Hoofdstuk 12 Schenkingen
Hoofdstuk 12 Schenkingen
1
Belastbare verrichtingen
De schenkbelasting wordt gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden (art. 2.8.1.0.1 VCF). De belasting is van toepassing op alle schenkingen onder de levenden van tegenwoordige goederen, ongeacht hun vorm, hun voorwerp of hun modaliteiten en ongeacht de wijze waarop zij tot stand komen.
Voor de toepassing van de schenkbelasting kan men pas van een schenking spreken indien volgende voorwaarden vervuld zijn:
– het is een akte onder levenden. Een schenking verschilt duidelijk van een testament dat slechts rechtskracht heeft bij overlijden. Het testament wordt bovendien niet opgesteld met medewerking van de begiftigde;
– ze betreft tegenwoordige goederen. Een schenking van toekomstige goederen of een contractuele erfstelling is onwettelijk, behalve in een huwelijkscontract. Schenkingen onder een opschortende voorwaarde of met een tijdsbepaling worden wel aanvaard. Schenkingen van roerende goederen gedaan onder opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden in het Vlaams Gewest gelijkgesteld met een legaat (en dus onderworpen aan erfbelasting i.p.v. schenkbelasting). Volgens VLABEL kan de cumulatieve schenking van tegenwoordige en toekomstige goederen in bepaalde gevallen onder deze fictief legaat-regeling vallen, met name indien de begiftigde opteert voor de tegenwoordige roerende goederen (administratief standpunt VLABEL nr. 18011 van 14 maart 2022);
ze gebeurt ten kosteloze titel . Dit wil zeggen dat aan de begiftigde geen tegenprestatie of last mag worden opgelegd die evenwaardig is aan de schenking en neerkomt op een vergoeding voor de schenker. In dit kader werd beslist dat een vrij belangrijke last waardoor er van de schenking netto niet veel meer overbleef, niet belet dat de overeenkomst in haar geheel een gift is, wanneer de waarde van de last lager is dan die van de geschonken goederen, zodat de verrichting voor de begiftigde nog een voordeel oplevert (Voorafgaande beslissing nr. 17038 van 13 november 2017); – de vrijgevigheid moet intentioneel zijn (animus donandi). De uitvoering van een natuurlijke verbintenis of de betaling van een onderhoudsgeld kan daarom niet als een schenking worden beschouwd; – ze houdt een vermogensoverdracht in waarbij de schenker zich verarmt en de begiftigde zich verrijkt. Deze vermogensoverdracht kan op verschillende manieren tot stand worden gebracht (bv. de overdracht van goederen, de kwijtschelding van schulden …).
Om geldig te zijn, moeten schenkingsakten volgens art. 4.158 BW (art. 931 oud BW) verleden worden voor een notaris. Dit betekent dat alle schenkingsakten in principe onderworpen zijn aan de registratieverplichting. De heffing van het recht is echter niet afhankelijk van de naleving van de door de wet voorgeschreven vormvoorwaarden. Als bijvoorbeeld een onderhandse akte ter registratie wordt aangeboden als bewijs van een schenking, mag de schenkbelasting geheven worden. De partijen moeten er zich in dat geval wel van bewust zijn dat de registratie van een onderhandse overeenkomst geenszins de nietige schenking geldig maakt.
Bij de schenking van roerende goederen wordt er zelden een geschrift opgemaakt. Dergelijke goederen kunnen geldig door middel van een ‘handgift’ of ‘bankgift’ zonder schenkbelasting worden geschonken. Als de gift niet geregistreerd werd en de schenker binnen de 5 jaar na de schenking overlijdt, wordt de schenking mee opgenomen in de aangifte van de nalatenschap (art. 2.7.1.0.5 VCF). In dat geval is er op het bedrag van de vroeger gedane schenking erfbelasting verschuldigd. Deze tarieven liggen meestal hoger dan de tarieven van de schenkbelasting. Met het oog op het vermijden van erfbelasting, kan het belangrijk zijn om aan de ‘handgift’ een vaste datum te verschaffen. De meest aangewezen techniek hiervoor is te werken met een zogenaamde ‘pacte adjoint’ (geschrift dat de hand- of bankgift begeleidt en waarin de modaliteiten van de schenking worden opgenomen) of met aangetekende brieven die tussen schenker en begiftigde worden verzonden en waaruit blijkt dat de gift en de ontvangst van de gift heeft plaatsgevonden. Ook de bankdocumenten kunnen bij het bewijs van de precieze datum van de gift een belangrijke rol spelen.
Er heeft steeds een registratieplicht bestaan voor een notariële schenkingsakte die voor een ‘Belgische’ notaris wordt verleden (art. 19, lid 1, 1° W. Reg.). De aard van de geschonken goederen (roerend of onroerend) is hierbij onbelangrijk. Dergelijke notariële akten geven daardoor dus steeds aanleiding tot de heffing van de Brusselse of Waalse schenkbelasting dan wel de Vlaamse schenkbelasting. Gaat het daarentegen om een notariële schenkingsakte verleden voor een ‘buitenlandse’ notaris, dan gold er vóór 15 december 2020 enkel een registratieplicht (en dus ook een heffing van schenkbelasting) voor akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen ‘onroerende goederen’ wordt overgedragen of aangewezen (art. 19, lid 1, 2° en lid 2 W.Reg.). Dit heeft in de praktijk geleid tot een planningstechniek om voor schenkingen van roerende goederen en waardepapieren, waarvoor een beroep wordt gedaan op een buitenlandse notaris, op die manier aan de registratieplicht (en dus aan schenkbelasting) te ontsnappen (terwijl de akte hoe dan ook een vaste datum heeft). Deze vorm van belastingontwijking is voortaan niet meer mogelijk. De wetgever heeft de registratieplicht immers uitgebreid tot “de in het buitenland verleden notariële akten die titel vormen voor een schenking onder de levenden van roerende goederen door een rijksinwoner ” (art. 19, al. 1, 6° W.Reg.). De uitbreiding is van toepassing op buitenlandse notariële akten houdende een schenking van roerende goederen die vanaf 15 december 2020 zijn verleden. Voor een uitgebreide bespreking van de wetswijziging wordt verwezen naar de circulaire nr. 2021/C/27 van 16 maart 2021.
Vonnissen en arresten die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen in België die nog niet aan de schenkbelasting onderworpen zijn, geven aanleiding tot de heffing van de schenkbelasting waaraan de schenking onderworpen zou zijn als ze in een schenkingsakte zou zijn vastgesteld (art. 2.8.1.0.2, § 1 VCF). Dat geldt ook als de rechterlijke beslissing die tot bewijs van de overeenkomst strekt, de ontbinding of herroeping ervan uitspreekt of vaststelt voor om het even welke reden, tenzij uit de beslissing blijkt dat ten hoogste één jaar na de overeenkomst een eis tot ontbinding of herroeping, zelfs bij een onbevoegde rechter, is ingesteld.
De exequaturs van scheidsrechterlijke uitspraken en in het buitenland gewezen rechterlijke beslissingen worden eveneens geviseerd. Als de desbetreffende akte tot bewijs strekt van een schenking van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen die in het Vlaamse Gewest te lokaliseren zijn en die niet aan de schenkbelasting onderworpen zijn, geeft ze aanleiding tot de heffing van de schenkbelasting waaraan de schenking onderworpen zou zijn als ze in een schenkingsakte zou zijn vastgesteld. Dat geldt ook als de scheidsrechtelijke uitspraak of in het buitenland gewezen rechterlijke beslissing die tot bewijs van de overeenkomst strekt, de ontbinding of herroeping ervan uitspreekt of vaststelt voor om het even welke reden, tenzij uit de beslissing blijkt dat ten hoogste één jaar na de overeenkomst een eis tot ontbinding of herroeping, zelfs bij een onbevoegde rechter, is ingesteld.
De schenkbelasting is ook van toepassing in geval van aanbieding ter registratie van een in het buitenland gewezen rechterlijke beslissing die van rechtswege in België uitvoerbaar is (art. 2.8.1.0.2, § 2 VCF).
2 Belastingplichtige
De belastingplichtige voor de schenkbelasting is de begiftigde (art. 2.8.2.0.1, eerste lid VCF). Het aanslagbiljet wordt dan ook op zijn naam opgemaakt. Dit wil echter niet zeggen dat er niet kan worden overeengekomen dat de schenkbelasting en de andere kosten van de schenking worden gedragen door de schenker. Indien de schenker deze kosten ten laste neemt, wordt dit door de administratie niet beschouwd als een bijkomende schenking.
Een inbreng om niet (zonder toekenning van maatschappelijke rechten) wordt door de administratie gelijkgesteld met een schenking. De belastingplichtige is bij dergelijke inbrengen de begunstigde rechtspersoon (art. 2.8.2.0.1, tweede lid VCF).
3 Belastbare grondslag
3.1 Algemeen
De schenkbelasting wordt berekend op het brutoaandeel van de begunstigde, zonder rekening te houden met de lasten die aan de begiftigde worden opgelegd, en vastgesteld op basis van de normale verkoopwaarde (art. 2.8.3.0.1, § 1 VCF). Het begrip ‘verkoopwaarde’ heeft hier dezelfde betekenis als bij de berekeningsgrondslag bij verkoop (zie in dat verband de diverse regelingen voor volle eigendom, blote eigendom en vruchtgebruik die zijn besproken in het hoofdstuk over verkooprecht, punt 4). Het zijn de partijen zelf die in hun schenkingsakte de waarde van de geschonken goederen ‘pro fisco’ moeten bepalen. De Administratie heeft het recht de verkoopwaarden die in de schenkingsakte werden vermeld, te controleren, de onjuistheid ervan vast te stellen en het juiste bedrag van de belastingschuld te bepalen. Zij draagt de principiële bewijslast, waarbij zij alle bewijsmiddelen kan aanvoeren die door het gemeen recht toegelaten zijn, met uitzondering van de eed (art. 3.17.0.0.1 VCF).
Indien een schenking wordt gedaan met beding van een last die bestaat uit de betaling van een som geld, een rente of een pensioen in het voordeel van een derde die deze onrechtstreekse gift aanvaardt, dan wordt dit voordeel in hoofde van deze derde als een schenking belast en van het aandeel van de hoofdbegiftigde afgetrokken. Met andere lasten wordt geen rekening gehouden. In geval van schenkingen van onroerende goederen wordt het voordeel van de last in hoofde van de derde belast volgens de tarieven die gelden voor een schenking van onroerende goederen (art. 2.8.3.0.1, § 3 VCF). Hierdoor zal de totaal te betalen schenkbelasting hoger uitvallen dan wanneer toepassing zou worden gemaakt van de tarieven die gelden voor de schenking van roerende goederen (zie punt 4 in dit hoofdstuk).
3.2 Specifieke waarderingsregels
Bij het bepalen van de waarde van de maatstaf van heffing gelden nog volgende specifieke waarderingsregels (art. 2.8.3.0.1, § 2 VCF): – voor schenkingen van op de beurs genoteerde effecten geldt als belastinggrondslag de beurswaarden ervan op datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt. Als er op die datum geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw
een notering wordt vastgesteld. Als er op de datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt voor bepaalde van de geschonken waarden wel en voor andere geen notering is, wordt de belastbare grondslag van die laatste waarden vastgesteld volgens de beurswaarden op de eerstvolgende dag waarop er wel een notering is. De term ‘beurswaarde’ wordt in art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 1° VCF omschreven als de slotkoers van een financieel instrument, zoals die als koersinformatie beschikbaar is in de gespecialiseerde pers of in gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen;
voor de schenking van het vruchtgebruik of de blote eigendom van een onroerend goed wordt de belastinggrondslag vastgesteld zoals beschreven in het deel verkooprecht (cf. artikelen 2.9.3.0.4 tot en met 2.9.3.0.7 VCF; zie het hoofdstuk over verkooprecht, punt 4.2); – voor de schenkingen van het op het leven van de begiftigde of een derde gevestigde vruchtgebruik van roerende goederen geldt als belastinggrondslag de jaarlijkse opbrengst van de goederen vermenigvuldigd met de coëfficiënt van art. 2.9.3.0.4, § 1 VCF. De jaarlijkse opbrengst van de goederen wordt steeds forfaitair bepaald op 4 % van de volle eigendom van de goederen, zelfs als de goederen verhuurd zijn en de reële opbrengst hierdoor gekend is;
voor de schenking van een tijdelijk vruchtgebruik van roerende goederen geldt als belastinggrondslag het bedrag verkregen door kapitalisatie van de jaarlijkse opbrengst tegen 4 % over de looptijd van het vruchtgebruik bepaald in de schenkingsakte. De jaarlijkse opbrengst van de roerende goederen wordt forfaitair vastgesteld op 4 % van de volle eigendom van die goederen. Als het vruchtgebruik gevestigd is ten bate van een natuurlijk persoon mag het aldus verkregen bedrag van de belastinggrondslag echter niet groter zijn dan de waarde berekend volgens de regels van een levenslang vruchtgebruik;
– voor schenkingen van blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker is voorbehouden, is de belastinggrondslag de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen;
– voor de schenkingen van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker niet is voorbehouden, is de belastinggrondslag de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen, verminderd met de forfaitaire waarde van het vruchtgebruik; – voor schenkingen van een lijfrente of een levenslang pensioen wordt het recht berekend over het jaarlijks bedrag van de uitkering, vermenigvuldigd met de leeftijdscoëfficiënt die volgens de tabel in artikel 2.9.3.0.4, § 1 VCF op de begiftigde moet worden toegepast; – voor schenkingen van een altijddurende rente wordt het recht berekend over het jaarlijks bedrag van de rente vermenigvuldigd met twintig.
De schenkbelasting die verschuldigd is op akten waarbij eigendom of vruchtgebruik van een handelszaak wordt overgedragen, wordt geheven op de hierboven beschreven belastbare grondslagen.
De schulden die al dan niet met de handelszaak in verband staan en die door de nieuwe eigenaar of vruchtgebruiker ten laste worden genomen, worden beschouwd als lasten van de overeenkomst (art. 2.8.3.0.2 VCF).
3.3 Invloed van vroegere schenkingen
Als er eerdere schenkingen van onroerende goederen bestaan tussen dezelfde partijen, die vastgesteld zijn door akten die dateren van minder dan drie jaar vóór de datum van de nieuwe schenking van onroerende goederen, wordt de belastbare grondslag van die eerdere schenkingen gevoegd bij de belastbare grondslag van de nieuwe schenking om de toepasselijke schenkbelasting op de nieuwe schenking te bepalen ( progressievoorbehoud ) (art. 2.8.3.0.3, § 1, eerste lid VCF). Het progressievoorbehoud geldt dus enkel als onroerende schenkingen tussen dezelfde partijen zich snel in de tijd opvolgen. Oude schenkingen die meer dan drie jaar geleden hebben plaatsgevonden, hebben geen enkele invloed meer. Bovendien heeft de combinatie van een onroerende schenking gevolgd door
een roerende schenking, of omgekeerd, geen negatieve impact. Het zogenaamde progressievoorbehoud is evenwel niet van toepassing op de onroerende goederen die deel uitmaken van een volgens art. 2.8.6.0.3, § 1, 1° VCF vrijgestelde schenking van activa die door de schenker of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming (art. 2.8.3.0.3, § 1, tweede lid VCF). Daarnaast is de regel van het progressievoorbehoud ook niet van toepassing op de onbebouwde onroerende goederen waarop de vrijstelling, vermeld in artikel 2.8.6.0.8 VCF, is toegepast (art. 2.8.3.0.3, § 1, tweede lid VCF). Meer concreet betreft het de schenkingen van een onbebouwd onroerend goed waarvoor een natuurbeheerplan ‘type 3’ of ‘type 4’ is goedgekeurd (zie punt 6.4 in dit hoofdstuk). Ten slotte moet voor de toepassing van het progressievoorbehoud ook geen rekening worden gehouden met de onroerende goederen waarop de vrijstelling, vermeld in artikel 2.8.6.0.1 VCF, is toegepast. Bedoeld zijn o.a. de schenkingen van onroerende goederen die in het buitenland liggen; de schenking van onroerende goederen met het oog op de realisatie van een brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt of zal uitmaken van een brownfieldconvenant; enzovoort (zie punt 6.1 in dit hoofdstuk).
De partijen moeten in de schenkingsakte verklaringen afleggen omtrent het al dan niet bestaan van eerdere onroerende schenkingen in de afgelopen drie jaar (art. 3.12.3.0.4, § 1 VCF). Foutieve of ontbrekende verklaringen worden gesanctioneerd met een belastingverhoging van 20 % van de schenkbelasting. Daarnaast zijn ook de aanvullende rechten verschuldigd (art. 3.18.0.0.11, § 1, 15° VCF).
Als in dezelfde akte of in een andere akte van dezelfde datum naast een bouwgrond (die van een tijdelijk gunsttarief kan genieten; zie punt 4.2.2 in dit hoofdstuk) nog andere onroerende goederen worden geschonken, wordt voor de toepassing van het progressievoorbehoud de schenking van de bouwgrond geacht vóór de schenking van de andere goederen geregistreerd te zijn (art. 2.8.3.0.3, § 2 VCF). Deze bepaling heeft momenteel geen praktisch belang meer vermits er op 31 december 2019 een einde is gekomen aan het bijzonder verlaagd tarief voor schenkingen van bouwgronden.
In geval van een aan een opschortende voorwaarde onderworpen schenking wordt voor de toepassing van de regel van het progressievoorbehoud de datum van de vervulling van de voorwaarde in de plaats gesteld van de datum van de akte (art. 2.8.3.0.3, § 3 VCF).
3.4 Abattement als de begiftigde een handicap heeft
Als een onroerend goed (bouwgrond of een ander onroerend goed) aan een persoon of kind met een handicap wordt geschonken, wordt een zogenaamd abattement toegekend, namelijk een vermindering van de belastbare basis waarop de schenkbelasting wordt berekend. Bij een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners is deze vrijstelling van de belastbare grondslag gelijk aan een bedrag van 3 000 EUR, vermenigvuldigd met een cijfer dat afhangt van de leeftijd van de erfopvolger (zie onderstaande tabel, die terug te vinden is in art. 2.7.3.3.2, eerste lid, 5° VCF). Bij een verkrijging buiten de rechte lijn bedraagt deze vrijstelling 1 000 EUR, vermenigvuldigd met hetzelfde cijfer dat varieert volgens de leeftijd van de erfopvolger met een handicap (art. 2.8.3.0.4 VCF). Het abattement wordt slechts eenmalig tussen dezelfde schenker en begiftigde toegekend.
20 jaar of minder
Meer dan 20 en niet meer dan 30
Meer dan 30 en niet meer dan 40
Meer dan 40 en niet meer dan 50
Meer dan 50 en niet meer dan 55
Meer dan 55 en niet meer dan 60
Meer dan 60 en niet meer dan 65
Meer dan 65 en niet meer dan 70
Meer dan 70 en niet meer dan 75
Meer dan 75 en niet meer dan 80
Meer dan 80 jaar
VOORBEELDEN
1 Een man met een handicap van 37 jaar ontvangt van zijn vader een schenking van 150 000 EUR. Het abattement dat hierop zal worden toegepast bedraagt: 3 000 EUR × 16 = 48 000 EUR.
2 Een kind met een handicap van 5 jaar ontvangt van zijn tante een schenking van 20 000 EUR. Het abattement dat hierop zal worden toegepast bedraagt: 1 000 EUR × 18 = 18 000 EUR.
3.5 Schenkingen vermeld in een toegelaten erfovereenkomst
Als gevolg van het nieuwe erfrecht dat op 1 september 2018 in werking is getreden, werd een regeling ingevoerd voor eerder gedane schenkingen van roerende goederen waarop destijds geen schenkbelasting werd betaald en die nu worden vermeld in een toegelaten erfovereenkomst. Zowel in het Vlaamse als in het Brusselse Gewest maakt de vermelding van een oude schenking in een erfovereenkomst het schenkingsrecht niet verschuldigd. In beide gewesten vormt een dergelijke vermelding geen heffingstitel voor de schenkbelasting. In afwijking daarvan kunnen de partijen (of één van hen) in een uitdrukkelijke fiscale verklaring in of onderaan de erfovereenkomst te kennen geven dat de vermelding van een dergelijke schenking wel tot bewijs strekt voor de toepassing van de schenkbelasting (art. 2.8.3.0.5. VCF en art. 131bis W.Reg.Br). De vrijstelling van schenkbelasting sluit niet uit dat later – wanneer de schenker overlijdt binnen drie jaar na de schenking – toepassing wordt gemaakt van de fictief legaat-regeling m.b.t. deze oude schenking. Deze fictie is van toepassing op alle niet-geregistreerde roerende schenkingen die plaatshadden minder dan drie jaar vóór het overlijden van de schenker (dit is de zgn. verdachte periode) en voegt eraan toe dat dit geldt ongeacht de datum van de erfovereenkomst. Deze vormt immers geen bewijs voor de datum van de schenkingen die erin vermeld zijn, behoudens indien ze zijn vastgesteld door de instrumenterende notaris op het ogenblik van de overeenkomst (Circulaire 2019/C/121 van 14 november 2019).
In een globale erfovereenkomst kan aan één of meerdere vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn een schuldvordering worden toebedeeld ten laste van de uitdrukkelijk in de overeenkomst aangeduide partijen (art. 1100/7, § 1, al. 3 BW). De federale administratie heeft zich (wat het Brusselse en Waalse Gewest betreft) in een beslissing uitgesproken over de fiscale aspecten van een dergelijke toebedeling van schuldvordering (Repertorium RJ – R 131, § 2/02-01). De beslissing geeft het voorbeeld van een moeder die een aantal jaar geleden een som van 100 000 EUR heeft geschonken aan haar zoon A en die nu een globale erfovereenkomst met haar twee zonen A en B afsluit.
Daarin wordt melding gemaakt van de gedane schenking aan A en er wordt in voorzien dat A daarom aanvaardt om aan zijn broer B de som van 50 000 euro te storten. Volgens de administratie moet deze overdracht van 50 000 EUR van A aan B worden geanalyseerd als een verzaking door A van de waarde van de schenking die hem eerder werd gedaan en dit in het voordeel van zijn broer B, titularis van de schuldvordering. Dit heeft tot gevolg dat deze overdragende verzaking onderworpen is aan het schenkingsrecht tegen het tarief op basis van de bestaande bloedverwantschap tussen de twee betrokken ondertekenaars. De administratie voegt er o.m. aan toe dat deze heffing van het schenkingsrecht van toepassing is, wat ook de aard is van de eerdere schenking (onroerende of roerende schenking) en ongeacht of deze voorafgaande schenking al dan niet onderworpen werd aan het registratierecht.
VLABEL heeft over de bovenstaande problematiek een andere mening. Volgens VLABEL is bij loutere toekenning van een schuldvordering in een erfovereenkomst zoals bedoeld in artikel 1100/7, §1, derde lid BW, geen schenkbelasting noch erfbelasting (indien betaalbaar gesteld bij overlijden van de toekomstige erflater) verschuldigd op de waarde van de schuldvordering. Wordt in de erfovereenkomst een schuldvordering opgelegd ten voordele van kind B ten laste van kind A ter compensatie van een nieuwe schenking die in de erfovereenkomst wordt gedaan ten voordele van kind A, dan is deze schuldvordering een last die aan de schenking wordt gekoppeld (een secundaire schenking). De heffing van de schenkbelasting gebeurt dan overeenkomstig art. 2.8.3.0.1, §3 VCF. Het nieuwe standpunt geldt voor erfovereenkomsten verleden vanaf de datum van de publicatie van het standpunt, behalve wanneer het oud standpunt voordeliger zou zijn, en dit tot 1 juli 2020 (administratief standpunt VLABEL nr. 19006 van 11 mei 2020).
4 Tarief
4.1 Algemeen
Tussen de verschillende gewesten zijn er op het vlak van de schenkbelasting duidelijke verschillen. Om te bepalen welk regionaal schenkingsrecht opeisbaar is, moet een schenking eerst ‘gelokaliseerd’ worden. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naargelang de schenker al dan niet een rijksinwoner is. Voor een bespreking van de lokalisatieregels en voorbeelden daarvan verwijzen we naar het hoofdstuk over de inleiding op het registratierecht en de registratiebelasting, punt 2.
Het bedrag van de schenkbelasting per begiftigde schommelt naargelang van de aard van de geschonken goederen, de graad van verwantschap tussen de schenker en begiftigde en naargelang van de waarde van het aandeel van de begiftigde in de schenking.
Wat de verwantschapsband betreft, wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën. In Vlaanderen bestaat de minst belaste categorie uit ‘de rechte lijn en tussen partners’. Het begrip ‘partners’ omvat de gehuwden, de wettelijk samenwonenden en de feitelijk samenwonenden. Men is feitelijk samenwonend als men minstens één jaar ononderbroken samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert. Het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding moet blijken uit een reeks feitelijke vaststellingen en beoordelingen (gemeenschappelijke bankrekening, volmacht op de financiële rekening van de partner, het gezamenlijk stellen van financiële verrichtingen, …) (zie: Gent 19 oktober 2022, S. VAN CROMBRUGGE, “Gemeenschappelijke huishouding in de erf- en schenkbelasting”, Fiscoloog, nr. 1760, 13). Om de vrijstelling te kunnen genieten voor schenkingen van eigendom of vruchtgebruik van familiale ondernemingen en van aandelen van bepaalde familiale vennootschappen (art. 2.8.6.0.3 VCF; zie punt 6.3 in dit hoofdstuk), wordt vereist dat men op de dag van de schenking ten minste drie jaar ononderbroken samenwoont en met de schenker een gemeenschappelijke huishouding voert. Er is geen beperking naar geslacht of aantal personen met wie
men samenwoont. Een uittreksel uit het bevolkingsregister vormt een weerlegbaar vermoeden om het samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding aan te tonen. Als men op het moment van de schenking niet meer samenwoont ten gevolge van overmacht, kan men eveneens van het tarief ‘partners’ genieten (art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 4° VCF).
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bestond de minst belaste categorie tot en met 31 december 2023 uit ‘de rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden’. Met samenwonenden werden enkel de wettelijk samenwonenden bedoeld. Hieronder worden verstaan de personen die daarvoor een verklaring hebben afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Voor schenkingen die openvallen vanaf 1 januari 2024 geldt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dezelfde regeling als in het Vlaamse Gewest. Dit betekent dat het begrip ‘partners’ voortaan ook de feitelijk samenwonenden omvat. Net zoals in Vlaanderen is men feitelijk samenwonend als men minstens één jaar ononderbroken samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert. Net zoals in Vlaanderen vormt een uittreksel uit het bevolkingsregister een weerlegbaar vermoeden om het samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding aan te tonen. Als men op het moment van de schenking niet meer samenwoont ten gevolge van overmacht, kan men eveneens van het tarief ‘partners’ genieten. Om de vrijstelling te kunnen genieten voor schenkingen van eigendom of vruchtgebruik van familiale ondernemingen en van aandelen van bepaalde familiale vennootschappen (art. 140/1 tot en met 140/3 W.Reg.Br ; zie punt 6.3 in dit hoofdstuk), wordt net als in Vlaanderen vereist dat men op de dag van de schenking ten minste drie jaar ononderbroken samenwoont en met de schenker een gemeenschappelijke huishouding voert (art. 131 W.Reg.Br).
De in aanmerking te nemen verwantschap is in principe de bloedverwantschap. Onder ‘verkrijging in rechte lijn’ dient begrepen te worden een verkrijging tussen personen waarbij de ene van de andere afstammen (art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, a) VCF). Voor o.a. adoptie, pleegvoogdij, stiefkinderen en zorgkinderen bieden art. 132(2) W.Reg.Br en art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5° VCF de details. De verwantschap die ontstaat bij volle adoptie wordt gelijkgesteld met een bloedverwantschap in de rechte lijn. Onder bepaalde voorwaarden kan de schenking tussen een gewone adoptant en zijn geadopteerd kind tegen het tarief voor rechte lijn. In het Vlaamse Gewest kan het volstaan indien de geadopteerde gedurende drie ononderbroken jaren de hoofdzakelijke verzorging heeft gekregen die kinderen gebruikelijk van hun ouders krijgen. Het kind moet de zorgen gekregen hebben van de adoptant of van de adoptant en zijn ‘levenspartner’ samen. Deze periode van drie jaar loopt maar tot het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt (art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, d) VCF). Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt de periode van hoofdzakelijke verzorging op één jaar gezet (tot 31 december bedroeg deze termijn nog zes jaar). Het kind moet de zorgen gekregen hebben van de adoptant of van de adoptant en diens partner samen (art. 132(2) W.Reg.Br). Stiefkinderen genoten vroeger niet van de tarieven in rechte lijn. In Vlaanderen is daar sinds 17 januari 2014 verandering in gekomen. Voortaan wordt in Vlaanderen een schenking tussen een stiefouder en een stiefkind gelijkgesteld met een schenking in rechte lijn. Deze gelijkschakeling wordt bovendien doorgetrokken tot de ‘onechte’ stiefrelaties, met name stiefrelaties bij ongehuwde samenwoning (art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, b) VCF). Op voorwaarde dat er gemeenschappelijke afstammelingen zijn, wordt de ‘begunstigde tariefgroep’ bovendien uitgebreid tot schenkingen tussen uit de echt gescheiden of van tafel en bed gescheiden personen en tussen ex-samenwonenden (art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, e) VCF). Hetzelfde tarief geldt in het Vlaamse Gewest voortaan ook tussen personen tussen wie een relatie van zorgouder en zorgkind bestaat of heeft bestaan. Voor de toepassing van het gunstige tarief wordt een dergelijke relatie geacht te bestaan of te hebben bestaan wanneer iemand, vóór de leeftijd van 21 jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren bij een andere persoon heeft ingewoond en gedurende die tijd hoofdzakelijk van die andere persoon of van deze en zijn levenspartner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. De inschrijving van het zorgkind in het bevolkings- of het
vreemdelingenregister op het adres van de zorgouder geldt als weerlegbaar vermoeden van inwoning bij de zorgouder (art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, c) VCF).
Als een schenking wordt gedaan door verschillende schenkers of aan verschillende begunstigden, wordt het tarief bepaald volgens de verwantschap tussen elke schenker en begunstigde. Bij schenkingen door echtgenoten van een gemeenschappelijk goed, wordt elke echtgenoot als schenker van de helft beschouwd. Het gaat met andere woorden om twee onderscheiden schenkingen wanneer er één begunstigde is en om meer schenkingen als er meer begunstigden zijn. Dat heeft vanzelfsprekend een gunstige invloed op de progressiviteit van de tarieven.
VOORBEELD
Een echtpaar schenkt een gemeenschappelijk onroerend goed met een waarde van 100 000 EUR aan hun dochter en schoonzoon. De dochter zal schenkbelasting moeten betalen op tweemaal 25 000 EUR en de schoonzoon ook. Het brutoaandeel van de schoonzoon wordt belast aan veel hogere tarieven. Om deze dure vorm van schenken te vermijden, bestaan er in de notariële praktijk verschillende andere oplossingen. Zo kan bijvoorbeeld de woning volledig aan de dochter worden geschonken die dan vervolgens de woning in het gemeenschappelijk vermogen inbrengt.
Het nieuwe erfrecht (vanaf 1 september 2018) biedt een grootouder nieuwe mogelijkheden om schenkingen te doen aan de kleinkinderen. Volgens de nieuwe bepalingen in het BW wordt deze techniek beschouwd als een dubbele schenking in het kader van de regels van de inbreng en de inkorting: een schenking door de grootouder aan zijn kind gevolgd door een schenking door het kind aan zijn eigen kind (het kleinkind). De Vlaamse Belastingdienst stelt dat de “dubbele schenking” een burgerrechtelijke fictie is die geen invloed heeft op de fiscale behandeling van de schenking. Voor de heffing van de schenkbelasting zal enkel de “reële” schenking in aanmerking worden genomen, nl. de schenking door de grootouder aan het kleinkind (administratief standpunt VLABEL nr. 17047 van 2 oktober 2017).
4.2 Tarief van de schenkbelasting in het Vlaamse Gewest
4.2.1 Algemeen tarief voor de schenkingen van onroerende goederen
Tot 30 juni 2015 bestonden voor schenkingen van onroerende goederen in rechte lijn en tussen partners negen tarieven, oplopend van 3 % tot 30 %. Naast de rechte lijn waren er nog drie andere categorieën met telkens vijf tarieven. Op alle akten verleden vanaf 1 juli 2015 zijn nieuwe, verlaagde tarieven voor de schenking van eender welke onroerende goederen van toepassing. Naast de verlaging van de tarieven heeft de Vlaamse Regering ook de regelgeving rond schenkbelasting vereenvoudigd door onder meer het aantal schijven in de tarieven te verminderen en slechts twee tariefcategorieën te behouden. Mits men aan een aantal voorwaarden voldoet, zijn op bepaalde schenkingen specifieke tarieven van toepassing (zie punt 4.2.2 tot en met 4.2.4 in dit hoofdstuk).
Voortaan wordt voor schenkingen van onroerende goederen op het brutoaandeel van elk van de begiftigden een recht geheven, zoals vermeld in de tabellen I en II hieronder (art. 2.8.4.1.1, § 1 VCF).
Gedeelte van de schenking
A schijf in EUR
TABEL I
Verkrijging in rechte lijn en tussen partners
Tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %
Totaalbedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten, in EUR
Gedeelte van de schenking
A schijf in EUR
TABEL II
Tarief tussen alle andere personen
Tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %
Totaalbedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten, in EUR Vanaf tot
VOORBEELD
Een ouder schenkt aan een van de kinderen een gebouw ter waarde van 300 000 EUR. Er wordt geheven:
– op de eerste schijf van 0,01 EUR – 150 000 EUR: 150 000 EUR × 3 % = 4 500 EUR – op de tweede schijf van 150 000 EUR – 250 000 EUR: 100 000 EUR × 9 % = 9 000 EUR
– op de derde schijf van 250 000 EUR – 300 000 EUR: 50 000 EUR × 18 % = 9 000 EUR
Totaal: 4 500 EUR + 9 000 EUR + 9 000 EUR = 22 500 EUR.
4.2.2 Schenkingen van bouwgronden
Tot en met 31 december 2019 gold voor schenkingen aan natuurlijke personen van gronden die volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd zijn voor woningbouw, onder bepaalde voorwaarden, een bijzonder tarief (artikelen 2.8.4.2.1, 2.8.4.2.2 en 2.8.4.2.3 VCF). Het betrof een tijdelijke maatregel die niet meer werd verlengd. De gunstregeling werd uitdrukkelijk beperkt tot gronden die in het Vlaamse Gewest zijn gelegen (pro memorie, het is de fiscale woonplaats van de schenker die bepaalt in welk Gewest schenkbelasting verschuldigd is). Bovendien werd vereist dat de begiftigden, of een van hen, zich ertoe verbonden om, binnen de vijf jaar te rekenen van de datum van de schenkingsakte, hun hoofdverblijfplaats te vestigen op het adres van het verkregen goed.
Als een onjuiste verklaring werd afgelegd over de bestemming van de grond, zijn aanvullende rechten verschuldigd (art. 2.8.4.2.3, tweede lid VCF). De schenker en de begiftigde zijn tot de betaling van deze aanvullende rechten hoofdelijk gehouden (art. 3.10.3.1.5, eerste lid VCF). Bovendien zijn de
Hoofdstuk 12 Schenkingen
schenker en de begiftigde in dat geval een belastingverhoging van 20 % van de registratiebelasting, respectievelijk van de aanvullende rechten, verschuldigd (art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 4° VCF). Het niet nakomen van de aangegane verbintenis om binnen de vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de akte de hoofdverblijfplaats te vestigen op het adres van de verkregen bouwgrond, geeft in hoofde van de begiftigde die de verbintenis heeft aangegaan aanleiding tot betaling van de aanvullende rechten over zijn eigen aandeel in de schenking, tenzij de niet-nakoming het gevolg is van overmacht (art. 2.8.4.2.3, derde lid VCF). Bovendien is elke begiftigde die de aangegane verbintenis niet is nagekomen, bij toepassing van art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 3° en tweede lid VCF, hoofdelijk gehouden tot betaling van een belastingverhoging van 20 %. De Vlaamse administratie kan echter kwijtschelding of vermindering van de belastingverhoging verlenen, als de betrokken begiftigden bewijzen niet in fout te zijn.
4.2.3 Schenkingen van gebouwen onderworpen aan een energetische renovatie
In de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2024 gold een verlaagd tarief voor schenkingen van onroerende goederen (woningen en andere gebouwen) die gelegen zijn op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, wanneer de begiftigden, één van hen of de schenker die zich het vruchtgebruik heeft voorbehouden, de verbintenis aanging om aan het goed energiebesparende werken uit te voeren (art. 2.8.4.3.1, § 1 VCF). Het gaat onder meer om het plaatsen van een warmtepomp, hoogrendementsbeglazing, een zonneboiler of dak-, (zolder)vloer-, buitenmuur- of spouwmuurisolatie. Voor zover aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de schenkbelasting berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
Verkrijging in rechte lijn en tussen partners
Gedeelte van de schenking
A schijf in EUR
Totaalbedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten, in EUR vanaf
Gedeelte van de schenking
A schijf in EUR
Tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %
TABEL II
Verkrijging tussen alle andere personen
Tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %
Totaalbedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten, in EUR vanaf tot en met
Bij de registratie van de akte werd het gewone tarief van de schenkbelasting geheven (zie punt 4.2.1 in dit hoofdstuk). Wanneer de begiftigde door middel van facturen (op zijn naam of op naam van de schenker-vruchtgebruiker) voor een minimumbedrag van 10 000 EUR, exclusief btw, kan aantonen dat er energiebesparende werken aan het geschonken onroerend goed werden uitgevoerd, kan op een later tijdstip het verschil tussen het eerder geheven gewone tarief en het verlaagde tarief worden terugbetaald. De werken moeten wel uitgevoerd zijn door een aannemer, die bovendien attesteert dat de uitgevoerde werken beantwoorden aan de omschrijvingen in het Energiebesluit, en dit binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de akte van schenking. Voor de aard van de werken die aanleiding geven tot de teruggave wordt verwezen naar het Energiebesluit van 19 november 2010. Deze verwijzing heeft alleen betrekking op de omschrijving van de werken en staat los van de andere in dat besluit beschreven voorwaarden tot het verkrijgen van een premie. Zo is de datum van de aansluiting van het gebouw of de woning aan het elektriciteitsdistributienet niet relevant voor het verkrijgen van de teruggave van de schenkbelasting op basis van de uitgevoerde werken. Om de terugbetaling werkelijk te verkrijgen moeten de facturen worden voorgelegd uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de termijn van vijf jaar (art. 3.6.0.0.6, § 1/1 VCF).
Deze gunstregeling werd geschrapt voor schenkingen gedaan vanaf 1 januari 2025. Voor schenkingen gedaan vóór 1 januari 2025 wijzigt er niets: het is nog steeds mogelijk om binnen vijf jaar vanaf de datum van de akte van schenking of vanaf de datum van de vervulling van de opschortende voorwaarde een teruggave te vragen op voorwaarde dat binnen deze termijn van vijf jaar de energiebesparende werken worden uitgevoerd.
VOORBEELD
Op 15 november 2024 schenkt de moeder van Marieke aan haar dochter een woning met een marktwaarde van 240 000 EUR. Bij de registratie van de schenkingsakte bedraagt de schenkbelasting 12 600 EUR. Als Marieke de woning binnen de termijn van 5 jaar voor een minimumbedrag van 10 000 EUR, exclusief btw, energiebesparend laat renoveren, bedraagt de schenkbelasting slechts 9 900 EUR en zal zij 2 700 EUR kunnen terugkrijgen.
De instellingen omschreven in artikel 2.8.4.1.1, § 3, 2° lid VCF waarvoor in de schenkbelasting een vlak tarief geldt van 5,5 % (zie punt 5.2 in dit hoofdstuk), kunnen voor schenkingen gedaan vóór 1 januari 2025 een bijkomende verlaging genieten tot een vlak tarief van 3 %, mits ze voldoen aan de voorwaarden van een renovatie, zoals hierboven omschreven (art. 2.8.4.3.1, § 3 VCF).
Wanneer in eenzelfde akte meerdere onroerende goederen worden geschonken en er slechts voor één goed een teruggave wordt gevraagd omwille van de uitgevoerde renovatiewerken, is het voor de berekening van de terug te geven schenkbelasting van belang te weten welke schenking geacht wordt eerst te zijn gedaan (gezien de progressiviteit van de tarieven). In een dergelijke situatie wordt verondersteld dat het goed waarvoor de teruggave wordt gevraagd eerst is geschonken (art. 2.8.4.3.1, § 4 VCF).
4.2.4 Schenkingen van gebouwen met conformiteitsattest die verhuurd worden
In Vlaanderen geldt sinds 1 juli 2015 hetzelfde verlaagde tarief als bij schenkingen van gebouwen onderworpen aan een energetische renovatie (zie punt 4.2.3 in dit hoofdstuk) voor schenkingen van onroerende goederen die gelegen zijn op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, wanneer de begiftigde bereid is om het geschonken goed binnen de drie jaar vanaf de datum van de schenking te verhuren voor een periode van minimaal negen jaar. Om misbruik te voorkomen is uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld dat noch de schenker, noch de begiftigden of een van hen, in de geregistreerde
Hoofdstuk 12 Schenkingen
huurovereenkomst als huurder mogen optreden (art. 2.8.4.3.1, § 2 VCF). Aangezien het de bedoeling is om langs deze weg de private huurmarkt te versterken met enkel kwaliteitsvolle woningen, dient het conformiteitsattest, beschreven in de Vlaamse Codex Wonen van 2021, te worden voorgelegd. De begiftigde krijgt ook daarvoor drie jaar de tijd. Die termijn biedt de kans om desgevallend de nodige renovatie- en verbeteringswerken aan het geschonken goed uit te voeren zodat een woning van volwaardige kwaliteit op de huurmarkt komt.
Bij de registratie van de akte zal het gewone tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen worden geheven (zie punt 4.2.1 in dit hoofdstuk). Zodra binnen de termijn van drie jaar aan de voorwaarden wordt voldaan (voorlegging van het conformiteitsattest en een geregistreerde huurovereenkomst met een minimumduur van negen jaar, beide daterend van na de datum van de schenkingsakte), wordt het verschil tussen het eerder geheven gewone tarief en het verlaagde tarief terugbetaald overeenkomstig de bepalingen van art. 3.6.0.0.6, § 1/2 VCF. Het voorleggen van een huurovereenkomst van korte duur voldoet niet, zelfs niet indien na het verstrijken van de initiële korte termijn de overeenkomst automatisch als een overeenkomst van 9 jaar beschouwd wordt (administratief standpunt VLABEL nr. 22016 van 14 maart 2022). Na de periode van drie jaar heeft de belastingplichtige nog zes maanden de tijd om de bewijsstukken in te dienen. In geval tot teruggaaf wordt overgegaan, blijven het abattement voor begiftigden met een handicap (art. 2.8.3.0.4 VCF; zie punt 3.4 in dit hoofdstuk) en de vermindering voor een begiftigde met kinderlast (art. 2.8.5.0.1. VCF; zie punt 5.1 in dit hoofdstuk) gewoon behouden (art. 2.8.4.3.1, § 2, tweede lid VCF).
De huurovereenkomst dient niet noodzakelijk te zijn ondertekend door de begiftigde. Wanneer de schenker zich het vruchtgebruik heeft voorbehouden, voldoet een huurovereenkomst afgesloten door de schenker eveneens aan de voorwaarden gesteld voor de teruggave. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de voorwaarde van verhuring voor een periode van negen jaar een louter formele verplichting blijft in de vorm van het voorleggen van een huurcontract. Een werkelijke verhuring gedurende een periode van negen jaar is vereist om het voordeel van de teruggave te blijven behouden. Wanneer de huurovereenkomst van negen jaar voortijdig wordt beëindigd, dient dit binnen een termijn van vier maanden vanaf de beëindiging te worden gemeld aan de Vlaamse Belastingdienst. De begiftigde beschikt dan over een periode van zes maanden om een nieuwe huurovereenkomst af te sluiten waardoor alsnog de vereiste periode van negen jaar kan worden behaald. Een nieuw conformiteitsattest – of het oude indien de geldigheidsduur daarvan nog niet verstreken is – moet dan opnieuw worden voorgelegd. Als de begiftigden geen werkelijke verhuring van negen jaar kunnen aantonen, zal het teruggegeven bedrag door de Vlaamse Belastingdienst worden teruggevorderd. De teruggegeven schenkbelasting is niet verschuldigd als de niet-nakoming van de aangegane verbintenis het gevolg is van overmacht (art. 2.8.4.3.1, § 2, laatste lid VCF). Elke begiftigde die de aangegane verbintenis niet is nagekomen, is hoofdelijk gehouden tot betaling van een belastingverhoging van 20 % (art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 4°/1 VCF).
De instellingen omschreven in artikel 2.8.4.1.1, § 3, 2° lid VCF waarvoor in de schenkbelasting een vlak tarief geldt van 5,5 % (zie punt 5.2 in dit hoofdstuk), kunnen voortaan een bijkomende verlaging genieten tot een vlak tarief van 3 %, mits ze voldoen aan de voorwaarden van een verhuring, zoals hierboven omschreven (art. 2.8.4.3.1, § 3 VCF).
Wanneer in eenzelfde akte meerdere onroerende goederen worden geschonken en er slechts voor één goed een teruggave wordt gevraagd omwille van een verhuring, is het voor de berekening van de terug te geven schenkbelasting van belang te weten welke schenking geacht wordt eerst te zijn gedaan (gezien de progressiviteit van de tarieven). In dergelijke situatie wordt verondersteld dat het goed waarvoor de teruggave wordt gevraagd eerst is geschonken (art. 2.8.4.3.1., § 4 VCF).
4.2.5
Schenkingen van beschermde monumenten
In het Vlaamse Gewest kon de schenking van de geheelheid eigendom van een ‘beschermd monument’ (in de zin van het Vlaams ‘Onroerenderfgoeddecreet’ van 12 juli 2013) sinds 14 mei 2017 tegen een verlaagd tarief gebeuren. Het ging hierbij om hetzelfde verlaagd tarief als het tarief dat geldt in het kader van de gunstregeling die het Vlaamse Gewest eerder invoerde voor de schenking van een onroerend goed met de bedoeling dat tijdig te renoveren of in huur te geven (zie punt 4.2.3 en 4.2.4 in dit hoofdstuk). Om het verlaagd tarief te genieten moet een bedrag gelijk aan het verschil tussen het gewoon en verlaagd tarief tijdig (d.i. binnen vijf jaar) worden geïnvesteerd in beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten die noodzakelijk zijn voor het behoud of de herwaardering van de erfgoedkenmerken en -elementen van het beschermde monument in kwestie. Die maatregelen, enz. moeten opgenomen zijn in een beheersplan dat werd goedgekeurd door het bevoegde Vlaams agentschap, op voorwaarde dat een bedrag gelijk aan het aldus genoten voordeel opnieuw wordt geïnvesteerd in het monument (art. 2.8.4.4.1, § 1, eerste lid VCF).
Op de schenking was in eerste instantie de ‘gewone’ schenkbelasting verschuldigd (zie punt 4.2.1 in dit hoofdstuk). De partijen moesten in de schenkingsakte, of in een vermelding onderaan op de akte, melding maken van hun ‘voornemen’ om de toepassing van de gunstregeling te vragen en dat het geschonken onroerend goed een beschermd monument is (art. 3.12.3.0.1, § 1, 5° VCF). Zodra binnen de termijn van vijf jaar aan de voorwaarden wordt voldaan (voorlegging van een attest waarin het bevoegde Vlaams agentschap de uitvoering van de maatregelen, enz., bevestigt), wordt het verschil tussen het eerder geheven gewone tarief en het verlaagde tarief terugbetaald overeenkomstig de bepalingen van art. 3.6.0.0.6, § 1/3 VCF. Na de periode van vijf jaar heeft de belastingplichtige nog zes maanden de tijd om de bewijsstukken in te dienen. In het geval er tot teruggave wordt overgegaan, blijven het abattement voor begiftigden met een handicap (art. 2.8.3.0.4 VCF; zie punt 3.4 in dit hoofdstuk) en de vermindering voor een begiftigde met kinderlast (art. 2.8.5.0.1 VCF; zie punt 5.1 in dit hoofdstuk) behouden (art. 2.8.4.4.1, § 1, tweede lid VCF).
Omdat deze vermindering van de schenkbelasting voor onroerend erfgoed in de praktijk omzeggens nooit werd toegepast, werd deze gunstregeling geschrapt voor schenkingen gedaan vanaf 1 januari 2025. Voor schenkingen gedaan vóór 1 januari 2025 wijzigt er niets: het is nog steeds mogelijk om binnen vijf jaar vanaf de datum van de akte van schenking of vanaf de datum van de vervulling van de opschortende voorwaarde een teruggave te vragen, op voorwaarde dat binnen deze termijn van vijf jaar de nodige investeringen worden uitgevoerd.
De instellingen omschreven in artikel 2.8.4.1.1, § 3, 2° lid VCF waarvoor in de schenkbelasting een vlak tarief geldt van 5,5 % (zie punt 5.2 in dit hoofdstuk), kunnen voor schenkingen gedaan vóór 1 januari 2025 een bijkomende verlaging genieten tot een vlak tarief van 3 %, mits voldaan wordt aan dezelfde voorwaarden zoals hierboven beschreven (art. 2.8.4.4.1, § 3 VCF).
Als in eenzelfde akte meerdere onroerende goederen worden geschonken en er slechts voor één goed een teruggave wordt gevraagd omwille van een beschermd monument, is het voor de berekening van de terug te geven schenkbelasting van belang te weten welke schenking geacht wordt eerst te zijn gedaan (gezien de progressiviteit van de tarieven). In dergelijke situaties wordt verondersteld dat het goed waarvoor de teruggave wordt gevraagd, eerst is geschonken (art. 2.8.4.4.1, § 4 VCF).
4.2.6 Schenkingen van roerende goederen
Op schenkingen van roerende goederen wordt over het brutoaandeel van elk van de begiftigden een recht geheven van 3 % voor schenkingen in de rechte lijn en tussen partners (zie punt 4.1 in dit
Hoofdstuk 12 Schenkingen
hoofdstuk) en van 7 % voor schenkingen aan andere personen. Schenkingen van roerende goederen die een overledene heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde die wordt vervuld ingevolge zijn overlijden, worden ingevolge de fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF echter gelijkgesteld met legaten en zijn onderworpen aan de erfbelasting (art. 2.8.4.1.1, § 2, tweede lid VCF). Volgens VLABEL kan de cumulatieve schenking van tegenwoordige en toekomstige goederen in bepaalde gevallen onder deze fictief legaat-regeling vallen, met name indien de begiftigde opteert voor de tegenwoordige roerende goederen (administratief standpunt VLABEL nr. 18011 van 14 maart 2022).
4.2.7 Afhankelijke en onafhankelijke bepalingen
Art. 2.8.4.1.2 VCF bevat het leerstuk van de afhankelijke en onafhankelijke bepalingen (zie het hoofdstuk over algemene heffingsregels, punt 4). Indien eenzelfde akte verscheidene bepalingen bevat waaronder een schenking die aanleiding geeft tot de schenkbelasting, is het evenredig recht voor elk van die rechtshandelingen verschuldigd, tenzij ze onderling afhankelijk zijn. In dat geval zal het ‘Bevoegde Personeelslid’ van de Vlaamse administratie enkel de handeling belasten die aanleiding geeft tot heffing van het hoogste recht (niet volgens tarief, wel volgens het belastingbedrag).
In dit kader heeft het Grondwettelijk Hof in een arrest van 28 mei 2019 geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden als men ervan uitgaat dat deze regel niet kan worden toegepast in hoofde van echtgenoten die wederzijdse notariële schenkingen moeten realiseren via twee afzonderlijke notariële akten (zodat over iedere akte afzonderlijk registratiebelasting wordt geheven), gelet op het voorschrift van artikel 1097 BW (op grond waarvan echtgenoten elkaar tijdens het huwelijk, noch bij akte onder de levenden anders dan bij huwelijkscontract, noch bij testament, enige onderlinge en wederkerige schenking mogen doen bij een en dezelfde akte) (GwH arrest nr. 86/2019 van 28 mei 2019, BS 25 februari 2020).
4.3
Tarief van de schenkbelasting in het Brusselse Hoofdstedelijke
Gewest
Deze tekst kun je vinden bij het onlinemateriaal .
5 Verminderingen
5.1 Vermindering van de schenkbelasting wegens kinderlast
De begiftigde die op datum van de schenking minstens drie kinderen in leven heeft die op dat ogenblik jonger zijn dan 21 jaar, heeft voor elk van deze kinderen recht op 2 % vermindering van de door hem verschuldigde schenkbelasting. De vermindering wordt evenwel begrensd tot 62 EUR per kind. Bij schenkingen tussen echtgenoten of partners (zie punt 4.1 in dit hoofdstuk) bedraagt de vermindering 4 % per kind jonger dan 21 jaar met een maximum van 124 EUR per kind. Voor de toepassing van de vermindering wordt een kind dat verwekt is op het ogenblik van de schenking, als het levensvatbaar geboren wordt, gelijkgesteld met een geboren kind (art. 2.8.5.0.1, § 1 VCF en art. 135 W.Reg.Br).
Zowel in Vlaanderen als in Brussel wordt deze vermindering van de schenkbelasting wegens kinderlast voortaan alleen nog toegepast bij schenkingen van onroerende goederen die aan het normale tarief worden belast.
Het voordeel van de vermindering wordt alleen toegestaan als voldaan is aan de verplichtingen vermeld in art. 3.12.3.0.1, § 1 en § 4, eerste lid VCF (art. 2.8.5.0.1, § 2 VCF). Zo moeten de partijen in de akte (of het geschrift) of in een vermelding onderaan op de akte (of het geschrift) verklaren dat de voorwaarden van de vermindering vervuld zijn (art. 3.12.3.0.1, § 1, 3° VCF). Daarnaast moet in de akte van schenking worden vermeld: de voornamen, de achternaam, de woonplaats, de geboorteplaats en de geboortedatum van de kinderen van de belastingplichtige (art. 3.12.3.0.1, § 4, eerste lid VCF en art. 136 W.Reg.Br).
Als een kind, verwekt vóór de eisbaarheid van de schenkbelasting, geboren wordt na de registratie, wordt het bedrag dat te veel werd geheven, terugbetaald op aanvraag van de belastingplichtige. De aanvraag moet ingediend worden binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het kind geboren is (art. 3.6.0.0.6, § 1, derde lid VCF).
Bij onjuiste verklaringen omtrent het aantal kinderen is de belastingplichtige aanvullende rechten verschuldigd (art. 2.8.5.0.1, § 2, derde lid VCF). Bovendien loopt de belastingplichtige een belastingverhoging op van 20 % (art. 3.18.0.0.11, eerste lid, VCF).
5.2 Verminderd tarief voor schenkingen aan bepaalde rechtspersonen
Voor schenkingen van zowel roerende als onroerende goederen aan bepaalde Belgische en gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben, geldt een bijzonder verlaagd tarief. De tarieven zijn voor het Vlaamse Gewest terug te vinden in art. 2.8.4.1.1, § 3 VCF en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in art. 140 W.Reg.Br Hierna wordt enkel de Vlaamse regelgeving besproken. Wat de regelgeving in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, wordt verwezen naar het onlinemateriaal .
Vanaf 1 juli 2021 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief de inbrengen om niet, aan:
– het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
– de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
– de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
– een staat van de Europese Economische Ruimte;
– provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
– de openbare instellingen van al die publiekrechtelijke rechtspersonen;
– erkende woonmaatschappijen als vermeld in art. 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
– het Vlaams Woningfonds; – dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking ;
– verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, en stichtingen van openbaar nut;
– openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Vóór 1 juli 2021 bedroeg het bijzondere tarief 5,5 %. De daling naar 0 % is evenwel niet van toepassing op schenkingen, inclusief de inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
Dergelijke schenkingen en inbrengen om niet worden, zoals dat ook vóór 1 juli 2021 het geval was, onderworpen aan 5,5 %.
In afwijking op het tarief van 5,5 % bedraagt de schenkbelasting 100 EUR voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan beroepsverenigingen en private stichtingen indien de schenker zelf zo’n instelling is of als de schenkingen aan beroepsverenigingen en private stichtingen gebeuren door verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, en stichtingen van openbaar nut (art. 2.8.4.1.1, § 3, derde lid VCF).
6 Vrijstellingen
6.1
Algemeen
Zijn o.m. vrijgesteld van het evenredig schenkingsrecht: – de schenking van het vruchtgebruik aan de blote eigenaar indien, op het ogenblik van de splitsing van de volle eigendom in blote eigendom en vruchtgebruik, de schenkbelasting of de erfbelasting of een soortgelijk recht door de blote eigenaar of zijn rechtsvoorganger werd voldaan op de waarde van de volle eigendom (art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 1° VCF en art. 159, 3° W.Reg.Br);
– schenkingen van in het buitenland gelegen onroerende goederen (art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 2° VCF en art. 159, 7° W.Reg.Br);
– schenkingen van onroerende goederen aan vreemde staten indien deze bestemd zijn voor de huisvesting van hun diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers in België of voor het hoofd van de standplaats. De kosteloosheid is echter ondergeschikt aan de voorwaarde dat dit voordeel wederkerig aan de Belgische staat wordt toegekend (art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 3° VCF en art. 161, 6° W.Reg.Br);
– de akten houdende schenking van onroerende goederen, voor zover die schenking plaatsvindt met het oog op de realisatie van een brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt of zal uitmaken van een brownfieldconvenant als vermeld in het decreet van 30 maart 2007 betreffende de brownfieldconvenanten (art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 4° VCF);
– de akten houdende schenking, hetzij ten bate van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hetzij ten bate van op grond van de OCMW-wetgeving opgerichte verenigingen, alsook akten houdende schenkingen, na ontbinding of splitsing van een voormelde vereniging (art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 5° VCF en art. 161, 4° W.Reg.Br);
– de akten in der minne die betrekking hebben op onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs, en die verleden zijn op naam van of ten voordele van de inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs, of op naam van of ten voordele van verenigingen zonder winstoogmerk voor patrimoniaal beheer die uitsluitend tot doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de voormelde inrichtende machten wordt verstrekt (art. 2.8.6.0.10 VCF en art. 161, 1° W.Reg.Br).
Om van bovenvermelde vrijstellingen te kunnen genieten moeten de partijen in de schenkingsakte of onderaan op de akte verklaren dat de voorwaarden voor de vrijstelling die ze inroepen vervuld zijn (art. 3.12.3.0.1, § 1, 3° VCF).
6.2 Vonnissen en arresten
Er geldt een vrijstelling voor vonnissen en arresten houdende vernietiging, ontbinding of herroeping van een schenking van onroerende goederen die in België liggen. Als de vernietiging, ontbinding of herroeping uitgesproken is ten voordele van een andere persoon dan een van de partijen bij de overeenkomst, haar erfgenamen of legatarissen, dan worden, al naargelang het geval, de schenkbelasting, het verkooprecht, het verdeelrecht of het recht op hypotheekvestiging geheven die verschuldigd zou zijn als de vernietiging, de ontbinding of de herroeping het voorwerp van een minnelijke akte had uitgemaakt (art. 2.8.6.0.2 VCF).
6.3 Schenking van familiale ondernemingen en vennootschappen
Sinds 1 januari 2012 geldt er in het Vlaamse Gewest een nieuwe regeling voor overdrachten van familiale ondernemingen en vennootschappen. De bedoeling van deze regeling is om bedrijfsleiders actief aan te zetten om tijdens hun leven reeds na te denken over hun opvolging. Om dit te stimuleren bestaat er een volledige vrijstelling van schenkbelasting voor het schenken van deze familiale ondernemingen en vennootschappen. De vrijstelling van schenkbelasting is voornamelijk terug te vinden in de artikelen 2.8.6.0.3 tot en met 2.8.6.0.7 VCF. De Omzendbrief 2015/2 van 15 december 2015 (BS 31 december 2015, p. 81753) licht de werking van beide gunstregelingen toe. Vanaf 1 januari 2017 kunnen schenkingen van familiale ondernemingen en vennootschappen in het Brusselse Gewest eveneens genieten van een vrijstelling van schenkbelasting. Onder de voorgaande regeling gold in het Brusselse Gewest een verlaagd tarief van 3 %. De vrijstelling van schenkbelasting is voor dit Gewest terug te vinden in de artikelen 140/1 tot en met 140/6 W.Reg.Br. Mocht een bedrijfsleider overleden zijn voor hij kan schenken, dan bestaat er in beide gewesten een verlaagd tarief in erfbelasting. Beide Gewesten hebben ondertussen hun wetgeving met betrekking tot de schenking van familiale ondernemingen en vennootschappen afgestemd op het nieuwe vennootschapsrecht. In Vlaanderen is dit gebeurd bij Decreet van 21 december 2018 houdende diverse fiscale bepalingen (BS 28 december 2018). Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is gevolgd met zijn ordonnantie van 1 juni 2023 tot aanpassing van de Brusselse fiscale wetgeving aan de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen alsook aan de wet van 28 april 2022 houdende boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek en tot opheffing van artikel 482 van het Wetboek der successierechten (BS 12 juli 2023). De voorwaarden om te kunnen genieten van de gunstmaatregelen in beide Gewesten zijn dezelfde en worden hierna besproken met verwijzing naar de bepalingen in de VCF zoals deze in het Vlaamse Gewest van toepassing zijn.
De vrijstelling van schenkbelasting geldt enkel voor familiale ondernemingen of vennootschappen. Een familiale onderneming is een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de schenker of zijn echtgenoot of samenwonende, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend (bv. een bakkerij die door de schenker als natuurlijk persoon wordt uitgebaat). Een familiale vennootschap is een vennootschap die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel heeft en waarvan de schenker samen met zijn familie eigenaar is (zie ‘participatievoorwaarde’). Dit laatste is bijvoorbeeld het geval voor een bakkerij die door de schenker wordt uitgebaat, maar waarvoor een vennootschap (zoals een bv, nv …) werd opgericht waarbinnen de activiteit gebeurt. Als de vennootschap aan het voorgaande niet beantwoordt, maar aandelen houdt die minstens 30 % van de stemrechten van één directe dochtervennootschap vertegenwoordigen die aan die voorwaarde beantwoordt en die haar zetel van werkelijke leiding heeft in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, wordt ze ook beschouwd als een familiale vennootschap (art. 2.8.6.0.3, § 2 VCF).
Hoofdstuk 12 Schenkingen
Om de vrijstelling van schenkbelasting te kunnen genieten moet ook voldaan zijn aan de zogenaamde ‘participatievoorwaarde’ (art. 2.8.6.0.3., § 1 VCF). De schenker moet:
– als het een onderneming betreft, de goederen die hij wenst te schenken beroepsmatig geïnvesteerd hebben. Er is niet vereist dat ook (een deel van) de onderneming mee wordt geschonken aan de betrokken begiftigde(n) opdat de activa zouden kwalificeren voor de vrijstelling in de schenkbelasting. Zo is het mogelijk dat de onderneming zelf in handen blijft van de schenker en/of wordt geschonken aan een of meer andere begiftigden (administratief standpunt VLABEL nr. 17031 van 27 november 2017);
– als het een vennootschap betreft, moeten de aandelen van de vennootschap die op het ogenblik van de schenking in volle eigendom toebehoren aan de schenker en zijn familie, ten minste 50 % van de stemrechten in de vennootschap vertegenwoordigen. In afwijking van het bovenstaande moeten de aandelen van de vennootschap die op het ogenblik van de schenking in volle eigendom toebehoren aan de schenker en zijn familie, minstens 30 % van de stemrechten in die vennootschap vertegenwoordigen, als hij en zijn familie aan een van de volgende voorwaarden voldoen: 1 samen met een andere aandeelhouder en zijn familie volle eigenaar zijn van de aandelen van de vennootschap die minstens 70 % van de stemrechten in die vennootschap vertegenwoordigen;
2 samen met twee andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar zijn van de aandelen van de vennootschap die minstens 90 % van de stemrechten in die vennootschap vertegenwoordigen.
De vrijstelling kan, voor wat betreft ondernemingen, niet worden toegepast voor overdrachten van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning zijn bestemd of worden aangewend (art. 2.8.6.0.3, § 1, eerste lid, 1° VCF). Vennootschappen zonder enige reële economische activiteit kunnen niet onder de vrijstelling worden geschonken. Of een vennootschap reële economische activiteit heeft, wordt nagegaan op basis van twee parameters. Zo wordt een vennootschap beschouwd als zonder enige reële economische activiteit als uit de balansposten, van ofwel de goedgekeurde jaarrekening, ofwel de goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening, van minstens een van de drie boekjaren die voorafgaan aan de datum van de authentieke akte van schenking, cumulatief blijkt dat (art. 2.8.6.0.3, § 2, 2° VCF):
– de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (code 62 van de resultatenrekening) een percentage gelijk aan of lager dan 1,50 % uitmaken van de totale activa (code 20/58 van de balans); – de terreinen en gebouwen (code 22 van de balans) meer dan 50 % uitmaken van het totaal actief (code 20/58 van de balans). De begiftigde kan daarvan wel het tegenbewijs leveren.
Om de vrijstelling te genieten moeten de volgende stukken binnen zeven dagen (vanaf de werkdag die volgt op de datum van registratie van de authentieke akte van de schenking) bij de Vlaamse Belastingdienst ingediend zijn (art. 3.12.3.0.1, § 5, tweede lid VCF):
1 kopieën van de goedgekeurde jaarrekeningen van de drie boekjaren die voorafgaan aan de authentieke akte van de schenking, opgemaakt overeenkomstig de boekhoudwetgeving die van kracht is op de plaats waar de zetel gevestigd is als de zetel van de onderneming of vennootschap niet in België ligt;
2 kopieën van het rechtsgeldige aandelenregister of, bij gebrek daaraan, de door alle aandeelhouders ondertekende notulen van de laatste algemene vergadering die voorafgaat aan de authentieke akte van schenking, waaruit op ondubbelzinnige wijze de participaties blijken;
3 een kopie van de laatste door de schenker ingediende fiscale aangifte voor de personenbelasting wat familiale ondernemingen betreft;
4 een kopie van de gecoördineerde statuten, zoals die van toepassing zijn op de datum van de authentieke akte van de schenking.
In geval van verzending van deze stukken met een aangetekende brief geldt de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs als datum van de indiening.
Voor het behoud van de vrijstelling moet gedurende een periode van drie jaar na de authentieke akte van schenking worden voldaan aan volgende voorwaarden:
– Een familiale onderneming moet haar activiteit ononderbroken voortzetten (art. 2.8.6.0.6, § 1, 1° VCF). Het Gentse beroepshof herinnert eraan dat degene die een beroep doet op een vrijstelling (in casu de vrijstelling van schenkbelasting voor schenkingen van familiale ondernemingen) als zodanig de bewijslast draagt wat betreft de voorwaarden ervan. Dit betekent dat de belastingplichtige het bewijs moet leveren van de persoonlijke exploitatie van de familiale onderneming (Gent 25 april 2023; S. VAN CROMBRUGGE, “Bewijs persoonlijke exploitatie bij schenking familiale onderneming”, Fiscoloog, nr. 1804, 13).
– De onroerende goederen van de onderneming die met de vrijstelling werden overgedragen, mogen niet hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd (art. 2.8.6.0.6, § 1, 2° VCF).
– Voor een familiale vennootschap geldt dat de activiteit ononderbroken behouden moet blijven en dat de vennootschap elk boekjaar een jaarrekening moet neerleggen. Verder mag de vennootschap geen vennootschap zonder reële economische activiteit worden en mag het kapitaal niet dalen door uitkeringen of terugbetalingen (art. 2.8.6.0.6, § 2, 1°-3° VCF). Mocht dit laatste toch het geval zijn, worden deze uitkeringen of terugbetalingen belast aan de normale tarieven (art. 2.8.6.0.7 VCF).
– De vennootschap dient haar zetel binnen de EER te behouden (art. 2.8.6.0.6, § 2, 4° VCF).
Onder het nieuwe vennootschapsrecht wordt de kapitaalvereiste afgeschaft voor de coöperatieve vennootschap en de besloten vennootschap. Daarom wordt met ingang van 1 mei 2019 twee regelingen ingevoerd. De eerste regeling geldt voor de situatie waarin de familiale vennootschap een naamloze vennootschap, een Europese vennootschap of een Europese coöperatieve vennootschap is, of een vennootschap met een andere rechtsvorm waarvoor het Belgische of buitenlandse recht dat haar beheerst, voorziet in een vergelijkbaar kapitaalbegrip. Voor deze vennootschapsvormen mag het kapitaal niet dalen door uitkeringen of terugbetalingen gedurende een periode van drie jaar (ongewijzigd). De tweede regeling geldt voor de situatie waarin de familiale vennootschap een vennootschapsvorm heeft waarvoor het Belgische of buitenlandse recht dat de vennootschap beheerst, niet voorziet in het begrip kapitaal of een vergelijkbaar begrip. Voor deze vennootschapsvormen mag het eigen vermogen gedurende een periode van drie jaar niet dalen door uitkeringen of terugbetalingen tot onder het bedrag van de tot op de datum van de schenking verrichte inbrengen, zoals dat blijkt uit de jaarrekening (wijziging art. 2.8.6.0.6, § 2, 3° VCF).
De tekst van artikel 2.8.6.0.6 VCF preciseert niet door wie de activiteit moet worden verdergezet. Dit houdt in dat weliswaar een activiteit moet blijven bestaan, maar dat het niet noodzakelijk de begiftigde(n) is (zijn) die de activiteit moeten verderzetten. Stopzetting van de onderneming binnen de periode van 3 jaar is dus niet toegelaten. De overdacht van de activa van de onderneming aan een natuurlijk persoon (andere onderneming) of inbreng van de activa in een rechtspersoon vormen geen belemmering voor het behoud van het gunstregime zolang een activiteit wordt verdergezet (administratief standpunt VLABEL nr. 17031 van 27 november 2017).
De Vlaamse Belastingdienst zal na verloop van drie jaar nagaan of alle voorwaarden voor het behoud van de vrijstelling wel degelijk vervuld zijn. Indien dit niet het geval is, vervalt de vrijstelling en worden de normale tarieven toegepast (art. 2.8.6.0.7, § 1 VCF). Indien de begiftigde zelf vaststelt dat niet langer voldaan is aan de voorwaarden voor het behoud van de vrijstelling , kan hij dit zelf melden aan de Vlaamse Belastingdienst. Ook in dit geval vervalt de vrijstelling en worden de normale tarieven toegepast (art. 2.8.6.0.7, § 2 VCF). Indien het kapitaal zou dalen door uitkeringen of terugbetalingen, worden deze uitkeringen of terugbetalingen ‘evenredig’ belast aan de normale tarieven. VLABEL heeft in zijn omzendbrief (die dateert uit het tijdperk dat we naar Belgisch recht nog geen kapitaalloze vennootschappen kenden) gesteld dat het begrip ‘evenredig’ ingevuld moet worden als
ten belope van het ‘bedrag’ van het kapitaal dat wordt uitgekeerd of terugbetaald. In latere rulings heeft VLABEL die berekeningsmethode bevestigd. Maar nadien heeft VLABEL schijnbaar het geweer van schouder veranderd. Volgens de huidige visie van VLABEL moet de herziening van de schenkbelasting worden berekend op de waarde van de geschonken aandelen, en dit in verhouding tot het percentage waarmee het kapitaal van de vennootschap is verminderd binnen de drie jaar na de schenking. Concreet houdt dit in dat men eerst nagaat welk deel van het kapitaal werd uitgekeerd, en vervolgens dit percentage toepast op de waarde van de geschonken aandelen om zo de belastbare grondslag te bepalen.
VOORBEELD VOLGENS DE VISIE
VAN VLABEL
Stel dat iemand 30 % van de aandelen van een vennootschap schenkt met toepassing van het 0 %-tarief, en deze aandelen een waarde vertegenwoordigen van 300 000 EUR. Indien het kapitaal van de vennootschap binnen drie jaar na de schenking met 50 % wordt verminderd (bijvoorbeeld van 1 000 EUR naar 500 EUR), dan zou – volgens VLABEL – schenkbelasting verschuldigd zijn op 50 % van de waarde van het geschonken aandelenpakket, zijnde 150 000 EUR
Deze interpretatie werd door het Hof van Beroep te Gent afgewezen (Gent 27 juni 2023). Volgens het hof moet de herziening van de vrijstelling enkel betrekking hebben op het nominale bedrag van het terugbetaalde kapitaal (of de inbreng), en dit slechts in verhouding tot het deel van de aandelen dat werd geschonken. De herziening is dus niet gebaseerd op de volledige waarde van de aandelen, maar op het kapitaal dat effectief wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder.
TOEGEPAST OP HETZELFDE VOORBEELD
De kapitaalvermindering bedraagt 500 EUR (namelijk van 1 000 EUR naar 500 EUR). Aangezien 30 % van de aandelen werd geschonken, zou er – in lijn met de rechtspraak – schenkbelasting verschuldigd zijn op slechts 30 % van 500 EUR, dus 150 EUR
De belastingdienst heeft tegen die uitspraak van het Hof van Beroep te Gent een cassatievoorziening ingesteld. In afwachting van het arrest van het Hof van Cassatie werd de afhandeling van de hangende bezwaren die te maken hebben met deze discussie, on hold gezet (zie o.m.: E. SPRUYT, “Kapitaalvermindering in de drie jaar na schenking familiebedrijf: Vlabel zoekt steun bij Cassatie”, Fisc. Act. 2024, nr. 7, 6-8; S. VAN CROMBRUGGE, “Kapitaalvermindering na schenking familiale vennootschap: welk gevolg?” Fiscoloog, nr. 1807, 3-5). In een arrest van 13 december 2024 heeft het Hof van Cassatie de voorziening verworpen. Volgens het Hof blijkt uit zowel de wetsgeschiedenis als de context van de relevante bepalingen in de Vlaamse Codex Fiscaliteit dat de voorwaarde inzake het behoud van het kapitaal werd ingevoerd om misbruik van de vrijstellingsregeling te voorkomen. Concreet viseert men situaties waarbij kapitaal belastingvrij wordt overgedragen binnen een familiale vennootschap via de vrijstelling, om vervolgens kort daarna uit de vennootschap te worden gehaald. Het Hof verduidelijkt dat de in dit kader gehanteerde 'berekening naar evenredigheid' betekent dat schenkbelasting verschuldigd is op het bedrag van de kapitaalvermindering, in verhouding tot het aandeel dat de geschonken aandelen van de begiftigde uitmaken ten opzichte van het totaal aantal aandelen van de vennootschap (Cass. 13 december 2024; C. BUYSSE, “Kapitaalvermindering na schenking familiale vennootschap: Vlabel haalt bakzeil”, Fiscoloog, nr. 1871, 13).
6.4 Schenking van onbebouwde onroerende goederen waarvoor een ‘natuurbeheerplan’ is goedgekeurd
Op het vlak van de schenkbelasting geldt dat de ‘waarde van een onbebouwd onroerend goed’ waarvoor een natuurbeheerplan ‘type 2’ is goedgekeurd ten belope van 75 % is vrijgesteld van belasting.
Er geldt een volledige vrijstelling als de schenking betrekking heeft op een onbebouwd onroerend goed waarvoor een natuurbeheerplan ‘type 3’ of ‘type 4’ (cf. artikel 16ter, § 1, 4°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu) is goedgekeurd (art. 2.8.6.0.8, § 1 VCF). Volgens het Vlaams Natuurdecreet van 21 oktober 1997 zijn er in totaal vier types natuurbeheerplannen, waarbij type 4 de meest strenge regeling is en geldt voor ‘erkende natuurreservaten’.
Het fiscaal voordeel wordt ook toegekend wanneer er nog geen natuurbeheerplan is afgesloten, mits de begiftigde uiterlijk bij de aanbieding ter registratie van de authentieke schenkingsakte een overeenkomst afsluit met het Vlaams ‘Agentschap voor Natuur en Bos’ waaruit de intentie blijkt om een natuurbeheerplan van het vereiste type af te sluiten (art. 2.8.6.0.8, § 2 VCF).
Het fiscaal voordeel blijft slechts behouden, indien er ‘gedurende 24 jaar’ een natuurbeheerplan van kracht is voor het onroerend goed in kwestie. Is dat niet langer het geval (omdat het plan in de loop van deze periode bv. wordt opgeheven), dan zal het toegekende voordeel moeten worden terugbetaald a rato van de nog resterende periode van 24 jaar.
6.5 Doorgeefschenkingen in rechte lijn en tussen partners
Onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde grenzen kan er in Vlaanderen een (gehele of gedeeltelijke) vrijstelling van schenkbelasting worden genoten als een persoon goederen, die hij zelf heeft verkregen uit een nalatenschap met toepassing van de tarieven van de Vlaamse erfbelasting die gelden in rechte lijn en tussen partners, binnen het jaar na het overlijden, bij notariële akte wegschenkt aan zijn afstammelingen of daarmee gelijkgestelde personen (art. 2.8.6.0.9 VCF). In tegenstelling tot Vlaanderen heeft Brussel nog geen fiscaal voordelige doorgeefschenking. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan desgevallend een generatiesprong overwogen worden door de nalatenschap van ouders te verwerpen. Hierdoor komen de kleinkinderen dan in de plaats als erfgenamen zodat de nalatenschap rechtstreeks bij hen terechtkomt.
Voor de toepassing van de vrijstelling in Vlaanderen is vereist dat:
de nalatenschap van de erflater waaruit de waarde van de geschonken goederen werd verkregen fiscaal gelokaliseerd is in het Vlaamse Gewest;
– het overlijden heeft plaatsgevonden na 31 augustus 2018;
de erfbelasting, die werd geheven op de overdracht, is betaald;
– de schenking noch aan een opschortende voorwaarde, noch aan een opschortende termijn is onderworpen;
de vrijstelling wordt gevraagd overeenkomstig artikel 3.12.3.0.1, § 1, 3° en 4° VCF.
De concrete omvang van de vrijstelling hangt af van de eerder betaalde erfbelasting op de geschonken goederen. Daartoe moet worden gebruikgemaakt van een bepaalde formule. Meer concreet gelden volgende beperkingen:
– de schenkbelasting blijft verschuldigd in de mate dat de waarde van de geschonken goederen hoger is dan de brutowaarde van de met erfbelasting belaste goederen;
– de vrijstelling is beperkt tot het bedrag van de erfbelasting, dat reeds werd geheven op de overdracht aan de schenker en waarbij:
– uitsluitend rekening wordt gehouden met het bedrag dat op regelmatige wijze in hoofde van de schenker werd geheven op zicht van de initiële successie-aangifte;
de betaalde erfbelasting verhoudingsgewijze beperkt moet worden indien de doorgeefschenking slechts betrekking heeft op een deel van de vererfde goederen;
– bij een gelijktijdige doorgeefschenking aan verschillende begiftigden, de betaalde erfbelasting verhoudingsgewijze opgesplitst moet worden onder de verschillende begiftigden.
Wat onroerende goederen betreft, wordt de gunstregeling niet verleend in de mate dat de doorgeefschenking een onroerend goed tot voorwerp heeft dat geen deel uitmaakte van de verkrijging bij het overlijden.
VLABEL heeft in haar administratief standpunt nr. 19021 van 24 februari 2025 laten weten hoe de limieten van artikel 2.8.6.0.9 VCF berekend moeten worden als er meerdere onroerende goederen worden geschonken, die niet allemaal deels uit een nalatenschap komen; dit in de veronderstelling dat de totale waarde per begunstigde hoger is dan 150 000 EUR waardoor er deels belast wordt aan 3 % en deels aan 9 %. Tevens wordt de situatie bekeken waarbij zowel roerend als onroerend goed wordt geschonken en waarbij de brutowaarde van het erfdeel al dan niet groter is dan de waarde van de geschonken goederen. Daarnaast komen ook de situaties aan bod waarbij er wordt geopteerd om de onroerende goederen in verschillende akten te schenken en een schenking op last van een geldsom. Daarnaast worden nog een aantal andere situaties besproken die zich kunnen voordoen in het kader van een doorgeefschenking. Alle situaties worden geïllustreerd aan de hand van praktische voorbeelden.
7 Wijze van heffing
Artikel 2.8.7.0.1 VCF verduidelijkt op welke manier de schenkbelasting wordt gevestigd en verwijst daarbij naar artikel 3.3.2.0.1, 9° VCF en art. 3.3.3.0.1, § 4/2 VCF. Binnen de registratiebelasting zal in Vlaanderen voortaan gewerkt worden met aanslagbiljetten, aanslagjaren en aanslagtermijnen. Dit behoort evenwel tot de procedurale aspecten van de VCF en valt buiten het bestek van dit handboek.
De belastingplicht, de belastbare grondslag, het tarief, de vrijstellingen en de verminderingen worden bepaald door het ogenblik waarop de rechtshandeling is gesteld. Indien er geen verplichting tot registratie geldt, wordt de belastingplicht, de belastbare grondslag en het tarief evenwel bepaald door het ogenblik waarop de akte of het geschrift ter registratie wordt aangeboden (art. 2.8.7.0.2, § 1 VCF).
Op een rechtshandeling die onderworpen is aan een opschortende voorwaarde, wordt de schenkbelasting alleen geheven als de voorwaarde vervuld is. In voorkomend geval wordt gehandeld als volgt:
1 het toepasbare tarief waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is het tarief dat van kracht is op de datum waarop de schenkbelasting verworven zou zijn als de handeling onvoorwaardelijk was geweest;
2 de belastbare grondslag waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is de belastbare grondslag op de datum van de vervulling van de voorwaarde (art. 2.8.7.0.2, § 2 VCF; zie ook het hoofdstuk over algemene heffingsregels, punt 3.4).
In geval van een handelszaak wordt de schenkbelasting vastgesteld volgens de aard van elk goed dat er deel van uitmaakt (art. 2.8.7.0.3 VCF).
Casussen
Bespreek de fiscale gevolgen op het vlak van de registratiebelasting voor de volgende schenkingen. Voor de oplossing mag je ervan uitgaan dat de Vlaamse schenkbelasting van toepassing is.
a Een schenkingsakte omvat een schenking van Vera van een appartement met een verkoopwaarde van 100 000 EUR en van twee kunstwerken met elk een verkoopwaarde van 5 000 EUR aan haar kinderen Yana en Sophie.
b Twee echtgenoten schenken op 15 mei 2025 aan hun zoon en hun schoondochter (onverdeeld aan elk de helft) een perceel bouwgrond die hun onverdeeld toebehoort (aan ieder voor de helft) en die 100 000 EUR waard is.
c Wendy schenkt aan haar dochter Stefanie een woning van 200 000 EUR, op last voor deze laatste aan Wendy huisvesting en onderhoud te verschaffen, haar leven lang.
d Een zoon schenkt aan zijn 66-jarige vader het vruchtgebruik van ter beurs genoteerde effecten, met een waarde in volle eigendom van 60 000 EUR.
e Een weduwnaar schenkt de naakte eigendom van een aantal schilderijen die een totale waarde vertegenwoordigen van 50 000 EUR aan zijn zoon.
f Een appartement hoort toe aan Peter (78 jaar oud) voor het vruchtgebruik en aan Maria (58 jaar oud) voor de blote eigendom. Maria schenkt haar blote eigendom aan haar broer Johan. Op dat tijdstip is het appartement 150 000 EUR waard in volle eigendom en het jaarlijks inkomen ervan is 5 000 EUR.
g Ann schenkt haar zoon Youssef een appartement met een verkoopwaarde van 140 000 EUR op last voor Youssef aan Farah (dochter van Ann) een som van 70 000 EUR te betalen.
h Gerda doet bij notarisakte volgende schenkingen: – aan Bea een perceel weiland ter waarde van 25 000 EUR; – aan Carla een perceel weiland ter waarde van 15 000 EUR + 10 000 EUR geld; Bea heeft vier kinderen van wie er twee jonger dan 21 jaar zijn. Carla heeft vijf kinderen van wie er drie jonger zijn dan 21 jaar oud. Bea en Carla zijn beiden nichten van Gerda.
i Bij een notariële akte, verleden in december 2024, heeft Karel een appartement ter waarde van 150 000 EUR geschonken aan zijn zoon Peter. Bij een tweede notariële akte, verleden in april 2025, heeft Karel een bij het appartement behorende garagebox aan Peter geschonken ter waarde van 15 000 EUR.