9789401487887_54c757ab2c1cc6

Page 1

Voor de drie vrouwen in mijn leven

BART DEBBAUT VEN SCHER

Dank aan testlezers Els, Jos, Katleen en Romain. Dank ook aan Joris Maenhout en zijn cocon voor zijn aanmoedigingen en de drijfveer die hij voor me was.

Graag uw reacties op www.bartdebbaut.be

Reacties en info

bart.debbaut@skynet.be

www.bartdebbaut.be

bartdebbaut

bartdebbaut

bartdebbaut

You can fight the sleep, but not the dream. (uit ‘Weather with you’, Crowded House)

Proloog

Het was bijna halfvijf. Op een doodgewone vrijdag in maart. Het was vrij warm voor de tijd van het jaar. Zoals al de hele winter en het hele voorjaar. Maar het had wel veel geregend. Ook nu regende het zachtjes.

De druilerige regen leek een jong meisje niet te deren. Goedgezind reed ze op haar Lady City-fiets op het fietspad langs de N3 richting Leuvenselaan naar huis. Ze had veel redenen om blij te zijn. Ze was trots op de nieuwe fiets die ze gisteren van haar ouders had gekregen voor haar elfde verjaardag. Haar vriendinnen waren maar wat jaloers geweest toen ze er vanmorgen mee op school was gekomen. Diezelfde vriendinnen, Kirsten en Michelle, zouden morgen langskomen voor haar verjaardagsfeestje. Van mama mochten ze zelfs blijven slapen, niet geheel naar de zin van papa en Lars. Die vonden dat vrouwenonderonsje maar niks. Maar dat kon haar gestolen worden. Haar pa en haar broer hadden altijd wel een andere mening. Soms gewoon om tegendraads te zijn of om zich te laten gelden. Zeker Lars. Stoere Lars. Hij had alleen maar oog voor auto’s en voetbal. Voor vrouwen ook, maar dan meestal voor de verkeerde, dacht ze grinnikend. Vorige maand nog was hij thuisgekomen met Soetkin. Zwart piekhaar, neus- en tongpiercing en een tatoeage van Keltische symbolen op haar rechterhand. Volledig in het zwart gekleed, met een overdaad aan vuilzilveren armbanden

7

en halskettingen. Mama had bijna een toeval gekregen, papa had haar geen blik waardig gegund.

En zeggen, dacht het meisje, dat Soetkin Oudnederlands is voor ‘zoet kind’. Dat had ze al googelend gevonden. Met een brede grijns op haar gezicht stak ze het kruispunt met de Aarschotsesteenweg over. Lars was een domkop, een rare snuiter. Ze mocht hem wel, haar broer. Ondanks zijn gedrag en zijn vreemde voorkeuren.

Het waren haar laatste gedachten. De chauffeur van de donkerblauwe Renault Megane had haar bij het rechts afslaan niet opgemerkt. Ze was op slag dood.

8

Hij

ik parkeer de bestelwagen bij het moderne huis met nummer 12 naast de voordeur. Nu pas valt het me op. Het huisnummer. Twaalf. Zo oud was ik toen het gebeurde. En één plus twee is drie. Nog een extra bewijs dat ik goed zit. De omgeving waar de woning is gebouwd, vloekt met de moderne architectuur ervan. Andere mensen zouden juist het omgekeerde beweren. Ik niet. Het is wel degelijk de omgeving die in alles afwijkt van wat de woning uitstraalt. De doodgewone huizen links van nummer 12 lijken stoorzenders die pogingen doen om me de essentie van mijn opdracht te doen vergeten. Het lukt ze niet. Vooralsnog.

Ook de tuintjes van die huizen verspreiden een boodschap. Ze staan vol bloemen en planten die welig tieren. Hoofdzakelijk als gevolg van de overvloedige regen van de laatste maanden. Onwillekeurig denk ik aan de tekst op het doodsprentje van mijn recent overleden buurman. Een uittreksel uit het Nieuwe Testament.

Maak je geen zorgen.

Kijk eens naar de bloemen in het veld.

Ze werken niet en spinnen niet.

Zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen.

Ik ken de tekst uit mijn kindertijd. Net als toen vraag ik me nog altijd af wie die Salomo was. Ik besluit het straks op te zoeken. In ieder geval was hij dus minder mooi gekleed dan de bloemen in het

9

veld. Vermoedelijk zullen de bloemen in de voortuintjes wel familie zijn van die veldbloemen. Hun geuren en kleuren vertroebelen mijn geest. Ze proberen me te ondermijnen. Maar ook hun lukt het niet. Gelukkig maar. Ik sta sterk in mijn schoenen. Geen doping, geen spierversterkende middelen of voedingssupplementen heb ik ervoor nodig gehad. Enkel mijn overtuiging dat wat ik doe, juist is. De enige manier om mezelf te beschermen.

Even nog aarzel ik. Maar dan bel ik aan. Een kort belgeluid kondigt me aan. Even later hoor ik agressief tikkende hakken de voordeur naderen. Draagt ze haar schoenen in huis? Naaldhakken die haar prachtig geboende parketvloer oneer aandoen. Die een ravage van putjes achterlaten. Dat moet ze toch weten. En maakt haar man daar geen opmerkingen over?

De voordeur gaat open.

Zij is het.

Toch vraag ik om bevestiging.

‘Elise Sonck?’

‘Dat klopt. Waarmee kan ik u helpen?’

‘Ik heb een pakje voor u.’

‘En wie bent u?’

‘Ik ben een medewerker van de VMW, de Vlaamse Watermaatschappij.’

Ik zeg het met overtuiging en wijs intussen naar de bestelwagen die op de oprit staat.

‘En welk pakje hebt u bij u?’

‘Een cadeautje. U bent door de maatschappij uitgekozen als een van de meest zuinige gezinnen inzake waterverbruik.’

Ze lacht haar tanden bloot. Ze heeft mooie, witte tanden, goed verzorgd.

Haar lach verandert in gegiechel. Hetzelfde gegiechel dat ik eerder deze week hoorde toen ik haar bezig hoorde in de doe-het-zelfzaak.

10

De uitleg van de winkelmedewerker vond ze blijkbaar bijzonder komisch. Ze was er materiaal aan het kopen voor een aanval. Op mij. Gelukkig was ik op het juiste moment op de juiste plaats. Alles heb ik gehoord, alles heb ik gezien. Ik wist genoeg.

Vandaag was D-day, tijd om orde op zaken te stellen. Te anticiperen.

‘Mijn man verwijt me nochtans altijd dat ik te veel water verbruik.’

Haar opmerking haalt me uit mijn dagdromen. Als ik haar bekijk, zie ik twinkelende ogen. Zelfverzekerd, een tikkeltje arrogant zelfs. Zou ze mijn plan doorzien? Het lijkt bijna onmogelijk. Ze kan het niet weten. Deze keer ben ik een stapje voor. Ik doe mijn uiterste best om mijn twijfels de kop in te drukken en neem de controle weer over.

‘Blijkbaar dus niet, mevrouw. Of u besteedt er door zijn opmerkingen meer aandacht aan dan u zelf vermoedt.’

‘Wat zit er in het pakje?’

‘Dat weet ik niet, mevrouw. Mij werd gewoon gevraagd het u te bezorgen en u te feliciteren. Mag ik u vragen dit documentje te tekenen?’

‘Ja hoor, geen probleem. Hebt u een balpen?’

Ik zoek opvallend gretig naar een pen, waarvan ik weet dat ik die niet heb. Mijn sorry-ogen doen haar voorstellen er zelf een te halen. Zo had ik het gepland. Ik aarzel niet en ga naar binnen.

De hal is ruimer dan ik dacht. Opvallend ruim zelfs. Bovendien erg netjes ingericht. Schilderijen waarvan ik meteen zie dat de meeste van dezelfde kunstenaar komen, maken er een tentoonstellingsruimte van. Tegen de hoge muren staan een Bretoense kleerkast en een oude koffer met sierlijk ijzerwerk. De enige dissonantie is het web dat een huisspinnetje geweven heeft in de stijlvolle geelkoperen tafellamp met bruine kap.

Als ik wat dichterbij kom om te kijken of de spin onaangekondigde bezoekers weet te appreciëren, komt Elise vanuit de woonkamer terug de hal in.

11

‘Oh,’ zegt ze verbaasd, ‘u bent binnengekomen.’

‘Excuseer, mevrouw, ik wou niet onbeleefd zijn.’

‘Geeft niet. Waar moet ik tekenen?’

Ze zegt het op een toon die totaal anders klinkt dan wat de woorden zouden doen vermoeden. Als ze het document ondertekend heeft, wandelt ze ostentatief naar de voordeur en ze houdt ze open. Haar ogen kijken uitnodigend in mijn richting. Wil ze dat ik vertrek? Of bedoelt ze juist het omgekeerde en geeft ze een vals signaal?

‘Mevrouw, er is me uitdrukkelijk gevraagd u het pakje in mijn aanwezigheid te laten openen.’

‘Wat is dat voor onzin?’

Het klinkt niet lief meer. Ook niet boos. Eerder verwonderd en ongelovig.

‘Excuseert u me, mevrouw. Ik doe gewoon mijn werk. Het zijn duidelijke orders, ze staan ook in kleine letters op het papier dat u net hebt ondertekend.’

‘Zoiets heb ik nog nooit gehoord.’

‘Mevrouw,’ antwoord ik gemoedelijk, ‘ik doe dit werk al jaren en ik kan u verzekeren dat ik al heel wat speciale opdrachten heb gekregen. Dit is beslist geen uitzondering.’

‘Rare baan hebt u.’

‘Nee hoor, erg boeiend. In uw geval vermoed ik dat er een gadget in het pakje zit dat uw waterverbruik nog beter onder controle kan helpen houden. Waarschijnlijk zit er ook een vragenlijst in die u me ingevuld mee kunt geven. Dat is de reden waarom gevraagd wordt het in mijn aanwezigheid te openen.’

Het lijkt te werken. Mijn woorden hebben een kalmerend effect. Ze neemt het pakje uit mijn handen en gaat zitten op de rood-wit geblokte Louis XIV-fauteuil.

‘Vreemd’, zegt ze plots. Maar ze lacht haar onrust weg.

Ik lach plompverloren mee, intussen goed oplettend dat ik haar prille vertrouwen niet ondermijn. Behendig maar secuur maakt ze het pakje verder open. Elk stukje plakband dat ze heeft losgepeu-

12

terd, vouwt ze om, zodat de tape niet opnieuw aan het papier kan blijven kleven.

‘Maak je graag pakjes open?’ vraag ik om de stilte te breken die alleen verstoord wordt door het knisperende papier.

‘Natuurlijk’, antwoordt ze.

Zenuwachtigheid lijkt zich van haar meester te maken. Voelt ze naderend onheil of is ze kinderlijk opgewonden omdat ze een pakje mag openmaken? Het ritme waarmee ze met haar ogen knippert, maakt me niet veel wijzer.

Als ze het inpakpapier met extreme zorgvuldigheid heeft verwijderd, bekijkt ze de kartonnen doos en rammelt er even mee. De objecten in de doos raken de tegenover elkaar liggende wanden. Het klinkt dof. Er tikt niets. Toch niet in de doos. Enkel de tijdbom in mijn hoofd.

‘Nu bent u nog niet veel wijzer, geloof ik.’

Ik doe mijn uiterste best om er een ontspannen lachje aan toe te voegen. Maar in de grote hal klinkt het vreemd. Een schel geluid dat me in niets doet denken aan mijn normale lach. Misschien ben ik het typische geluid van die lach vergeten. Hoelang is het geleden dat ik een ontspannen lach heb weten te produceren?

Ze glimlacht en bevestigt mijn woorden met opgetrokken wenkbrauwen en lippen die ze op elkaar perst. Zo lijkt ze een beetje op Stan Laurel. Ik lach terug, vooral om haar potsierlijke gezicht. Het doet deugd. Al verplicht ik mezelf snel weer een plichtsbewuste houding aan te nemen.

Nu gaat het niet lang meer duren. Ik neem in gedachten snel de stappen door die gezet moeten worden. Een rilling over mijn rug herinnert me aan de spanning. Lang heb ik nagedacht over de te volgen strategie. Nu ik daarover met mezelf een verbond heb gesloten, kan niets me nog op andere gedachten brengen.

Als ik zie hoe ze de doos opent, begint de carrousel in mijn hoofd rond te draaien. De gil die uit haar open mond ontsnapt, klinkt me als muziek in de oren. De angstige ogen die in paniek een vluchtweg zoeken, maken haar onweerstaanbaar. Als ze opspringt in de

13

illusie aan haar lot te ontsnappen, maai ik met een simpele beweging haar benen onderuit. In haar val trekt ze de tafellamp met zich mee. Het ragfijne spinnenweb dat met een paar haast onzichtbare draadjes verbonden was met de muur, scheurt en klit samen in een voor de spin niet meer bruikbaar kluwen van kleverige zijde. Elise ligt op haar buik. Ze schreeuwt nu voortdurend. Ik behoud de controle en laat me op haar vallen. Met mijn knieën neutraliseer ik haar maaiende armen. Uit de doos die naast haar op de grond is gevallen, haal ik twee zaken die haar eerste gil hebben veroorzaakt: een paar zwartlederen handschoenen en een vlijmscherpe Egyptische dolk. De hamer, de handdoek en de brief laat ik nog even liggen. Als ik de handschoenen heb aangetrokken, begin ik aan haar pijnlijk verdiende lijdensweg. Was mijn lijdensweg niet verdiend, pijnlijk was hij in elk geval wel. Onwaarschijnlijk pijnlijk. Niemand kan zijn ergste vijand toewensen wat ik heb moeten doorstaan. Ik had het weten te verdringen naar de verste uiteinden van mijn onderbewustzijn. Naar plaatsen waar ik haast nooit meer kom. Grensgebieden die maar beter vermeden worden door het gevaar dat er dreigt. Maar door haar toedoen raakte ik er opnieuw in verstrikt.

Het valt op dat haar angstige gegil dat zich in mijn hoofd heeft gekerfd, omslaat in een jammerlijk kreunen als ik haar keel dichtknijp. De volumeknop is van tien naar twee gegaan en de frequentie is aangepast. Van schreeuwende metal naar het geruis van een terugtrekkende zee. De spartelende pogingen om zich uit haar bij voorbaat verloren positie te bevrijden worden schaarser. Minder efficiënt. Minder volhardend. Ze lijkt de strijd op te geven. Snel. Het ontgoochelt me. In de overtuiging dat ik haar opnieuw een kans moet geven, sta ik op. Ze rochelt en hoest, maar blijft liggen. De enige beweging die ze maakt, is het optrekken van haar benen. De zoektocht naar de foetushouding. Veiligheid, geborgenheid, warmte in de schoot van haar moeder. Met een paar porren moedig ik haar aan zich om te draaien. We kijken elkaar recht in de

14

ogen. De mijne staan wellicht vol overtuiging, dat meen ik althans op te maken uit het smeken in de hare.

‘Laat me gaan’, zegt ze zacht. ‘Neem wat je wilt nemen, maar laat me alstublieft gaan.’

Haar woorden zijn aanbiddelijk. Poëzie van een verliefde tiener. Vreemd, op haar leeftijd.

‘Je man moest het weten’, zeg ik streng. ‘Je bent getrouwd en hebt twee kinderen.’

Haar ogen veranderen in vraagtekens.

‘Wat bedoel je?’

‘In je doodsstrijd ontrouw zijn is onvergeeflijk.’

‘Ik begrijp je niet!’ schreeuwt ze wanhopig.

Haar woorden kaatsen echo’s van onmacht door de hal. Ze sterven langzaam uit. Als de nazinderende klanken van Tibetaanse hooglandschalen.

‘Ik ben gekomen om wraak te nemen. Om wat je me hebt aangedaan. Of nog wilt aandoen.’

‘Wat dan?’

Ze wordt brutaler. Moedig. Overmoedig.

‘Doe nu niet of je het niet weet.’

Ik verkramp. Ze bekent geen schuld. Ze doet zich voor als een engel, als een schuldeloos voorbeeld. Dat kan ik niet aanvaarden. Omdat ik weet dat ze deel is van een geheel. Van een complot. Van een bende die me wil ontwrichten. Manipuleren. Vernietigen. Ik heb geen keuze. Aanval is de beste verdediging. Mijn oerkreet en haar gil smelten samen als de dolk in haar hart ploft. Haar ogen stralen ongeloof en doodsangst uit. Even later is er van stralen geen sprake meer. Haar ogen zijn dof. Gebroken. Alleen de vraagtekens blijven over.

Ik haal de handdoek en de hamer uit de doos. Water heb ik nodig. Alsof ik het huis ken, draai ik me om en loop naar de deur rechts van de voordeur. Bingo. Het toilet. Een beredeneerde gok. Toen ik voor het huis stond, had ik het kleine venster gezien naast de voordeur. Te hoog om door te kijken, en bovendien ondoor-

15

zichtig gemaakt door het geribbelde glas. Wanneer ik klaar ben met mijn werk, knip ik met het kleine schaartje van mijn zakmes een plukje haar van Elise. Uit de doos haal ik de brief en ik leg hem op het dode lichaam. Als haar man straks thuiskomt, is niet alleen haar leven voorbij. Ook dat van hem. Figuurlijk dan. Ik trek de handschoenen uit en berg ze op in de kartonnen doos, samen met het inpakpapier en de rest van het materiaal. Fluitend verlaat ik de woning, de kartonnen doos stevig onder mijn arm geklemd. Een merel beantwoordt mijn gefluit. Ik verzin er woorden bij.

Woorden die rijmen op ‘opdracht volbracht’.

Zacht.

Kracht.

Macht.

16

De anderen

‘niks!’

‘Niks?’

‘Niks! Absoluut niks! Onbegrijpelijk!’

John Leyssens zuchtte en beet op zijn nagels. Hij begreep het niet. De technische recherche had gisteravond blijkbaar niets gevonden. In elk geval niets bruikbaars. Geen vingerafdrukken, geen haartjes, geen voetafdrukken die hen iets wijzer konden maken. Duidelijk het werk van iemand die wist waarmee hij bezig was.

Het moordwapen was op zijn minst nogal ongewoon: niet elke moord werd met een waardevolle Egyptische dolk gepleegd. Dat deed dan weer vermoeden dat de dader niet meteen in het marginale criminele milieu gezocht moest worden. De brief op het lichaam van Elise Sonck kon hen misschien wat wijzer maken. Het was meteen het enige tastbare dat ze hadden. Een brief met een cryptische boodschap:

Ik laat je niet opnieuw toe in mijn leven.

Je liet me al eerder vallen.

Als ik niet van jou mocht genieten, dan gun ik dat jouw man ook niet langer.

Hij zal me dankbaar zijn.

Ook op de brief had de technische recherche geen sporen gevonden. Ook niet van Yves Thijs. Hij had zijn vrouw dood aangetroffen in de hal van hun woning. Ze moest er al even gelegen hebben,

17

want hij was laat thuisgekomen van een directievergadering bij Siemens, waar hij CFO was. Naar eigen zeggen was hij bij het naar huis rijden nerveus geworden omdat hij zijn vrouw niet kon bereiken. Zowel de vaste lijn als haar mobiele telefoon was onbeantwoord gebleven, wat hem deed vermoeden dat er iets gaande was. Zijn angstige voorgevoel was niet voorbarig geweest, zo bleek bij zijn thuiskomst. Ondanks de shock had hij zijn koelbloedigheid bewaard en meteen de politie gewaarschuwd, zonder iets aan te raken. Pas nadat de rechercheurs hun werk hadden gedaan, was de man ingestort. Mensen van slachtofferhulp hadden zich over hem ontfermd. Het zou nog wel even duren voor hij ondervraagd kon worden.

Intussen was er vooral de grote leegte. De hoofdinspecteur van de federale recherche in Leuven wist wat dat betekende. Nerveus geploeter en vooral een voortdurende strijd tegen de nietsontziende insinuaties van de meute persjachthonden. Hij huiverde bij de gedachte hoe het privéleven van de familie Thijs-Sonck blootgelegd zou worden. Elk pittig detail zou de revue passeren. Elk banaal nieuwtje zou met tromgeroffel opgeklopt worden tot de sleutel van het raadsel. Buren, familieleden, collega’s en would-bevrienden zouden de pers te woord staan. Oude vetes en frustraties zouden een nieuw leven krijgen en onverminderd leiden tot meer vetes en frustraties.

‘Vind je het niet raar dat Thijs zo koelbloedig bleef?’

Mieke Van Cattendyck was net binnengekomen en keek haar chef vragend aan.

‘Verklaar je’, antwoordde hij.

Typisch de stijl van Leyssens. Kort. Bevelend. Maar altijd kansen gevend. Van Cattendyck hield er wel van.

‘Hoe zou jij reageren als je je vrouw vermoord zou aantreffen?’ ‘Ik zou alles bij elkaar brullen. Naar de buren lopen. Terug naar huis. Als een kip zonder kop. De brief pakken en openscheuren. Ik zou moeten weten welke klootzak dit op zijn geweten had.’

18

‘Interessante visie. En dus?’

‘En dus vind ik het gedrag van Thijs op zijn minst verdacht. Te steriel.’

‘Hij is dus je hoofdverdachte?’

‘Hebben we een andere?’

Leyssens keek op. Het jonge meisje was verdomd assertief. Op het randje van arrogant zelfs. Nauwelijks 26 en al bijzonder volwassen. Ze liet zich niet wegduwen door haar mannelijke collega’s. Profileerde zich stelselmatig harder. Hij grinnikte.

‘Wel?’

‘Nee, je hebt gelijk. Nu nog niet. Welke opties hebben we?’

‘Waarover hebben jullie het?’

Fred Reynders kwam het kantoor binnen en liet zich op zijn stoel neerploffen.

‘Waarover denk je? Heb je nieuws van de wetsdokter?’ vroeg Leyssens.

‘Nee. Ja. Dat de dolksteek haar fataal geworden is.’

‘Daar hoef ik geen dokter voor te zijn.’

‘Verder niks?’ Leyssens trok zijn neus op.

‘Nee. Of ja, twee blauwe plekken rond haar ellebogen. De dader is wellicht op haar gaan zitten en heeft haar armen vastgeklemd met zijn knieën. En zwellingen op haar bovenbenen.’

‘Zwellingen?’

‘Ja, de dokter zegt dat hij voor een raadsel staat. De bovenbenen zijn op sommige plaatsen abnormaal gezwollen.’

‘Andere sporen? Speeksel? Bloed? Huidschilfers?’

‘Nee.’

Reynders haalde zijn schouders op. Hij startte zijn computer op. Inloggen, snel even naar Sporza.be en Tijd.be voor de laatste sportnieuwtjes en beurskoersen. Zijn twee zwakke punten. Het eerste puur uit interesse, het tweede uit een verregaande vorm van aandelenverslaving. Zijn bankier werd er haast gek van. Drie, vier telefoontjes per dag om orders in te geven, te wijzigen, te annuleren. Veel gewonnen, veel verloren.

19

‘Iets interessants?’

‘Mmm.’

‘Wel?’

‘Mmm.’

Van Cattendyck grinnikte. Haar collega was even weg. Ze vond het een zinloos tijdverdrijf. Volgens haar vader was het sop de kool niet waard. Veel te veel risico’s voor wat het misschien opbracht. Beleg je geld beter in obligaties, had hij haar gezegd. Hij had makkelijk praten, ze had geen geld.

De telefoon rinkelde.

‘Leyssens.’

Het gezicht van de hoofdrechercheur betrok. Hij trok de aandacht van Mieke en John en stak zijn vinger in zijn keel. Daarmee wisten ze wie hij aan de lijn had: onderzoeksrechter Vanthourenhout. Gilles Vanthourenhout. De kersverse opvolger van Romain Stockx, die voor een andere uitdaging had gekozen: genieten van zijn pensioen.

Leyssens kreeg van Vanthourenhout blijkbaar niet veel kans om iets te zeggen. Hij beperkte zijn tussenkomsten tot: ‘Ja, meneer de onderzoeksrechter. Komt in orde, meneer de onderzoeksrechter. Zeker, meneer de onderzoeksrechter. Zoals u vraagt, meneer de onderzoeksrechter.’

‘En?’ vroeg Van Cattendyck.

‘Vanthourenhout vroeg me om dringend werk te maken van de ondervraging van Yves Thijs.’

‘Logisch toch?’

‘Yep.’

‘Dat was alles?’

‘Hij wil ook dat we de collega’s en vrienden van Elise Sonck aan de tand voelen.’

‘Ook weer logisch. Uiteindelijk doet de brief vermoeden dat de dader gedumpt is en dus wraak wilde nemen.’

‘Heb je nog altijd moeite met Vanthourenhout?’ vroeg Reynders. Hij had binnenpretjes. Zelf had hij tot nu toe geen problemen met de jonge onderzoeksrechter. Andere baas, andere wetten.

20

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.