenten in de ontwikkeling. Er is sprake van continuïteit in het ontwikkelingsproces: de ontwikkeling gaat meestal voort in de richting die er al lang in zit. Jongeren met wie het tot een bepaald moment vrij goed ging, blijven zich ook wel goed ontwikkelen, terwijl jongeren die al langer op een verkeerd spoor zaten, een grotere kans lopen verder die kant op te gaan. Maar soms doen zich ook momenten voor waarop dit proces lijkt te worden onderbroken en er eerder sprake lijkt van discontinuïteit: met jongeren met wie het tot een bepaald moment vrij goed ging, gaat het ineens minder goed. De discussie over waarom dit kan gebeuren is gecompliceerd, vooral ook doordat er verschillende definities van continuïteit mogelijk zijn. Een eerste omschrijving van continuïteit heeft betrekking op processen en mechanismen. Hier kunnen we denken aan variabelen die op verschillende leeftijden weliswaar dezelfde functie hebben, maar die zich wat betreft de vorm verschillend uiten, al naar gelang de leeftijd. Hechte persoonlijke relaties hebben een belangrijke positieve en stabiliserende functie gedurende de gehele levensloop, maar een jongere geeft deze relaties op andere wijze vorm dan een kleuter. De hypothese van continuïteit houdt in dit geval in dat, ook al is de vorm van het gedrag verschillend, in feite dezelfde psychologische mechanismen een rol spelen: relaties zijn belangrijk, maar dit belang uit zich anders op verschillende leeftijden. Evenzo gedraagt een opvliegende kleuter zich anders dan een opvliegende adolescent. Continuïteit zit hier dus meer in de kern van een psychologisch verschijnsel, de gedragingen aan de oppervlakte kunnen verschillen. Dat hoeft niet altijd zo te zijn, het kan ook zijn dat eenzelfde soort gedragingen juist uitingen zijn van een heel andere kern. Het vaak huilen van een baby wordt gezien als karakteristiek voor een kind met een wat moeilijk, snel geïrriteerd temperament. Het vaak huilen van een adolescent ziet men juist eerder als karakteristiek voor een wat timide, snel uit het veld geslagen temperament. Een tweede vorm van continuïteit veronderstelt een voorspelbaar patroon van relaties tussen gebeurtenissen en ervaringen in een eerdere levensfase en een bepaalde uitkomst later. Continuïteit zit hier meer in de kern van de persoon: vroegere ervaringen van een persoon voorspellen het latere functioneren. Bij deze vorm van continuïteit is de vraag vooral in hoeverre ervaringen uit de eerste levensjaren het verloop van de verdere ontwikkeling bepalen. Over het algemeen is men het erover eens dat al in de vroege

levensjaren zich een bepaald patroon ontwikkelt dat medebepalend is voor de wijze waarop de persoon met latere ervaringen omgaat. Zo vond eerder onderzoek dat de vroege persoonlijkheid van kinderen een aantal zaken aan het begin van de volwassenheid voorspelde. De leeftijd waarop iemand een partner vindt, of voor het eerst een parttime baan neemt, bleek bijvoorbeeld afhankelijk van impulscontrole op 4- tot 6-jarige leeftijd (Denissen, Asendorpf & Van Aken, 2008).

Gedurende de ontwikkeling doen zich echter ook allerlei momenten van discontinuïteit voor. Deze treden onder andere op als er sprake is van koerswijzigingen, die zich in psychosociaal opzicht op verschillende momenten in de levensloop kunnen voordoen. Een ondersteuning voor het belang van deze koerswijzigingen vinden we bij het onderzoek naar de zogenaamde protectieve factoren (Garmezy, 1987), waarbij de veerkracht waarmee kinderen en jongeren zich kunnen herstellen van ongunstige ervaringen erg opviel. In haar onderzoek naar de levensloop van alle kinderen die in 1955 op het Hawaieiland Kauai geboren zijn, vond Werner (1993) een aantal centrale protectieve factoren in het leven van veerkrachtige individuen. Zowel sociale ondersteuning (goede relaties binnen het gezin, positieve schoolervaringen) als bepaalde persoonlijkheidskarakteristieken (een positief zelfbeeld of een gemakkelijk humeur bijvoorbeeld), blijken mensen te wapenen en te beschermen tegen ervaren moeilijkheden gedurende de ontwikkeling en hen tegelijkertijd te helpen een nieuwe koers uit te zetten. Deze factoren dragen bij aan een gevoel van vertrouwen dat moeilijkheden kunnen worden overwonnen. En dat vertrouwen in eigen mogelijkheden bleek nauw samen te hangen met het ‘toevallig’ ontmoeten van iemand die mogelijkheden wist aan te reiken en die in staat was om zin aan hun leven te geven en zo een positiever zelfbeeld te bewerkstelligen. Vroege ervaringen en latere ontwikkeling kunnen dus op zeer verschillende wijze met elkaar in verband staan. Nieuwe mogelijkheden kunnen de effecten van eerdere ongunstige omstandigheden veranderen. Dit wijst op een belangrijke plasticiteit van het individu gedurende het ontwikkelingsproces. Het is vanuit dit gezichtspunt begrijpelijk, dat allerlei ervaringen – men spreekt ook wel van life events of levensgebeurtenissen – op diverse momenten in de levensgeschiedenis een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van jongeren. Gebeurtenissen zoals echtscheiding van de ouders, een verhuizing naar een andere plaats, of het vinden van een vriendje of vriendinnetje, kunnen belangrijke wendingen betekenen in het leven van de jongere.

Het is van belang aandacht te besteden aan zowel continuïteit als discontinuïteit in de ontwikkeling. Soms zien we continuïteit, bijvoorbeeld wanneer latere ervaringen consistent zijn met eerdere ervaringen of met sommige eigenschappen van het individu. Soms echter zien we discontinuïteit, waarbij er belangrijke wendingen in de levensloop optreden.

De opvatting dat de ontwikkeling gedurende de adolescentie continue en discontinue momenten vertoont, heeft geleid tot een sterkere nadruk op de variaties die zich gedurende het ontwikkelingsproces kunnen voordoen. Dit komt naar voren in het beschrij-

Adolescenten die in de 21e eeuw opgroeien hebben (en krijgen) te maken met maatschappelijke uitdagingen die de huidige generatie jongeren op een andere manier beïnvloeden dan voorheen. Deze uitdagingen worden ook wel beschreven als de drievoudige crisis van industriële samenlevingen: de toenemende sociale/maatschappelijke ongelijkheid, de klimaatcrisis en de Covid-19-pandemie met de nasleep ervan. Los daarvan kenmerkt de adolescentie zich als een periode waarin adolescenten talrijke veranderingen doormaken: de lichamelijke ontwikkeling en rijping, de hersenontwikkeling, de ontwikkeling van het zelf, de identiteit en de seksuele ontwikkeling. De emoties worden heftiger, de relatie met ouders wordt anders en sommige jongeren ervaren somberheid en eenzaamheid. Soms is er hulp nodig. Is de adolescentie onvermijdelijk een periode met conflicten en stress? Ook ouders vragen zich dat af.

In Psychologie van de adolescentie wordt volop aandacht besteed aan deze vraag; steeds vanuit een andere theoretische invalshoek. De meeste jongeren en gezinnen ervaren inderdaad wel enige turbulentie, maar dit hoeft niet noodzakelijkerwijs tot ernstige verstoringen te leiden. Daarbij is het wel zo dat ontwikkeling tijdens de adolescentie per jongere sterk kan verschillen. Bij sommigen is er sprake van een opeenstapeling van risico’s, waardoor hun ontwikkeling wordt bedreigd of zelfs achterop raakt. Gelukkig zijn er ook ‘herkansingen’: positieve gebeurtenissen en ervaringen die een negatieve ontwikkeling kunnen doorbreken. In de Psychologie van de adolescentie worden daarvan verschillende voorbeelden genoemd en is er aandacht voor wat in de ontwikkelingspsychologie Positive youth development wordt genoemd.

De 27e druk van Psychologie van de adolescentie is grondig vernieuwd en geactualiseerd aan de hand van recente ontwikkelingen en onderzoek. De toegankelijke schrijfstijl en heldere structuur van het boek zijn gebleven. Dit maakt het bij uitstek geschikt voor Welzijn- en Zorgopleidingen op hbo- en WO-niveau.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.