T E LE N EVA SMETS
Kantelen! BELGISCHE RECEPTEN VOOR DE DONUTECONOMIE
‘Mijn boek Donuteconomie uit 2017 stelde zeven kernprincipes voor om de economie van de 21e eeuw vorm te geven. In de afgelopen zeven jaar is er wereldwijd ongelooflijk veel geïnnoveerd – onder andere door verenigingen, steden, gemeenten, leerkrachten en bedrijven – om deze principes in de praktijk om te zetten. Dit boek van Eva Smets is gebaseerd op zowel de principes als de praktijk om enkele van de meest kritieke sociale en ecologische dilemma’s in België aan te pakken. Een aanrader!’
Kate Raworth, auteur van DONUTECONOMIE: IN ZEVEN STAPPEN NAAR EEN ECONOMIE VOOR DE 21E EEUW
AN E LE N K T
K T
AN E LE N inleiding
De prijs van ongelijkheid
In 2023 bezaten de 1 procent rijksten der aarde samen 45,6 procent van alle rijkdom. De armste helft van de wereldbevolking moest rondkomen met amper 0,75 procent van de totale rijkdom. De ongelijkheid is torenhoog en ze stijgt steeds sneller. Die snel stijgende ongelijkheid komt met een immense ecologische, sociale, en menselijke kost.
De ecologische kost van ons huidige model is intussen alom gekend. De concentratie CO 2 in onze atmosfeer is hoger dan ooit – zowat dubbel zo hoog als vóór het industriële tijdperk – en blijft stijgen. Als we de gemiddelde opwarming van de aarde willen beperken tot 1,5 graad, dan staan we voor de immense opdracht om onze economie volledig van de fossiele brandstoffen af te halen tegen 2050. Grote bedrijven en beleidsmakers zaaien twijfel of dat wel zal lukken. ‘Haalbaar en betaalbaar?’ is het nieuwe mantra als het over het klimaat gaat.
Samen met de hoeveelheid CO 2 gaan ook de armoedecijfers wereldwijd omhoog. Het aantal mensen met een inkomen dat lager ligt dan 5 dollar per dag, nam de voorbije decennia dramatisch toe. Antropologen stellen dat een minimum van 7,5 dollar per dag nodig is om in basisbehoeften als voeding en gezondheidszorg te voorzien. Ook in België nam de armoede (opnieuw) toe. Tussen 2003 en 2014 schommelde het armoederisico in ons land rond de 15 procent, in 2017 en in volle economische hoogconjunctuur was het gestegen tot 16,4 procent. Het hoogste niveau ooit gemeten. Het is bang afwachten tot de statistieken ons tonen wat de energiecrisis en de inflatie de voorbije jaren aangericht hebben. De alarmkreten van de voedselbanken beloven weinig goeds, zij zien vandaag zelfs tweeverdieners aanschuiven voor voedselhulp. Ons economische systeem is niet genderneutraal en evenmin mensvriendelijk. Ongelijkheid en armoede treffen vrouwen buitenproportioneel hard: ze zijn oververtegenwoordigd in de armoedecijfers en bij de laagste-inkomens -
groepen. Wereldwijd besteden meisjes en vrouwen elke dag gemiddeld 12,5 miljard uur aan onbetaald zorgwerk. Als we hen het minimumloon zouden betalen, dan verdienden ze samen op een jaar tijd 10,8 biljoen dollar. Onbetaalde zorgarbeid is de verborgen motor achter de wereldeconomie. En wie wel betaald wordt voor zijn arbeid, wordt daar niet automatisch gelukkiger van. Vrouwen én mannen moeten steeds vaker afhaken. De groep langdurig zieken is in ons land ondertussen groter dan de groep werkzoekenden. In 2022 toonde een onderzoek van de KU Leuven dat liefst 30 procent van de Belgische werknemers een (hoog) risico loopt op een burn-out. Voor veel mensen gaat het te snel en te hard, ze zoeken wanhopig naar de pauzeknop.
Van Tina naar Tamara
Kort samengevat: ons huidige productie- en consumptiesysteem kraakt in al z’n voegen.
Velen onder ons voelen dat er iets niet klopt. Maar we voelen ons ook machteloos. De uitdaging lijkt enorm, een Mount Everest waar we tegenaan kijken. CEO’s en bankdirecteuren herhalen ondertussen voortdurend dat de toestand misschien niet ideaal is, maar dat het helaas niet anders kan – There Is No Alternative.
Moeten we onze rijkdom herverdelen? ‘TINA! De belastingen zijn nú al te hoog, we moeten snoeien in de uitgaven.’
Moeten we onze landbouw anders organiseren? ‘TINA! Zonder agro-industrie kunnen we de wereldbevolking niet voeden.’
Moeten onze bedrijven hun winsten investeren in een groene transitie?
‘TINA! Zonder dividend voor de aandeelhouders valt het ondernemerschap stil en neemt niemand nog risico’s.’
Moeten we gender(on)gelijkheid bestrijden door met z’n allen minder te gaan werken? ‘TINA! Als we minder werken, daalt onze productiviteit en krimpt onze economie.’
Moeten we onze mobiliteit anders – collectiever en groener – organiseren? ‘TINA! Het individuele autobezit is onaantastbaar, want met het openbaar vervoer geraak je nergens.’
Elk alternatief wordt meteen genadeloos afgeknald. Het is altijd opnieuw onhaalbaar of onbetaalbaar. Of allebei. Wie meent dat het anders kan, die is minstens naïef. Meestal nog erger zelfs: wereldvreemd.
Sinds mijn tienerjaren heb ik de kans gehad om op verschillende continenten te wonen én te werken. Van Latijns-Amerika ging het naar Europa, via Afrika naar de VS, om uiteindelijk terug in Europa thuis te komen. Hoe ik die lange weg aflegde, en wat dat met me deed, lees je in het eerste hoofdstuk van dit boek. Maar belangrijker is wat ik op al die plekken zag en leerde. Ik zag wat er mooi was in andere culturen en samenlevingen, ik zag wat we absoluut moeten vermijden. Ik heb in Brazilië, in Congo, in Kenia en in New York gewoond. Als ik al naïef was, dan was ik die naïviteit wel kwijt toen mijn huis in Kinshasa zich in het midden van een vuurgevecht tussen aanhangers van Joseph Kabila en Jean-Pierre Bemba bevond. Of toen ik in New York vrienden zag die samen met hun job ook meteen hun ziekteverzekering kwijtspeelden en doodsbang waren om ziek te worden (én arm).
Ik ben niet naïef, ik ben niet wereldvreemd. Toch geloof ik rotsvast dat het wél anders kan. Ik weiger om nog langer te geloven dat er ‘helaas geen alternatief’ is. Ik heb voor dit boek uitgebreide gesprekken gevoerd met Belgische wetenschappers, bedrijfsleiders en andere pioniers. Ik zag het keer op keer: er zijn wél alternatieven. Veel alternatieven zelfs. Meer nog: ze worden vandaag al succesvol toegepast.
We kunnen TINA dus rustig vervangen door TAMARA: There Are Many Alternatives, Ready and Available!
Het kantelpunt
Als samenleving zijn wij niet veróórdeeld tot een bepaalde organisatievorm. Ons productie- en consumptiesysteem is een gevolg van een reeks maatschappelijke én individuele keuzes. Diezelfde samenleving die het systeem tot stand heeft gebracht, kan het ook veranderen. We kunnen dus kiezen om het anders te doen. We kunnen kiezen om de kloof tussen arm en rijk uit te diepen, of om ze te overbruggen. We kunnen kiezen om de opwarming van de aarde te vertragen, of om ze verder te versnellen. We kunnen kiezen om gendergelijkheid kleiner of groter te maken.
De keuzes die we vandaag maken, kunnen onze samenleving op twee manieren doen kantelen. In dit boek voer ik een pleidooi om te kantelen in de richting van economische rechtvaardigheid, klimaatrechtvaardigheid en sociale rechtvaardigheid. Vandaag voelen we ook hier in België de impact van de ongelijkheid en de klimaatverandering, maar het Zuiden en de generaties na ons betalen een nog veel zwaardere prijs. We moeten dus snel kantelen van een systeem dat blind focust op de groei van ons bruto binnenlands product naar een systeem waarin solidariteit, klimaat en rechtvaardigheid vooropstaan. Naar een economie die duurzaam meerwaarde creëert en die billijk verdeelt. Op die manier krijgt iedere mens de kans op een waardig leven, binnen de ecologische grenzen van wat onze planeet kan dragen.
’Hoe moeten we kantelen?’ is de vraag die ik telkens weer hoor. De problemen zijn gekend, maar waar liggen de oplossingen? Het donutmodel van de Britse econome Kate Raworth was voor mij een eurekamoment. De donuteconomie opereert binnen sociale en ecologische grenzen. Raworth toont dat sociale vooruitgang haalbaar is zonder dat we daarvoor de planeet vernielen. Het donutmodel vormt voor mij het fundament voor een hele reeks oplossingen bij urgente maatschappelijke problemen. Problemen die dikwijls onoplosbaar lijken door (partij)politieke tegenstellingen of vastgeroeste denkbeelden, maar die we met een gezonde dosis verbeelding en daadkracht wel kunnen aanpakken én uitroeien.
Dit boek combineert mijn eigen ervaring met de ervaring van Oxfam als wereldwijde hulporganisatie. Maar de echte inspiratie van het boek haalde ik dus bij een reeks Belgische sleutelfiguren: wetenschappers, onderzoekers, bedrijfsleiders, pioniers en ondernemers uit Vlaanderen, Brussel en Wallonië. De bijdrages in het boek zijn gegroepeerd in drie hoofdstukken – economische rechtvaardigheid, klimaatrechtvaardigheid, en gender- & sociale rechtvaardigheid – en rond 10 thema’s. Deze hoofdstukken en thema’s zijn verre van exhaustief. Ik koos een aantal punten uit die voor mij cruciaal zijn om hier in België de donuteconomie te omarmen.
Dit boek is ook een warme oproep aan de lezers om deze thema’s aan te vullen vanuit hun eigen expertise: de principes van de donut kunnen en moeten we ook op andere maatschappelijke vraagstukken loslaten. Laten we onze creativiteit en onze ideeën bundelen om samen de boel op te schudden en in beweging te krijgen.
Met mijn selectie van thema’s en voorbeelden wil ik één ding uitdrukkelijk in de verf zetten. Ze tonen stuk voor stuk aan dat de alternatieven er zijn, en dat ze haalbaar en betaalbaar zijn. Met het nodige voluntarisme zijn deze ‘recepten’ realiseerbaar, kan onze maatschappij ‘kantelen’ naar een donuteconomie en vinden we samen een uitweg uit de chaos.
De donuteconomie
Kantelen begint met een nieuw paradigma, dat anders kijkt naar groei. Kate Raworth, de uitvindster van de donuteconomie, is niet tegen economische groei zoals we die vandaag meten. Ze is eerder agnostisch: groei is geen doel op zich, wel een middel voor een meer gelijke samenleving, waar mensen zich goed voelen en gelukkig zijn, en waar ze de planeet niet nog meer onder druk zetten. Daarom moeten we afstappen van puur economische en financiële parameters om ‘groei’ te definiëren. We moeten groeien tussen een sociale ondergrens en een ecologische bovengrens. Om te garanderen dat genoeg mensen in een samenleving de vruchten plukken van de welvaart die ze helpen opbouwen, moeten we ook welzijn en welbevinden meenemen. Dit is géén hippiehallucinatie. Nieuw-Zeeland en Schotland zijn al afgestapt van
een enge focus op hun macro-economische groei en hun bruto binnenlands product, ze hebben al begrotingen opgesteld die ook gebaseerd zijn op een welzijnsindex. Steden als Amsterdam en – dichter bij huis – Brussel gaan hier ook mee aan de slag.
Economische rechtvaardigheid
Volgens de theorie van de donut dient onze economische activiteit zich af te spelen in the sweet middle, dat wil zeggen met respect voor mens en planeet. Is zo’n ‘morele’ markteconomie haalbaar? Jawel, argumenteer ik aan de hand van drie harde economische thema’s: fiscaliteit, ketenverantwoordelijkheid, en coöperatief ondernemerschap.
Fiscale rechtvaardigheid is een belangrijk thema voor Oxfam. Elk jaar lanceren we op het Wereld Economisch Forum in Davos (in het hol van de leeuw, kun je wel stellen) ons rapport over de wereldwijde economische ongelijkheid. En elk jaar herhalen we hetzelfde pleidooi: dé remedie tegen de snel stijgende ongelijkheid is een rechtvaardige fiscaliteit. Oxfam staat hierin niet alleen. Zo berekende econoom Paul De Grauwe wat progressieve belastingen op vermogen in België kunnen betekenen. Een progressieve vermogenstaks van maximaal 5 procent op de hoogste 1 procent vermogens (die 25 procent van de rijkdom in België in handen hebben), kan tot 20 miljard euro opleveren. Geld dat we in de klimaattransitie of de strijd tegen armoede kunnen pompen. In dit thema overloop ik een waaier aan fiscale opties die de stijgende Belgische ongelijkheid kunnen afremmen.
Met de slogan ‘Trade, not Aid!’ werd eerlijke handel vanaf de jaren 1970 als wapen tegen economische onrechtvaardigheid ingezet. De wereldwinkels van Oxfam waren pioniers in die beweging. Vandaag staat de ketenverantwoordelijkheid of de zorgplicht van bedrijven centraal in het promoten van waardig werk. Zorgplichtwetgeving haalt fairtradelabels uit hun niche en laat toe om de ‘race to the bottom’ via offshoring of outsourcing aan te pakken. Zo keurde de Europese Unie eind 2023 de Corporate Sustainability Reporting Directive goed, die sociale en ecologische standaarden aan elkaar linkt. Ik sprak met Lara Wolters, die als rapporteur in het Europees Parlement de
CSR-richtlijn introduceerde, en ging in gesprek met een nieuwe ondernemersgeneratie in België die deze ethische visie op ondernemen volop in de praktijk brengt.
Eeuwenoud, maar springlevend. Dat is coöperatief ondernemerschap. Collectieve actie via gemeenschappelijk ondernemen is gestoeld op de principes van mede-eigendom én medezeggenschap van de eindgebruiker. Coöperatieven fungeren dikwijls als een kanarie in de koolmijn: een groep burgers/ consumenten werkt samen om een product of dienst te organiseren die de markt noch de overheid op een betaalbare, toegankelijke en kwaliteitsvolle manier aanbiedt. België telt ruim 25.000 coöperatieven – samen goed voor ongeveer 5 procent van het bnp. Is het coöperatieve model het bedrijfsmodel van de toekomst? En wat hebben we nodig om het op een nog grotere schaal succesvol te maken? Deze vragen legde ik voor aan Prof. Dr. Tine De Moor (Rotterdam Management School) en aan de Waalse energiecoöperatieve CLEF – les énergies du future, die al sinds 2008 windmolens bouwt en haar duizenden coöperanten groene, betaalbare energie levert.
Klimaatrechtvaardigheid
Het donutmodel is duidelijk: onze economische activiteit moet zich afspelen binnen de ecologische bovengrens. Met andere woorden: onze economie moet de limieten van de planeet respecteren. In 2023 overschreden we met z’n allen het planetaire budget voor het hele jaar al op 8 augustus van datzelfde jaar. In België deden we het nog slechter: al op 26 maart 2023 hadden we ons volledige ecologische jaarbudget opgesoupeerd. De opdracht is duidelijk: we moeten niet alleen klimaatneutraal worden tegen 2050, we moeten er ook over waken dat de klimaattransitie rechtvaardig verloopt. De klimaatdoelstellingen mogen niet onevenredig inbeuken op de laagste inkomens. Academica Josefine Vanhille toonde aan dat ambitieus klimaatbeleid helemaal geen slecht nieuws hoeft te zijn voor de portefeuille. Integendeel, goed klimaatbeleid bevordert sociale rechtvaardigheid, en omgekeerd. Maar is zo’n rechtvaardige transitie betaalbaar en haalbaar? Econoom Yelter Bollen berekende dat de klimaattransitie ons tot 2,5 procent van ons jaarlijks bbp zal kosten. Dit is in lijn met de schattingen van het Federaal Planbureau. Ambi -
tieus, maar zeker en vast betaalbaar. Hoe ambitieuzer, hoe groter bovendien de kans dat de transitie ons geld oplevert in plaats van kost. Maar hoe halen we de milieudoelstellingen op lokaal niveau? Katrien Rycken, directeur van Leuven 2030, vertelde hoe zij met haar team nog een paar versnellingen hoger schakelt dan andere steden.
26 procent van de globale CO2-uitstoot komt van onze voedselproductie. Vier bedrijven domineren samen ongeveer 70 procent van de wereldwijde voedingsindustrie. Door hun quasi-monopolie slagen zij erin om voedingsprijzen te sturen en woekerwinsten te maken, ten koste van de armste wereldbewoners én de planeet. Monoculturen, overbemesting en pesticiden horen bij hun verdienmodel. Agro-ecologie staat voor de terugkeer van de kleine échte landbouwer, voor diversiteit in gewasculturen en voor lokaal aangepaste technieken die biodiversiteit en klimaatresistentie bevorderen. In Wallonië maakt het transitieplan ‘agro-écologie’ deel uit van het regionale relanceplan. Ook op wereldschaal kan deze benadering voorzien in onze voedingsbehoeftes, met behoud van een waardig inkomen voor kleinschalige producenten en met respect voor het milieu. Ik sprak met Kevin Maréchal (ULiège) om beter te begrijpen wat ‘agro-écologie’ omvat, en trok naar Henegouwen voor een ontmoeting met Cathérine Tellier over haar landbouwcoöperatieve La botte paysanne en de bredere Mouvement des Actions Paysannes.
Vervoer is in België verantwoordelijk voor 21 procent van de totale CO 2 -uitstoot. Terwijl we ons openbaar vervoer verwaarlozen, blijft autobezit al decennialang de norm. Ik voelde Prof. Dr. Cathy Macharis (Econome, VUB) aan de tand over haar recente boek Met factor 8 naar een duurzame mobiliteit en stelde daarbij ook de vraag hoe mobiliteit (on)gelijkheid kan bevorderen. Daarnaast sprak ik in Gent met Jeffrey Matthijs, directeur van de koepelorganisatie autodelen.net, over het potentieel van autodelen in België.
Sociale rechtvaardigheid
Naast de ecologische bovengrens bewaakt de donuteconomie van de toekomst ook de sociale ondergrens. Werk moet waardig zijn, fatsoenlijk betaald en fatsoenlijk beschermd. Hoewel België goed scoort op wereldvlak als het over sociale bescherming gaat, is er ook bij ons nog ruimte voor verbetering.
Overal ter wereld, en dus ook in België, zijn het overwegend vrouwen (en meisjes) die zorgtaken opnemen. Het zijn die onzichtbare taken die de economie en de samenleving doen draaien. Toch worden ze niet betaald of onderbetaald. Ofwel voeren vrouwen de zorgtaken uit bovenop hun job, ofwel drijven hun zorgtaken de vrouwen uit de arbeidsmarkt. Ilse De Voogdt werkt voor Femma Wereldvrouwen, een netwerk van vrouwenverenigingen. Ze duidt dit dilemma en geeft aan hoe we de zorglast ook hier bij ons eerlijker kunnen verdelen.
Onze wegwerpeconomie schrijft spullen veel te snel af, onze arbeidsmarkt schrijft mensen veel te snel af. De sociale economie biedt tegengas en onderneemt met respect voor de grenzen van werknemers en de planeet. Ze toont dat ook die manier van ondernemen rendabel en succesvol kan zijn. Eva Verraes staat aan het hoofd van Herwin, het Vlaamse collectief van sociale ondernemers die samen 10.000 mensen tewerkstellen. Ze pleit op een krappe arbeidsmarkt en tegen het licht van een epidemie van burn-outs voor het verdubbelen van de sociale economie in ons land: van 50.000 jobs naar minstens 100.000 werknemers.
Tot slot kan ik niet om een prangend pijnpunt heen: armoede en sociale uitsluiting hebben in België een kleur. Of beter: meerdere kleuren. Mensen met een migratieachtergrond zijn sterk oververtegenwoordigd in de armoedestatistieken. Al dateert het laatste onderzoek van ruim tien jaar geleden en is er bij gebrek aan cijfers ook geen gericht beleid. Uitsluiting op basis van klasse én identiteit vormen twee zijden van eenzelfde medaille en moeten samen worden aangepakt. Ik toets dit perspectief in de praktijk door een bezoek aan Oxfams buren in Molenbeek. Le Piment asbl richt zich op permanente vorming en sociaal-professionele integratie midden in een erg kwetsbare buurt.
K T
AN E LE N mijn verhaal
‘Wat was jouw parcours?’ is een vraag die ik dikwijls hoor. Spontaan citeer ik dan wel eens John Lennon: ‘Life is what happens while you’re busy making other plans.’ Ambitieuze twintigers vinden dat een teleurstellend antwoord. Dan geef ik ze the long story:
Na mijn middelbaar heb ik meegedaan aan een internationaal uitwisselingsprogramma, de American Field Service. Ik heb mijn zesde jaar overgedaan in Brazilië. Niet in Rio de Janeiro of Sao Paulo, maar in een klein stadje in het noordoosten. Het was nog voor de economische boom van Brazilië. Waar ik woonde en naar school ging, werd traditioneel veel cacao geteeld. Maar de prijzen waren gekelderd en dat had een ooit bijzonder rijke regio in sociaal en economisch verval gestort.
Als ik aan mijn Braziliaanse vrienden vroeg wat ze later wilden worden, dan antwoordden ze allemaal iets als ‘tandarts’ of een andere job waar ze veel geld mee konden verdienen. Dat leek het enige dat telde. De dromerige 18-jarige die ik toen was, vond dat ontzettend oppervlakkig. Ik zou geschiedenis gaan studeren, of literatuur. Dat vonden mijn vrienden dan weer bizar. ‘Hoe ga je ooit geld verdienen met een geschiedenisdiploma?’
Voor mij was het vanzelfsprekend, naar de unief gaan. In Brazilië was dat helemaal anders. Het inschrijvingsgeld was torenhoog, de plaatsen waren beperkt, de concurrentie bikkelhard. Door de hitte begon de school vroeg en eindigde ze al kort na de middag. Veel van mijn klasgenoten volgden in de namiddag bijles om zich voor te bereiden op de toegangsproeven voor de universiteit. Een klein kransje haalde het, de meesten konden hun droom opbergen. Toen ik terug thuis was, nam ik de trein naar Brussel, vulde wat papieren in, betaalde 500 euro en hop, ik was ingeschreven aan de universiteit. Het contrast met Brazilië kon niet groter zijn.
In dat Braziliaanse stadje zelf besefte ik het niet echt, maar dat jaar als uitwisselingsstudent heeft een enorme impact op mij gehad. Laten we een kat
een kat noemen: ik was een burgertrut uit Leuven. Mijn moeder was een hardwerkende huisvrouw, mijn vader was professor aan de universiteit. We waren een typisch middenklassengezin. Ik had vrienden uit echte hippiegezinnen, maar zo waren wij niet. Ik werkte als tiener in de wereldwinkel en ik ging wel eens mee betogen. Mijn vader liep dan vooral mee om zijn dochter een beetje in de gaten te houden.
Zo’n jaar in het buitenland, in een totaal andere cultuur, verandert je blik. Ik werd me heel bewust van hoe geprivilegieerd ik wel was. Brazilië is niet de uitzondering, wij zijn de uitzondering. Eigenlijk zouden we alle 18-jarigen een jaar uit hun bubbel moeten halen. Als een soort van burgerplicht, of welk etiket we er ook op plakken. Dat móét niet in een ver buitenland zijn, dicht bij huis kun je evengoed in een totaal andere wereld belanden. Zolang je maar eens een nieuw perspectief meekrijgt.
Mijn ervaring in Brazilië had me veel gevoeliger gemaakt voor onrecht en ongelijkheid, maar mijn vrienden in Brussel – waar ik Geschiedenis was beginnen studeren – waren nog een pak radicaler. Ze hadden Das Kapital op het toilet van hun kot liggen en ze discussieerden de hele dag over de grote wereldproblemen, terwijl ze aan één stuk door zelfgerolde sigaretten rookten. Voor mij was het soms allemaal een beetje te zwaarwichtig. Das Kapital heb ik helaas nooit uitgelezen.
Engelen van de vrijheid en de democratie
Ik groeide op nadat in Berlijn de Muur viel. Een historische gebeurtenis met een enorme symbolische waarde: het communisme had verloren, de democratie had gewonnen. We waren er in de jaren 1990 allemaal van overtuigd dat de hele wereld nu onze waarden zou omarmen. Europa zou zijn model van vrijheid, democratie en welvaart over de hele wereld exporteren, zoals de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog hadden gedaan.
Het was in dat licht dat de Europese Unie een internationaal studieprogramma uit de grond stampte met de hoogdravende naam Master in Democra-