Menkemaborg_LR_bladerpdf

Page 1


Martin Hillenga

Men kema borg

Kasteel op de klei
Martin Hillenga

Menkemoabörg

Partjes

Soavends as fleddermoezen scheren om börg, ainden ien graacht nog dikke roezie hemmen, klinkt bèl van schellekoord ien keuken woar baaide maaiden nog zitten te koper poetsen.

Wist Oafke rap heur handen òf, gaait trapke op, duuster gaang deur, vroagen wat der boven bliefd wordt en is vlöt weerom.

Wat of ze wollen, vragt Paiterke. ‘Thee en elk n appel, schild en ien partjes.’ En wat of ze doun?

‘Zai borduurt en bedaarft bie keerslicht heur ogen, meneer zit te gappen achter n bouk.’

Ain hoalt appels oet kelder, ander zet kedel op. En snaachts ien bedstee slagt Paiterke aarm om Oafke tou, dij stief tegen heur aankròpt.

...een gat bestaat alleen dankzij de directe omgeving...
De

slotplaat van de voordeur van de Menkemaborg.

Dat sleutelgaten meestal genegeerd worden, is niet heel verwonderlijk. En waar schijnlijk ook niet geheel onterecht. Feitelijk is een gat immers niets. Of beter gezegd: een gat bestaat alleen dankzij de directe omgeving die aan de rand ervan ophoudt. Voor sleutelgaten is in de wereldgeschiedenis en -literatuur dan ook geen hoofdrol weggelegd, hooguit een bijrolletje.

In veel klassieke detectiveverhalen kijkt bijvoorbeeld wel iemand door een sleutelgat. Die heimelijke blik vanuit een knielende of gebogen houding – de kijker is daarbij altijd alert om zelf ongezien te blijven – brengt soms de oplossing van een misdaad of mysterie dichterbij. Even vaak is dat niet het geval, integendeel zelfs. Want aan een sleutelgat kleeft een heel groot nadeel: het is klein. Veel van wat zich achter de gesloten deur afspeelt, valt daardoor buiten het blikveld. Daar komt nog eens bij dat je wel op het juiste moment moet kijken. Een verkeerde conclusie is maar al te gauw getrokken. Bovendien gebeurt in veel kamers simpelweg het overgrote deel van de dag weinig vermeldenswaardigs, daarbij inbegrepen: helemaal niets.

Sleutelrol

Goed beschouwd verschilt de rol van een historicus niet heel veel van die van een sleutelgatgluurder in fictieve verhalen. Vanuit een meestal maar beperkt inkijkje moeten beiden gebeurtenissen reconstrueren, problemen oplossen en conclusies trekken. Dan komt het aan op kijken op zorgvuldig gekozen momenten, in de hoop dat er dan net iets zichtbaar is. Als dat niet het geval blijkt, kunnen onzichtbare gebeurtenissen soms ingevuld worden omdat de contouren van de omgeving wel bekend zijn: zo moet het wel gebeurd zijn.

Gelukkig hoeft de historicus zich in deze gevallen, in tegenstelling tot fictieve speurders, niet te generen voor zijn voyeurisme. Ondanks dit gebrek aan schaamte probeert de onderzoeker toch onzichtbaar te blijven en zijn eigen standplaats buiten zijn of haar observaties en bevindingen te houden. Natuurlijk in de wetenschap dat zoiets nooit helemaal lukt.

Borg

In veel klassieke detectiveverhalen is een prominente rol weggelegd voor een landhuis. In dit boek staat zo’n gebouw zelfs centraal, namelijk de Menkemaborg in Uithuizen, een dorp in Noord-Groningen, tegenwoordig hemelsbreed zes kilometer verwijderd van de Waddenkust. Dat ‘Menkema’ komt later uitgebreid aan de orde, maar een korte uitleg over het laatste deel van de naam is hier wel op zijn plaats.

Wanneer de term ‘borg’ valt, voelen kennelijk nogal wat toeristische organisaties, erfgoedinstellingen en ook historici meteen de onhoudbare drang die meteen van een uitleg te voorzien. Want begrijpen mensen buiten Groningen eigenlijk wel wat daarmee bedoeld wordt? Borgen worden daarom ook wel aangeduid als ‘Kastelen van het Noorden’ (liever nog ‘Hoge Noorden’) of ‘Kastelen aan de kust’. Een enkeling schiet daarbij door in een toelichting die de zaak feitelijk nog onbegrijpelijker of complexer maakt, door bijvoorbeeld op te merken dat de borg ‘een bijzondere variant op het kasteel’ is, of ‘een typisch Groningse benaming voor een versterkt kasteel of burcht’.1

Dit soort omtrekkende bewegingen is behalve verwarrend eigenlijk ook compleet overbodig. De kwestie is namelijk vrij simpel: kastelen zijn de borgen van het Zuiden. Gebouwen die zich laten typeren als borg, worden in het overgrote

De Menkemaborg gezien uit het noorden. De leeuwen met familiewapen op het bruggenhoofd vallen net buiten beeld, de entree gaat verscholen achter een van de wachthuisjes (die geen wachthuisjes zijn).

deel van het land om onduidelijke redenen aangeduid als kasteel. Zowel de woorden borg als kasteel betekenen in de middeleeuwen oorspronkelijk ‘versterkte plaats’ en daarna ‘versterkt huis’. Borg heeft dan een Germaanse oorsprong (nog te herkennen in veel plaatsnamen die eindigen op burg, bourg of borough), kasteel komt van het Latijnse castellum. Als aanduiding voor een versterkt huis doet kasteel in het taalgebruik veel later zijn entree dan borg.2 Het vermeende probleem ligt dus buiten Groningen en daarmee ook de noodzaak om extra duidelijkheid te verschaffen. Ook als de defensieve functie in latere tijd helemaal geen rol meer speelt, blijft de aanduiding voor kasteel of borg in gebruik voor sommige buitenplaatsen. Volledigheidshalve: de meest gebruikelijke term in de middeleeuwen, en ook de eeuwen erna, om een verdedigbaar stenen gebouw aan te duiden, was simpelweg ‘huis’. Zo staat het dan ook vermeld op de oudste gevelsteen die zich in de gevel van de Menkemaborg bevindt, maar dan wel in de regionale, Nederduits gekleurde taal van die tijd: ‘An[n]o 1400 is Me[n]ckemahues vornelt’ (oftewel ‘Anno 1400 is Menckemahuis vernield).

Los van alle taalkundige kwesties voldoet een borg, of de voorloper daarvan het steenhuis, waarschijnlijk eenvoudigweg niet aan het beeld dat een kasteel oproept bij de meeste mensen. Dat is bepaald door de soms imponerende bouwwerken in zuidelijker streken of uitgedragen door fictie, van literatuur tot Disney. Vooral het uiterlijk en de kleinere schaal van de noordelijke tegenhanger zullen daarbij een rol spelen. Maar de steenhuizen en borgen ontstonden in een heel andere context. Het belangrijkste verschil is wel dat er langs de noordelijke kust in tot ver in de middeleeuwen geen machtige landsheer was zoals een koning, graaf of hertog – verderop komt deze kwestie nog uitgebreid ter sprake. Maar waarom eigenlijk die nadruk leggen op mogelijke verschillen? Of het nu kasteel heet of borg, de overeenkomsten zijn juist dat dergelijke gebouwen voldoen aan

Vogel-vlucht

Gerhard Alberda van Menkema gaf in 1860 opdracht om Dijksterhuis te vereeuwigen. Een zekere J. Stormer, die twee jaar tevoren ook Menkema had geschilderd, leverde een alleraardige impressie af van de borg en omgeving. Het door hem gekozen vogelvluchtperspectief draagt daaraan zeker bij.

Op het schilderij zien we Dijksterhuis vanuit het westen afgebeeld, met op de achtergrond de Wadden en rechtsboven de kerk van Pieterburen. Het is verleidelijk om in de twee heren op de uitkijktoren

Gerhard Alberda van Menkema en zijn broer Edzard Willem te zien, maar zeker weten zullen we dat nooit. Links op het voorterrein staat het schathuis, de boerderij die bij de borg hoorde, rechts het koetshuis. Tot de aardige details die Stormer weergaf, hoort

zeker de ‘paardenwas’ voor de boerderij. De koetsier reed hier via een stenen glooiing het ongeveer anderhalve meter diepe water in om de klei van het rijtuig en de benen van de paarden te spoelen. De binnengracht rondom de borg was volgens de zoon van de laatste rentmeester ‘vrij diep, nml. van 7 tot 10 voet, en voorzien van veel zoetwatervis als karper, snoek, baars, voorn en aal. Een koppel eenden ruimde het overtollige kroos op, terwijl de snoeken in toom werden gehouden door jaarlijks de grote exemplaren dood te schieten.’

Op één van de schoorstenen nestelt een vogel, mogelijk een reiger. De singels rondom Dijksterhuis waren een belangrijke broedplaats (‘reigerbos’) in een verder boomarme omgeving. Het inleveren van een

De achterzijde van de borg in de winter van 1902-1903. Het langgerekte paviljoen achter het middeleeuwse steenhuis kwam omstreeks 1700 tot stand. Opvallend zijn de drie boven elkaar geplaatste inpandige loggia’s (galerijen). Inspiratie hiervoor deed Gerhard Horenken (1663–1712), heer van Dijksterhuis, mogelijk op tijdens zijn ‘Grand Tour’ door Europa, die hem ook naar Italië voerde.

dode reiger werd indertijd beloond met een kwartje premie, omdat de vogels een geduchte concurrent waren voor zoetwatervissers. Alberda en zijn rentmeester lieten de reigers desondanks met rust, omdat de ongeveer honderd reigerparen hun voedsel uit zee haalden. Met de afbraak van Dijksterhuis verloren ook de broedgasten hun habitat. Toen de trekvogels in het voorjaar van 1903 vanuit het warme Zuiden weer terugkeerden in Pieterburen, ‘vonden [zij] vele van de vroegere bouwterreinen finaal uitgeroeid. Slechts enkele boomen stonden er nog. En wel opmerkelijk is, dat hoewel de eene boom na de andere werd gekapt, toch in de overblijvende, ondanks de verwoestende drukte, nog de nesten werden gebouwd.’

De dubbele deur, met daarboven een muziekklok, die toegang gaf tot de grote zaal van Dijksterhuis. Volgens de kranten was het ten tijde van de afbraak de bedoeling deze te schenken aan het Museum van Oudheden. Dat is nooit gebeurd. Ze zijn op 29 april 1903 geveild in De Brakke Grond in Amsterdam. De huidige verblijfplaats is onbekend.

De eerste aankondiging van de sloopplannen voor Dijksterhuis in het Nieuwsblad van het Noorden, 28 september 1902.

Glas-in-loodraam met de namen van Unico Allard en Everdina Cornera. Hierbij zullen ook glazen met een wapen hebben gehoord, maar die bleven niet bewaard. Het raam is vermoedelijk afkomstig uit de Hanckemaborg in Zuidhorn.

stadsbouwmeester Allert Meijer, die ook verantwoordelijk was voor de verbouwing van de Menkemaborg. Voor het houtsnijwerk schakelde hij beeldsnijder Jan de Rijk in. De uitvoering van de werkzaamheden ter plaatse liet Schnitger, die een groot werkgebied had, waarschijnlijk over aan zijn knechten Rudolf Garrels en Johannes Radeker. Hoewel het orgel tegenwoordig geprezen wordt om zijn kwaliteiten, keek Schnitger zelf met gemengde gevoelens terug op de opdracht in Uithuizen. In zijn eigen woorden:

‘… aangezien ik [daar] twee schelmen en dagdieven van knechten (…) heb gehad, die wel veel verteerd, maar niets voor mij verdiend hebben. Gott wird ihnen ihren Lohn geben.’22

Een zilveren lepel met de inscriptie ‘E.E. Unico Al. Alberda, Schepper van Uithuisen 1699’. Schepperslepels werden bij bijzondere gelegenheden gegeven aan bestuurders (‘scheppers’) van zijlvesten, de voorlopers van waterschappen.

Nadat het orgel in 1701 gereed was gekomen, kwam de rest van het kerkinterieur aan de beurt. Ook daarbij werkten Meijer en De Rijk samen. Op de grens tussen koor en schip verrees een groot herengestoelte, waarin de familie Alberda voortaan de kerkdiensten zou bijwonen. Tussen het orgel en deze herenbank kwam ten slotte een nieuwe preekstoel als verbindend element. Het ontwerp daarvoor is waarschijnlijk van Anthonie Verburgh, een schoonzoon van Meijer. Het overdadige snijwerk is wel weer van De Rijk.23

Alle tentoongespreide pracht en praal mag niet verhullen dat Unico Allard nog steeds moeite moest doen om zijn positie te handhaven. Strubbelingen waren er bijvoorbeeld met een aantal kerkbestuurders; de heer van Menkema zal begin achttiende eeuw niet voor niets de kerkelijke kas op de borg bewaard hebben. Problemen in het bijzonder had Unico Allard met leden van de familie Coehoorn. Zij woonden op de Takumaheerd, zo’n zeshonderd meter ten noordoosten van de Menkemaborg. De Coehoorns waren van oudsher een prominente familie in Uithuizen die collatoren en kerkvoogden leverde. Ze hoorden niet tot de stand van de adel of hoofdelingen, maar stonden als eigenerfden een treetje lager. Met argwaan zullen ze de opmars van de Alberda’s hebben aanschouwd. In 1711 kwam het zelfs tot een handgemeen. Evert Coehoorn achtervolgde Unico Allard met een polsstok en zou deze, als anderen niet tussenbeide waren gesprongen, ‘seer qualick getracteert’ hebben.24 De spanningen behoorden definitief tot de verleden tijd nadat Everdina Cornera in 1725 de Takumaheerd ‘met hare Heerlijkheden en Gerechtigheden’ had verworven. Mogelijk liet ze de boerderij met schuur toen afbreken. Haar echtgenoot was elf jaar tevoren al overleden, nog maar 38 jaar oud.

Plattegrond van de kerk van Uithuizen, gemaakt in of kort na 1794 toen het gebouw met een noordelijke zijbeuk werd vergroot. De Alberda’s hadden een eigen ingang via de kapel rechtsonder 1 , van waar een trap naar het hoge herengestoelte boven de ‘pastorie graven’ voerde 2 . Rechts voor de zitplaatsen van de borgbewoners staan twee banken ingetekend van ‘Eilarts erfgenamen’ 3 . Deze familie hoorde tot de groep vertrouwelingen van de Alberda’s; in de achttiende eeuw traden ze namens hen op als jurist. Schuin tegenover het ‘doophek’, waarbinnen de preekstoel, bezat de ‘heer van Menkema’ ook drie banken 4 . Waarschijnlijk waren dit (zoals in een latere bron is omschreven) de ‘ontvangersbank’ waar de schatbeurder zat, met daarachter de meiden- en koetsiersbanken.

Misschien vat de typering 'onopvallend’ ook wel het leven van deze generatie bewoners van de Menkemaborg samen.

Miniatuurportretjes van Unico Allard Alberda van Menkema, Josina Petronella Polman Gruijs en de tweeling Elisabeth Anna en Edzard Willem. De schilderijtjes werden gemaakt door een anonieme rondreizende schilder.

Heer tussen boeren en burgers

Omstreeks 1845 bezocht een ‘voorbijtrekkende schilder’ de Menkemaborg.73 Hij maakte miniatuurportretjes van de aanwezige bewoners: het echtpaar Unico Allard Alberda van Menkema (1803-1859) en Josina Petronella Polman Gruijs (1803-1854) en hun jongste kinderen, de tweeling Elisabeth Anna en Edzard Willem. Mogelijk verbleven de oudste twee zoons Gerhard en Jan Ernst op dat moment elders. De eerste woonde in deze tijd tenminste in huis bij de kostschoolhouder dr. Hendrik Jan Nassau in Assen.74

Pas bij nader inzien wordt duidelijk wat nu het opvallende is aan deze portretjes: dat is juist het onopvallende.

Het bescheiden formaat en de ongedwongen poses staan mijlenver af van de representatieve schilderijen die vorige generaties standgenoten van zichzelf lieten vervaardigen. Die portretten benadrukten vooral de waardigheid van de geportretteerden om indruk te maken op toeschouwers. De miniatuurtjes hebben het karakter van familiekiekjes avant la lettre

Misschien vat de typering ‘onopvallend’ ook wel het leven van deze generatie bewoners van de Menkemaborg samen. Unico Allard richtte zich niet op een landelijke bestuurlijke carrière zoals enkele van zijn voorvaderen.

Op tienjarige leeftijd werd hij door vader Gerhard, op dat moment al drie jaar weduwnaar, naar de gerenommeerde kostschool van P.J. Rünckel in Hoogezand gestuurd. Meer jongens uit adellijke of aanzienlijke families kregen daar lessen als voorbereiding op het academisch onderwijs. Op de leerlingenlijsten vinden we achternamen als Van Welderen Rengers, Star Busman en Hora Siccama. 75 Na een studie rechten in Groningen, Utrecht en Leiden – in die laatste stad afgerond met een promotie – bekleedde Unico Allard vooral functies op regionaal en lokaal niveau. Zo was hij in meerdere rollen betrokken bij de kerk en waterschapsbesturen, onder meer als ‘schepper’ van Uithuizen en ‘hoofmeester’ van het Winsumer- en Schaphalster Zijlvest. Hij werd lid van de gemeenteraad zonder kennelijk ooit de ambitie getoond te hebben de rol van wethouder of burgemeester te vervullen. Een dergelijke stap had gezien zijn kwaliteiten wel tot de mogelijkheden behoord; gepromoveerde Leidse rechtskundigen waren in Uithuizen en omgeving dun gezaaid. Wel was Unico Allard een groot aantal jaren namens de Ridderschap lid van Provinciale Staten. Toen dat college door de grondwethervorming van 1848 kwam te vervallen, verdween ook Alberda uit de Staten.

Een exemplaar van Het vaderland (1791) van G. van der Jagt en J.F. Martinet, in 1819 door onderwijzer Petrus Jacobus Rünckel uitgereikt aan Unico Allard voor zijn ‘meer dan gewone vlijt, gemaakte vorderingen en goed gedrag’. Het uitreiken van dergelijke ‘prijsboeken’ moest leergedrag stimuleren en belonen. De tot predikant opgeleide Runckel had van 1811-1822 een kostschool in Hoogezand. In zijn latere leven was hij aardewerkfabrikant in Hazerswoude.

Jan Ernst Henric Hooft van Iddekinge (1842-1881) deed er daarom in 1867 goed aan om de imponerende voorgevel van de Menkemaborg maar even te laten voor wat die was om juist de achterzijde van het gebouw te vereeuwigen. Zijn schets toont een weinig gepolijste muur waaraan het verloop van de tijd valt af te lezen. Diverse scheuren en bouwnaden zijn zichtbaar, evenals andere onregelmatigheden zoals dichtgezette vensters en op een van de hoeken van de borg afbrokkelende stenen. Op onregelmatige afstand van elkaar geplaatste steunberen verstevigen het metselwerk juist boven het wateroppervlak van de gracht. Oudheidkundige interesse was ongetwijfeld een van Hooft van Iddekinges drijfveren om de tekening te maken. Hij was opgegroeid in Zuidbroek en Groningen en bracht het tot directeur van het munt- en penningkabinet van de universiteit van Leiden, met alleen een gymnasiumopleiding en ‘ernstige zelfstudie’ op zak. In 1873 werd hij zelfs secretaris van het ‘College van Rijksadviseurs’ voor de monumenten, een van de eerste pogingen van de rijksoverheid om te komen tot structurele bescherming van waardevolle monumentale gebouwen. Een plotselinge

De achtergevel van Menkema, op 12 november 1867 getekend door J.E.H. Hooft van Iddekinge.

dood, nog geen veertig jaar oud, maakte een einde aan zijn loopbaan.1 Van zijn hand bleven vele tekeningen bewaard van inmiddels verdwenen historische objecten en situaties.

Het is de vraag of het alleen maar belangstelling voor oudheden was die Hooft van Iddekinge naar de Menkemaborg voerde. Persoonlijke redenen speelden vermoedelijk een even grote rol. Hij zal het gebouw sinds zijn kinderjaren goed gekend hebben: Gerhard en Edzard Willem Alberda van Menkema waren zijn volle neven; hun moeders waren zussen uit de familie Polman Gruijs.2 Bovendien werkte Hooft van Iddekinge in deze tijd aan een genealogie van het geslacht Alberda.3 Een uitvloeisel van dat onderzoek, een fraai getekende kwartierstaat van de Alberda’s gedateerd 1873, hangt al sinds jaar en dag in de gang van de Menkemaborg.4 Ongevraagd zal hij dus de achterkant van het huis van dichtbij hebben kunnen bekijken, terwijl veel anderen alleen een blik op de roodbakstenen borg gegund was van grote afstand, bovendien belemmerd door het groen van de omringende boomsingel.

Een detail van de achtergevel, waarin de contouren van het vijftiende-eeuwse steenhuis – met latere wijzigingen – nog zichtbaar zijn. Schuin boven het linker venster zijn sporen te zien van een topgevel (A). De bouwnaad bestaat uit op hun kant gezette plavuizen (B). De verticale rij ‘klezoren’ (in vieren gedeelde bakstenen) duiden op een oorspronkelijke hoekbeëindiging (C).

Steenhuis

De schets van Hooft van Iddekinge is weinig verfijnd in de details. Toch toont die duidelijk wat vandaag de dag ook nog zichtbaar is: in de achtergevel tekenen zich verschillende bouwfases af. Bijvoorbeeld iets links van het midden, tussen beide vensters. Daar is een verticale bouwnaad goed zichtbaar. Ook zijn sporen van een topgevel te vinden. We hebben hier te maken een van de oudste delen van de Menkemaborg: het restant van het laatmiddeleeuwse steenhuis waaruit de borg ontstond. Latere uitbreidingen van het gebouw hebben dit als het ware opgeslokt. Ooit moeten er in Groningen honderden van deze steenhuizen hebben gestaan. Deze rechthoekige of bijna vierkante gebouwen van drie of meer verdiepingen hadden een weerbaar karakter. Dat betekent dat ze niet alleen dienden om in te wonen of er voorraden in op te slaan, maar dat ze in tijden van dreiging ook verdedigd konden worden. Goede verdedigingsmaatregelen beginnen doorgaans met de locatiekeuze. Iedereen kent wel de beelden van de kastelen die majestueus heuveltoppen bekronen langs bijvoorbeeld de Rijn en Loire en zo beheersing van de omgeving mogelijk maken. Op het Groninger Hogeland is het reliëf misschien ietsje minder spectaculair en fotogeniek, maar dat is er wel degelijk. Rivieren die in de richting van de Waddenzee stroomden, zetten aan de oevers zand en klei af, net als het zeewater dat bij vloed de kwelders overstroomde. De oever- en kwelderwallen die zo ontstonden, waren een goede basis voor een verdere ophoging door mensenhanden.5 Wie vanaf de singels naar de Menkemaborg kijkt, ziet dat het borgterrein ook een beetje boven de omgeving uitsteekt. De borg ligt, net als een deel van Uithuizen, op

met de deur in huis te vallen: we weten niet precies wanneer de grootschalige verbouwing begon, evenmin wanneer de werkzaamheden waren afgerond. Wonderwel liet die ingrijpende operatie zo goed als geen enkel papieren spoor na. Het enige snippertje is te vinden in het kerkboek van Uithuizen. Daarin wordt in 1704 de doop vermeld van ‘een bejaerde persoon sijnde de bouwknecht van d’Hoog Edel welgeb. Heer van Menckema, Harmen Eppes genaempt’.33 Dat jaar is dus kennelijk sprake van bouwactiviteiten op de borg. Wanneer die begonnen of voltooid waren, is niet met zekerheid te zeggen.

In veel publicaties over de Menkemaborg wordt 1701 als het beginjaar van de verbouwing genoemd omdat Unico Allard dat jaar trouwde met Everdina van Berum. De gedachte om hier een verband te zien, is natuurlijk erg verleidelijk. Maar feitelijk beschouwd stoelt deze nergens op: de huwelijkse staat van de opdrachtgever is immers geen essentiële voorwaarde om bouwplannen te koesteren. Ook ongehuwd zal Unico Allard de behoefte hebben gevoeld aan een representatieve residentie om de status van zijn vader als belangrijkste machthebber van Uithuizen en omgeving voort te zetten. Het is zelfs denkbaar dat het Mello Alberda zelf was die eind zeventiende eeuw begon met de renovatie van de borg. Dan zou er sprake zijn van een min of meer continu bouwproces vanaf ongeveer 1685. Het is een overweging waard dat de Sint-Maartensvloed de voortgang van bouwactiviteiten tijdelijk in de weg heeft gestaan of vertraagde. De stormvloed in de nacht van 12 op 13 november 1686, die op verschillende plekken

Een van de glas-in-loodramen in de slaapkamer met wapen en naam van Onno Joachim van Berum, een broer van Everdina Cornera. Van Berum overleed in 1733 als laatste mannelijk lid van zijn familie. Hij moet niet goed bij zinnen zijn geweest en droeg daarom de bijnaam ‘Malle Jochum’.

...baldadig geworpen appels zullen in de loop der eeuwen her en der een ruitje hebben laten sneuvelen.

de Groninger zeedijk deed breken, trof ook Uithuizen zwaar. In het dorp verdronken 72 mensen, veel rundvee kwam om in het zeewater en daarnaast waren er grote materiële verliezen.34 Het grootschalige schadeherstel langs de hele Waddenkust deed een aanzienlijk beroep op beschikbare mankracht en bouwmaterialen. Ook de verbouwing van het Provinciehuis in de stad Groningen liep bijvoorbeeld hierdoor vertraging op.35 Vergelijkbare omstandigheden deden zich later voor, na de Kerstvloed van 1717. De juist begonnen bouw van een nieuwe kerktoren in het buurdorp Uithuizermeeden staakte in 1718, om pas in 1725 weer hervat te worden.36

Dezelfde onzekerheid wat betreft het begin van de grote verbouwing, geldt ook voor het jaar van voltooiing ervan. Meestal wordt die nogal pertinent op 1705 gesteld. Aanleiding daarvoor zijn de vier gedateerde glas-in-loodramen in de slaapkamer in de noordoosthoek van de borg. Ze zijn geschonken door de twee broers van Unico Allard. Ook een broer en zus van Everdina Cornera vereerden het echtpaar met een gebrandschilderd glas met daarop hun namen en wapens. Het is overigens de vraag of er oorspronkelijk niet meer van dergelijke glazen zijn geweest in andere vertrekken. Maar, zoals historicus Redmer Alma eens treffend opmerkte:

‘Wie zijn naam voor het nageslacht wil vereeuwigen, doet er goed aan om voor steen of schilderwerk te kiezen en de glas-in-loodramen te mijden. Hoe prachtig glas in lood ook is, de kans dat het nageslacht enige honderden jaren later het kostbare kunstwerk nog kan bewonderen, is klein.’37

De glazen die er nu zitten, zijn niet allemaal compleet. Losgewaaide takken of baldadig geworpen appels zullen in de loop der eeuwen her en der een ruitje hebben laten sneuvelen. Het is niet uitgesloten dat, om in de familiekring te blijven, ramen geschonken door Wendela Juliana en Tecla Elisabeth van Berum, zussen van de borgvrouw, inmiddels verloren gingen. De eerste was in 1705 nog ongehuwd, de laatste al enkele jaren weduwe van Feyo Johan Sickinghe, jonker op de borg Thedema in Noordwolde.38 Dat de glazen in 1705 geschonken zouden zijn ter gelegenheid van de afronding van de bouw is een aanname en geen onbetwiste zekerheid, laat staan dat het doen van een dergelijke gift een algemeen gebruik zou zijn.39 Van de bewaard gebleven vergelijkbare ruitjes afkomstig uit andere Groninger borgen is de koppeling aan een concreet moment in de bouw- of bewoningsgeschiedenis lastig, zo niet onmogelijk omdat datering of herkomst veelal onbekend zijn. Toevalligerwijs bleven door Unico Allard Alberda en Everdina Cornera van Berum zelf geschonken gebrandschilderde glazen bewaard. Ze dragen het jaartal 1702 en komen mogelijk uit de Hanckemaborg. De aanleiding voor een eventuele schenking is onbekend. Dat geldt ook voor de relatie van het echtpaar Alberda-Van Berum met de bewoners van de borg in Zuidhorn.40 Om kort te gaan: we weten niet wanneer de grote verbouwing klaar was. Mogelijk markeren de glazen een ander ons onbekend moment, zoals de eerste bewoning na een periode van afwezigheid. Het is zelfs denkbaar dat de werkzaamheden voortduurden tot na het overlijden van Unico Allard in 1714.

Uitgave WBOOKS, Zwolle info@wbooks.com www.wbooks.com

i.s.m. Stichting Museum Menkemaborg www.menkemaborg.nl

Tekst, onderzoek en beeldredactie Martin Hillenga

Leescommissie Redmer Alma, Paul Brood, Kees van der Ploeg, Karel Vlak en Afiena van IJken-van Zanten

Vormgeving Vera Post Fotografie Marieke Kijk in de Vegte Fotografie­assistentie Sun Borger

Gedicht openingspagina Jan Glas Projectcoördinatie Afiena van IJken-van Zanten, Karel Vlak en Martin Hillenga

Met dank aan

Bij de totstandkoming van dit boek was een groot aantal personen en organisaties behulpzaam. Jikke van der Spek deed uitgebreid onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van objecten in de museale collectie, Jan Ekema en Jakob-Jan Medendorp deelden ruimhartig hun fotoverzamelingen, Bouwe Luurtsema ontving ons meermaals hartelijk in de kerk van Uithuizen en een beroep op de herinneringen en expertise van Freerk en Lieke Veldman-Planten was nooit tevergeefs. Medewerkers van Gemeente Het Hogeland, Groninger Archieven, Groninger Museum, Hoge Raad van Adel, Nationaal Archief en RKD waren hulpvaardig bij zowel het onderzoek als de beeldredactie. RTV Noord, de Ommelander Courant en het Dagblad van het Noorden besteedden ten slotte herhaaldelijk royaal aandacht aan de publieksoproepen die nieuwe kennis en objecten opleverden met betrekking tot de Menkemaborg. Onze dank hiervoor is groot.

Niet minder erkentelijk zijn we de volgende personen voor de verschillende soorten verleende hulp, waarbij de volgorde niet meer dan een alfabetische is:

Diana en Erik Ader, Janna Bathoorn, Erik Jan Bennema, Henk Beukema, Peter de Boer, Johan en Riet Boerma-Wierenga, Pia Bolt, Pieter Broesder, Mirjam Buigel, Hans en Hetty Davidson, Wessel Dijkstra, Cathalijne Elings, Conrad Gietman, Frank von Hebel, Babs en Henk Helmantel, Remco in 't Hof, Goffe Jensma, Peter de Jong, Fred van der Kamp, Egge Knol, Maarten van ’t Klooster, Cuno Koopstra, Carien Kremer, Gert van der Kroef, Kunny Luchtenberg, Joël Miedema, Aike van der Ploeg, Gonnie en Piotr Pukala, Klaas en Hannie Scholtens, Kees Sikkema, Henry Smeets, Ida Stamhuis, Tonko Ufkes, Patty Wageman, Johan Waterborg, Berend Jan Westerdijk, Jittie Wildeman, Siep Wijsenbeek, Foske Hopma Zijlema en Hans Zijlstra.

Traditiegetrouw gaat dank uit naar Marieke Reij, niet alleen voor alle inhoudelijke opmerkingen, maar eveneens voor het meer dan twee jaar lang uitgeoefende geduld.

© 2025 Stichting Museum Menkemaborg / WBOOKS Zwolle

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen geleden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht gereld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2025.

ISBN 9789462587236 NUR 600, 640, 648

Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt dankzij bijdragen van:

Gemeente Het Hogeland

Culturele Raad Gemeente Eemsmond

Stichting Bevordering Welzijn Uithuizen

Stichting Het Plantenfonds

Stichting Van der Wyck-de Kempenaer

Groenman Fonds van de Stichting Groninger Historische Publicaties

SK&L Fonds

Rabobank Groninger Land

Van der Wyck-de Kempenaer Stichting

De Menkemaborg in Uithuizen is een barokke verrassing in het open kleilandschap van het Groninger Hogeland. Middenin het groen en omringd door een elegante Franse tuin ligt het landhuis van de Alberda’s, in de achttiende eeuw een van de rijkste en machtigste Groninger adellijke families.

Op zich is het al een klein wonder dat de borg nog steeds bestaat. Nadat in 1902 de laatste bewoner Gerhard Alberda van Menkema voorgoed zijn ogen sloot, balanceerde het huis bijna twintig jaar lang op de grens van hoop en vrees. Zijn erfgenamen schonken de Menkemaborg uiteindelijk aan het Groninger Museum en behoedden die zo voor verder verval of zelfs sloop. Tegenwoordig geeft de borg een indruk van het adellijk leven tijdens de bloeitijd van de Groninger jonkers aan het begin van de achttiende eeuw.

Groninger borgen spreken tot de verbeelding, al was het maar omdat van de ooit bijna tweehonderd ‘kastelen op de klei’ nog slechts een handjevol resteert. Dit boek is het resultaat van een uitgebreide zoektocht naar grote, kleine en vaak ook onbekende geschiedenissen die verborgen zitten in de meest complete borg van Groningen.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Menkemaborg_LR_bladerpdf by WBOOKS - Issuu