Mijn man zaligers liefhebberije

Page 1


Mijn Man zaligers liefhebberije

Portretten en schilderijen

in het Hofje van Mevrouw van Aerden in Leerdam

rudi ekkart

claire van den donk

rudi ekkart

claire van den donk

Mijn Man zaligers liefhebberije

Portretten en schilderijen

in het Hofje van Mevrouw van Aerden in Leerdam

hofje van mevrouw van aerden, leerdam

Inhoud

Afb. 1 Begin van de acte van deponering van het het testament van Maria Ponderus d.d. 16 december 1761.

Inleiding

Het hofje van Mevrouw van Aerden kan bogen op een historische schilderijenverzameling van 42 stuks. Tientallen hofjes in Nederland bezitten of bezaten één of meer schilderijen, doorgaans een portret van de stichter en soms van één of enkele naaste familieleden van de stichter. Soms werden hofjes begiftigd met meer dan enkele schilderijen, maar slechts in een beperkt aantal gevallen gaat het daarbij om tientallen. Overigens zijn de hofjesschilderijen of sommige daarvan niet zelden overgebracht naar een museum, soms zijn dergelijke bezittingen door latere regenten verkocht. Een beknopt overzicht van de situatie betreffende andere Nederlandse hofjes is verhelderend voor een beter begrip van het unieke karakter van de collectie in Leerdam.1

Het merendeel van de schilderijen die de regentenkamers van Nederlandse hofjes sieren of die ooit gesierd hebben bestaat uit portretten, maar van meet af aan zijn er ook uitzonderingen geweest. Dat geldt met name voor enkele van de oudste hofjes, die werden gesticht in de pre-reformatorische tijd en veelal beschikten over een gebedsruimte of zelfs een echte kapel waarin één of meer religieuze stukken een plaats kregen. Ten gevolge van beeldenstorm en reformatie zijn daarvan weinig sporen overgebleven. Een uitzondering vormt het Sint Annahofje aan de Hooigracht in Leiden, dat in 1492 werd gesticht en nog altijd beschikt over een kapel, die in 1509 werd gewijd. 2 Daar bevinden zich enkele schilderijen die vanaf hun ontstaan ter plekke zijn gebleven.3 Prereformatorische religieuze schilderijen, die waarschijnlijk altijd in het hofje hebben gehangen, zijn ook aanwezig in het Pothhofje in Amersfoort (Hofje van de Pothbroeders of Heilige Geestbroeders). Andere vroege schilderijen die behoren of behoorden tot hofjescollecties zijn vermoedelijk pas in een later stadium van de geschiedenis daar terechtgekomen. 4

Gemengde collecties met portretten en andere al dan niet religieuze voorstellingen komen maar sporadisch voor in hofjes die in de zeventiende eeuw of later zijn gesticht. Het Hofje van Mevrouw van Aerden is daarbij het belangrijkste voorbeeld. Daarnaast verdient het Provenhuis van Nordingen in Alkmaar, gesticht door de in 1656 overleden Johan van Nordingen de Jonge, vermelding. Daar waren naast een tiental portretten enkele religieuze stukken, een allegorische voorstelling, een topografisch schilderij en enkele visstillevens aanwezig, waarschijnlijk vanaf de stichting van het hofje.5

In de meeste hofjescollecties is of was het schilderijenbezit echter beperkt tot portretten, soms een enkeling, soms enige tientallen. Ook van die portretten is in de loop der jaren een deel te gelde gemaakt. Het meest schrijnende voorbeeld is het Hofje van Beresteyn in Haarlem, waar in 1882, enkele jaren voor het tweede eeuwfeest, vier schilderijen die toen allemaal beschouwd werden als eigenhandige werken van Frans Hals werden verkocht aan Frans kopers, waaronder het Louvre. Hoewel de toeschrijving van twee stukken aan Frans Hals intussen verworpen is en een derde stuk waarschijnlijk deels door een ateliermedewerker van de schilder vervaardigd is, vormt deze verkoop nog steeds de meest ingrijpende aanslag op het schilderijenbezit van de Nederlandse hofjes.

Regelmatig behoorden één of enkele portretten tot de basisaankleding en soms waren dat er meer. Vaak echter, met name bij wat grotere verzamelingen, is een deel van het bezit pas later verkregen.

Vooral schenkingen door regenten zijn daarbij van belang. Dit laatste is bijvoorbeeld duidelijk te zien bij de in 1683 geopende Meermansburg in Leiden en bij het in 1694 – 1695 gebouwde Deutzenhofje in

Amsterdam. De basiscollectie van de Meermansburg bestaat uit slechts drie portretten en werd pas in de negentiende eeuw uitgebreid met oudere stukken uit de regentenfamilies Meerman en Van de Goes en met twee nieuw geschilderde portretten.6 Het totaal kwam daardoor op 29 schilderijen. De collectie van het Deutzenhofje omvat naast een drietal religieuze voorstellingen en tien portretten die afkomstig zijn van de in 1692 overleden stichtster Agneta Deutz nog ongeveer vijftig portretten die in de negentiende en twintigste eeuw door regenten geschonken zijn (afb. 2).7 Ook bij enkele andere hofjes met collecties van enige tientallen schilderijen zijn de stukken waarschijnlijk in diverse etappes binnengekomen.

de nalatenschap van maria ponderus

Op 20 april 1764 overleed op 92-jarige leeftijd Maria Ponderus (1672 – 1764), sinds 1719 weduwe van de Haagse notaris Pieter van Aerden (1643 – 1719).8 Zij was zijn tweede echtgenote, was 29 jaar jonger dan haar man en overleefde hem 45 jaar. Aangezien haar drie kinderen zonder nageslacht waren overleden had zij in haar in 1761 opgestelde testament een belangrijk deel van haar omvangrijke vermogen bestemd voor de stichting van een hofje, terwijl ze daarnaast een reeks legaten voor individuele personen en voor instellingen vastlegde. De resterende bezittingen verdeelde Maria Ponderus onder een kleindochter uit het eerste huwelijk van haar man en een reeks achterneven en -nichten van haarzelf. Het uit haar nalatenschap gefinancierde hofje verrees uiteindelijk in Leerdam en werd in 1772 geopend onder de naam Hofje van Mevrouw van Aerden. Dat hofje erfde ook een kleine collectie van enige tientallen schilderijen die zij bestemde ter aankleding van de regentenkamer.

Aan het leven van Maria Ponderus, aan haar familiebetrekkingen en aan de bouw en geschiedenis van het hofje is in 2022 ruim aandacht besteed in het ter gelegenheid van het 250-jarig bestaan gepubliceerde jubileumboek. In dat boek werd tevens een korte bijdrage over de portretten- en schilderijenverzameling opgenomen, waarin al werd aangegeven dat dit slechts een eerste stap was in de richting van

een noodzakelijke bestudering van die nog altijd ter plaatse bewaarde collectie.9 De huidige publicatie is een inlossing van die belofte. Om verdubbeling met de inhoud van het jubileumboek te vermijden wordt hier uitsluitend aandacht besteed aan die aspecten van het leven en de relaties van de stichtster die van belang zijn voor deze verzameling en wordt voor alle andere aspecten verwezen naar de grondige publicatie van Henk Looijesteijn.

testament en inventaris 1761 – 1764

Het besloten testament van Maria Ponderus, dat op 16 december 1761 verzegeld bij notaris Adrinus van Wijck werd gedeponeerd, werd op 23 april 1764, drie dagen na haar overlijden, geopend en bleek ten aanzien van de schilderijen de volgende bepaling te bevatten (afb. 1):

Wijders make en legateere aan het voorschreeve op te regten Hofje het pourtrait schilderije van mijn soon zal.r. Maurits van Aerden, benevens nog eenige wijnige oude famille pourtraieten, als mede alle de kunstschilderijen soo groot als klijn ten getale van seventien stucks, die in mijn zijkamer in het huis bij mij bewoont werdende, zijn hangende, en nog agt beste stucken van de boven, voor en agter-kamer, als flora, ’t welk over de deur hangt, een Groot Landschap, een oud mannetje, een glasblaesertje, twee grote fruijtstucken, twee stucken verbeeldende den morgen en avond, met recommandatie dezelve net en schoon te onderhouden, omdat mijn man zal.r. liefhebberije in die schilderijen gehad heeft. Dezelve zijn mij opgecomen bijwegen van legaet. Alle welke pourtraieten en schilderijen zullen moeten geplaest worden in de heeren regentenkamer in het voorschreeve Hofje.10

Op 4 augustus 1764 werd de nalatenschap geïnventariseerd en daarbij worden vermeld onder meer munten, penningen en medailles, sieraden, edelstenen en juwelen, waaiers en textiel, porselein en aardewerk en schilderijen.11 Daarnaast wordt er verwezen naar stukken ‘gelegateerd aan het op te regtene hofje’ en

Afb. 2 Regentenkamer Deutzenhofje, Amsterdam. Boven de schoorsteen het portret van Agneta Deutz met daarnaast twee portretten van leden van de familie Meerman door Michiel Jansz. van Mierevelt, alle afkomstig uit het legaat van de stichtster. De meeste andere schilderijen werden pas in de negentiende eeuw geschonken. Foto ca. 1940.

Afb. 8 Stadsgezicht in Leerdam met in het midden de koepel van het Hofje van Aerden door Nicolaas Bastert. Hofje van Aerden, Leerdam.

Afb. 9 Visstilleven door Pieter de Putter. Hofje van Aerden, Leerdam.

1977 was de regentenkamer jarenlang gedurende een aantal uren per week als museum voor het publiek opengesteld, maar daarin moest om veiligheidsredenen verandering worden gebracht. Tussen 1988 en 2020 werd het hofje drie keer getroffen door diefstallen, waarbij de beide eerste keren de schilderijen van Frans Hals en Jacob van Ruisdael werden geroofd maar na kortere of langere tijd weer terugkeerden. De derde diefstal in 2020 betrof alleen het schilderij van Frans Hals, dat sindsdien niet is teruggekeerd. 26

Na de herinrichting van 1977 is het hofje ook verrijkt met een aantal nieuwe aanwinsten. Er kwamen enige Leerdamse stadsgezichten uit de twintigste eeuw, die een plaats kregen in de ruimten onder de regentenkamer (afb. 8). Bovendien liet beherend regent Aernout Tukker (1918 – 2004) een visstilleven door de zeventiende Haagse kunstenaar Pieter de Putter (ca. 1600 – 1659) aan het hofje na (afb. 9) en verkreeg men van Tukkers weduwe een kleine verzameling miniatuurzilver, die in een vitrine op de benedenverdieping werd geplaatst. Daar hebben ook bodemvondsten een plaats gekregen.

de ophanging van de collectie

Maria Ponderus bepaalde in haar testament dat de collectie moest worden geplaatst in de regentenkamer van het te bouwen hofje. Het is niet waarschijnlijk dat bij de bouw rekening is gehouden met deze bepaling, want het beschikbare muurvlak is nogal beperkt in verhouding tot het oppervlak van de nagelaten stukken. Hoe dat oorspronkelijk werd opgelost is niet bekend. De eerste indicatie is een in het archief van het hofje bewaarde plattegrond die vermoedelijk dateert uit 1911 (afb. 10). 27 Die plattegrond maakt duidelijk dat er toen in de regentenkamer zelf ongeveer dertig stukken hingen, verdeeld over de beide lange wanden, waar twee rijen boven elkaar geplaatst waren, en enkele schilderijen tegen de achterwand. De overige stukken waren ondergebracht in de aan de regentenkamer grenzende kamertjes, die gebruikt werden als overloop voor de regentenkamer zelf. De indruk wordt gewekt dat de ophanging in deze zijkamers enigszins willekeurig en ongelijkmatig was. In deze vertrekjes kregen ook het wapenbord en

de glasschilderingen een plaats. De verdeling over de wanden van de regentenkamer zelf is ook niet homogeen. Op de wand tegenover de entreedeur is er een ophanging die gericht is op symmetrie: op de bovenste rij aan de uiteinden de twee marines door Dubbels met daarnaast de twee portretten door Hendrick van Vliet en in het midden nog drie stukken met het portret van Maurits van Aerden in het midden. Op de onderste rij hingen de twee portretten door Ter Borch aan de uiteinden en in het midden onder elkaar de Biddende kluizenaar en het landschapje door Molanus. Op de tegenoverliggende wand, waar ook twee rijen schilderijen boven elkaar hingen, werd de symmetrie verlaten, want daar hingen de twee stillevens van De Heem in het midden naast elkaar. Hoe de stukken in de kabinetjes hingen is niet duidelijk, maar zoals gezegd bestaat de indruk dat dat niet erg systematisch was qua verdeling en ophanging.

Bij de herinrichting in 1977 werd een deel van de verzameling verplaatst naar de benedenetage, waar twee kamers werden ingericht (afb. 11). Die boden ruimte om datgene wat geen plaats kon krijgen in de regentenkamer zichtbaar op te hangen en bovendien om de regentenkamer zelf een wat minder overladen aanzien te geven (afb. 12). Aanvankelijk bleven ook twee van de zijkamertjes van de regentenkamer in gebruik voor de ophanging van enkele stukken, maar die zijn later eveneens naar de benedenetage overgebracht. Ook de twee overgebleven Aziatische spiegels met achterglasschilderingen en het wapenbord kregen uiteindelijk een plaats in de benedenzaaltjes.

de portrettencollectie

In haar testament vermeldde Maria Ponderus maar één portret met name, te weten dat van haar oudste zoon Maurits van Aerden (1694 – 1746), die in het toenmalige Nederlands-Indië een succesvolle loopbaan had doorlopen (afb. 13). Er is wel eens geopperd dat deze vermelding betrekking zou hebben op het laat-zeventiende-eeuwse portret van een op een kussen zittende kleine jongen (cat.nr. 40), maar het is duidelijk dat het hier gaat om een veel representatiever portret, namelijk het in 1740 door de Haagse schilder Mattheus Verheyden vervaardigde schilderij

Afb. 10 Plattegrond van de ophanging van de schilderijen in de regentenkamer en in de aangrenzende kabinetjes, 1911. Archief Hofje van Aerden, Regionaal Archief Zuid-Utrecht.

6

Twee lachende jongens

ca. 1625 – 1630

Frans Hals (Antwerpen ca. 1582/1583 – Haarlem 1666)

Doek, 69,5 x 58 cm.

Gemonogrammeerd rechtsmidden: fh

literatuur : Bredius 1879; Bode 1883, p. 82, nr. 29; von Wurzbach 1906 – 1911, dl. i , p. 639; Moes 1909, p. 110, nr. 227; Hofstede de Groot 1907 – 1928, dl. iii (1910), p. 33, nr. 125 (met verwijzing naar exemplaar in collectie Mesdag); Martin en Moes 1912 – 1914, dl. i , nr. 1; Bode Binder 1914, p. 43; Voorloopige Lijst 1915, p. 188; Valentiner 1921, p. 67 (afb.) en p. 311; Valentiner 1923, p. 69 (afb.) en p. 311; Dülberg 1930; Gratama 1937, p. 36, nr. 33 en afb. 33; van Dantzig 1937, p. 42; Trivas 1941, p. 29, nr. 15 en pl. 25-27; Gratama 1946, p. 37 en afb. in kleur tgo de titelpagina; Luns 1948, p. 22 (afb.) en p. 28; Utrecht-Antwerpen 1952, p. 27, nr. 38 en afb. 28; Zurich 1953, nr. 41; Milaan 1954, nr. 50; Rome 1954, nr. 43; Dobrzycka 1958, afb. 15; Ebbinge Wubben 1962, p. 61, nr. Br.L 4; Slive 1962, p. 41, nr. 17 en afb. 2; van Thiel 1967 – 1968, pp. 93-94 en afb. 6; Slive 1970 – 1974, dl. i , pp. 80 en 100, dl. ii , pl. 90 en detail in kleur tgo. Pl. 88, dl. iii , pp. 36-37, nr. 60 (ca. 1626 – 1628); Hoetink en van Thiel 1971, p. 67, nr. 44, afb. p. 62; Grimm 1972, p. 130, p. 201, nr. 36; Grimm en Montagni 1974, p. 93, nr. 51; Kloek 1977, nr. 6; Wright 1980, p. 158; Ekkart 1981, p. 80; Middelkoop en van Grevenstein 1988, p. 27, afb. 7; Grimm 1989, p. 222 en afb. 118, p. 274, nr. 40; Slive 1989, p. 202 en afb. 26a; Biesboer 2008, pp. 127-128, nr. 93 met afb.; Tummers 2013, nr. 23; J. Hillegers, in: Tummers, Kolfin en Hillegers 2018, pp. 111-112, (nr. 23); Looijesteijn 2022, p. 163-165 (door Henk Looijesteijn en Ronald Sørensen); Ekkart en van den Donk 2022, p. 176; Grimm en Dullaart 2023 – 2024, nr. A1.33.

documentatie : Oud nummer 15; rkd images nr. 18167.

De enorme variatie in kwaliteit in de collectie van het Hofje van Mevrouw van Aerden blijkt wel uit een vergelijking tussen enkele zeer matige kopieën van portretten en het schilderij met de twee lachende jongens door Frans Hals.1 Ruim honderd jaar na de stichting van het hofje werd het schilderij van Hals ontdekt door de toen 23-jarige Abraham Bredius (1855 – 1946). Onder de titel Een verbogen schat publiceerde hij in 1879 een artikel in het tijdschrift De Nederlandsche Spectator, de eerste van de honderden publicaties over oude Nederlandse schilderkunst van de later beroemd geworden kunsthistoricus,

museumdirecteur en verzamelaar. In zijn verhaal vroeg hij ook aandacht voor enkele andere schilderijen uit het hofje, waaronder de pendanten door Ter Borch, maar concentreerde hij zich vooral op de Frans Hals. Zijn artikel was het beginpunt van een uitvoerige reeks publicaties over het schilderij, mede doordat de latere Berlijnse museumdirecteur Wilhelm Bode, de belangrijkste pionier in de bestudering van het werk van Frans Hals, het schilderij al in 1883 had vermeld in zijn overzicht van werken van de kunstenaar.

De literatuur over Frans Hals vertoont ten aanzien van het schilderij uit het Hofje van Mevrouw Aerden een opmerkelijk verschijnsel: het stuk behoort tot de verhoudingsgewijs zeer beperkte groep van werken waarvan de authenticiteit door geen enkele auteur is betwijfeld. Zelfs buitengewoon kritische schrijvers als Maurits van Dantzig (1937), Numa Trivas (1941) en Claus Grimm (1972, 1989, 2023/2024), die grote aantallen werken uit het oeuvre van de kunstenaar in twijfel trokken, accepteerden dit stuk als een karakteristiek en geheel eigenhandig werk van de kunstenaar. Ook over de datering van het gesigneerde maar niet van een jaartal voorziene doek bestaat er een vrij grote unanimiteit, namelijk in de tweede helft van de jaren twintig van de zeventiende eeuw. Daarbij bestaan er kleine verschillen van mening over een nauwkeuriger datering binnen deze periode. 2

De omstreeks 1582 – 1583 in Antwerpen geboren en op jeugdige leeftijd met zijn ouders naar Haarlem gekomen schilder Frans Hals was niet alleen werkzaam als portretschilder, maar was ook actief als maker van genreschilderingen. Tot zijn oeuvre op dit terrein behoort een reeks schilderijen met visserskinderen. Sommige van deze op zijn naam gestelde werken zijn te slecht van kwaliteit om serieus te worden genomen. Over een groep andere dergelijke schilderijen bestaan flinke discussies of ze al dan niet van de hand van de kunstenaar zijn en slechts over een beperkt aantal stukken zijn alle auteurs het eens dat zij

13 Landschap met standaardmolen

1618

Mattheus Molanus (Frankenthal ca. 1592 – Middelburg 1645)

Koper, 12,2 x 15,5 cm.

Gesigneerd links op voet van de molen (in lichte verf): M.Molanus . 1618 .

literatuur : Bredius 1879 (als Jan Breughel i); Martin en Moes 1912 – 1914, dl. i , nr. 5 (als 1612); Voorloopige Lijst 1915, p. 188; Bol 1956, p. 193, afb. 6, p.199, p. 201, nr. 1 (als 1612); Bol 1969, p. 108 en afb. 90 (als 1612); Kloek 1977, nr. 13 (als 1618); Wright 1980, p. 280.

documentatie : Oud nummer 42; rkd images nr. 6114.

Het kleinste schilderijtje van de collectie is tevens één van de meest verrassende en beste werken van de gehele hofjesverzameling. Het door de Middelburgse schilder Mattheus Molanus op koper geschilderde landschapje heeft ongeveer het formaat van een briefkaart en verrast door zijn rijkdom aan details. Molanus behoort tot de kunstenaars die in het midden van de twintigste eeuw door de Dordtse museumdirecteur Laurens J. Bol uit de vergetelheid zijn gehaald. Tussen 1955 en 1959 publiceerde Bol in het tijdschrift Oud-Holland een reeks van negen artikelen onder de titel ‘Een Middelburgse Brueghel-groep’, waarin hij een groep in de vroege zeventiende eeuw in de stad Middelburg werkzame landschaps- en stillevenschilders voor het voetlicht haalde. De vijfde aflevering van Bols serie was gewijd aan de schilders Christoffel van den Berghe en Mattheus Molanus, beiden werkend onder invloed van de Antwerpse kunstenaars Jan Brueghel de Oude (1568 – 1625) en Gillis van Conincxloo ii (1544 – 1606). Hun landschappen hebben een enigszins maniëristisch karakter. In 1625 werd Molanus vermeld in het Middelburgse schildersgilde, maar hij was toen waarschijnlijk al jaren in die stad werkzaam. De datering op het schilderijtje in Leerdam werd vroeger gelezen als 1612, maar luidt 1618, enkele jaren na het oudste gedateerde stuk van de kunstenaar uit 1613.1 Het bruggetje rechts in de compositie komt sterk

Afb. 13a Heuvellandschap door Mattheus Molanus, ca. 1615 – 1620. Koper, 14,4 x 20,2 cm. Museum Mayer van den Bergh, Antwerpen.

Afb. 13b Landschap met molen door Christoffel van den Berghe, ca. 1615 – 1625. Pentekening met bruine en zwarte inkt, bruin gewassen, op perkament, 126 x 169 mm. Stichting P. & N. de Boer, Amsterdam.

Afb. 13c Signatuur op cat.nr. 13.

overeen met dat in het ongesigneerde schilderij van Molanus in het Museum Mayer van den Bergh in Antwerpen (afb. 13a). 2 De standaardmolen links komt op zeer overeenkomstige wijze ook voor op een ongesigneerd schilderij van Molanus, waarvan de huidige verblijfplaats niet bekend is.3 Er zijn echter niet alleen gedeelde motieven met andere werken van Molanus maar ook met die van zijn collega Christoffel van den Berghe, die een zeer vergelijkbare molen afbeeldde op een schilderijtje dat vermoedelijk in 1617 werd vervaardigd en op een gesigneerde tekening (afb. 13b). 4

1 De lezing 1612 komt al voor bij Martin en Moes en werd overgenomen door Bol. Kloek las het jaartal als eerste als 1618. Het vroegste gedateerde stuk, het veel grotere landschap met De doop van de kamerling uit 1613, bevindt zich in het Koninklijke Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen.

2 De Coo 1958, pp. 230-231.

3 In 1959 bij Kunsthandel de Boer in Amsterdam en later op veiling Amsterdam (Sotheby’s), 12-11-1996, nr. 19 (zie rkd images nr. 21159).

4 Stichting P. & N. de Boer in Amsterdam, zie Buijs en Luijten 2014, pp. 160-166, nr. 70.

colofon

Uitgave wbooks , Zwolle info@wbooks.com wbooks.com

in samenwerking met Hofje van Mevrouw van Aerden, Leerdam

Tekst

Rudi Ekkart en Claire van den Donk (doek art)

Engelse vertaling summary Claire van den Donk

Ontwerp

Marjo Starink

Beeld

De foto’s van de kunstwerken uit het Hofje van Mevrouw van Aerden zijn beschikbaar gesteld door het hofje. De overige foto’s zijn afkomstig van de in de bijschriften vermelde musea en archiefinstellingen en uit de documentatie van de auteurs.

Afbeelding omslag voorzijde: Stilleven met een granaatappel op een zilveren bord, druiven, een wijnglas, oesters en een citroen op een tafel door Laurens Craen (cat.nr. 20)

Afbeelding omslag achterzijde: Portret van een vrouw, hoogstwaarschijnlijk Maria Ponderus (cat.nr. 41)

Afbeelding p. 4: Maquette van het Hofje van Mevrouw van Aerden door Hr. van Capelleveen, 1982

© 2025 wbooks Zwolle / de auteur Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een cisac -organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2025.

isbn 978 94 625 8728 1 nur 646

Het Hofje van Mevrouw van Aerden in Leerdam herbergt een collectie van 42 schilderijen. Ongeveer de helft daarvan bestaat uit portretten, zoals we die in veel Nederlandse hofjes aantreffen. Zeldzamer is echter de verzameling van meer dan twintig andere schilderijen (landschappen, marines, stillevens, genrestukken, religieuze en mythologische voorstellingen). Ze werden net als de portretten in 1764 nagelaten door de stichtster Maria Ponderus (1672­1764), weduwe van de in 1719 overleden Haagse notaris Pieter van Aerden.

Deze collectie is een uniek voorbeeld van een zeventiende ­ eeuws schilderijenkabinet, dat als geheel bewaard gebleven is. Voor hedendaagse beschouwers zijn de verschillen in kwaliteit tussen de diverse werken opvallend. Naast een aantal middelmatige stukken omvat de collectie ook schilderijen van het allerhoogste niveau.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.