Atlas van Mokum

Page 1


Atlas van Mokum

< Detail ingekleurde wandkaart van Amsterdam door Balthasar Florisz van Berckenrode rond 1630, met daarop de toenmalige Jodenbuurt: Vlooienburg, de Jodenbreestraat, Uilenburg en Marken.

WBOOKS

De Nieuwe Kerk

Maarten Hell en Mirjam Knotter

Atlas van Mokum

Met bijdragen van Jaap Cohen

Wally de Lang

Paul Mosterd

Hanneloes Pen

Mark Ponte

Rob de Spa

Jurryt van de Vooren

Hélène Webers en Ariane Zwiers

4 Kermisklanten – Jacob en Mozes Blanus

5 Weldoener – Samuel Sarphati

6 Straatfiguur – Isaac Gerrit Betel

7 Bewaarschool – Sophie Rosenthal-May

8 Vakbondsman – Henri Polak

9 Roosjessnijdster - Betje Lazarus 106

10 Oercabaretier – Eduard Jacobs 108

11 Periodieken – Sara Clara Eitje

12 Mokums (Jiddisj) – Een woordenlijst

Eeuw van extremen – 1900-2000

1 Grootwarenhuis – Joseph de Leeuw

2 Schoenzool – Jacob Cohen Elion

3 Knokker – Ben Bril 128

4 Dirigente – Frieda Belinfante 130

5 Stadsverbeteraar – Salomon (Monne) Rodrigues de Miranda 132

6 Stadsvormgeefster – Fré Cohen 134

7 Standwerk–keizer – Meyer Linnewiel 136

8 Straathandel – Rachel Moffie 138

9 Voetballer – Leo Horn 140

10 Oorlog – Eli en de gezusters Talhuizen 142

11 Overlevers – Levie de Lange en Jack Maandag 146

12 Boegbeeld – Benno Premsela 148

13 ‘Madame Chanel’ – Max Heymans 150

14 Broodjesman – Salomon (Sal) Meijer 152

15 Burgemeesters – Wim Polak 154

16 Museum – Judith Belinfante 156

Eeuw van polarisatie – 2000-2025

1 Buitenveldert & Amstelveen – Sasja Martel 166

2 Israëlische cuisine – Sami Bar-on 168

3 Sjoelgangers – Pinnie Raber 170

4 Polarisatie – Lody van de Kamp 172

5 Namenmonument – Jacques Grishaver 174

6 Diversiteit – Natascha van Weezel 176

7 Identiteit – Joods, Erwin Olaf 180

Het Joods Cultureel Kwartier

Illustratieverantwoording

Inleiding

Amsterdam, de nacht van 7 op 8 november 2024. Na de voetbalwedstrijd Ajax - Maccabi Tel Aviv gaat het mis. In de binnenstad jagen tientallen jongeren Israëlische supporters op. ‘We gaan op Jodenjacht’, klinkt het in appgroepen. Er zijn meldingen van mishandelingen, filmpjes vol grof geweld circuleren razend-

snel op het internet. De wereld kijkt ademloos toe. Premier Netanyahu van Israël, verwikkeld in een hevige oorlog met Hamas, kondigt aan ‘reddingsvluchten’ naar Amsterdam te sturen. De Amerikaanse president Biden spreekt van ‘verachtelijke’ antisemitische aanvallen die donkere momenten uit de geschiedenis van de Jodenvervolging doen herleven. Het woord ‘pogrom’ valt.

De ontreddering is groot. Dat een dergelijk drama uitgerekend plaatsvindt in een stad met zulke duidelijke Joodse wortels – een stad die eeuwenlang als het ‘Jeruzalem van het westen’ een toevluchtsoord was voor Joden uit de diaspora – kan met recht een van de

meest cynische wendingen van de geschiedenis worden genoemd. ‘Mokum is Mokum niet meer’, klinkt het.

Mokum. Het is een woord dat teruggaat op het Hebreeuwse makom (‘plaats’, ‘de plek’). Binnen de Joodse gemeenschap in de Republiek werd het Jiddisje mokem of mokum gecombineerd met de eerste letter van de plaatsnaam: Amsterdam was ‘Mokum Alef’ (of in Jiddisj ‘Mokum Ollef’), Rotterdam ‘Mokum Reesj’ en Delft ‘Mokum Dalet’. Later werd er onderscheid gemaakt tussen Groot Mokum (Amsterdam) en Klein Mokum (Rotterdam). Maar vanaf de twintigste eeuw is er nog maar één Mokum, en zeker sinds de hit van

> Met de bouw van de twee grote synagogen voor de Hoogduitse en Portugees-Joodse gemeenschap is de Joodse aanwezigheid in het stadsbeeld verankerd. Stadsgezicht door Gerrit Adriaensz Berckheyde met links de Grote Synagoge (1671) en rechts de Portugese Synagoge (1675).

Johnny Jordaan uit 1955 (‘Geef mij maar Amsterdam, dat is mooier dan Parijs / Geef mij maar Amsterdam, mijn Mokums paradijs’) weet iedereen welke stad met die bijnaam wordt bedoeld: de enige stad van het land die de eeuwenlange aanwezigheid van een unieke Joodse gemeenschap combineerde met een imago van vrijheid en tolerantie.

Zijn die kenmerken na 7 november 2024 voorgoed verloren? Dat is nog maar de vraag. Bovendien: wat betekende Amsterdam überhaupt voor de Joden? En andersom: wat betekenden de Joden voor Amsterdam?

Als er íets blijkt uit dit boek, uitgegeven ter gelegenheid van de grote Mokum-tentoonstelling in De Nieuwe Kerk, dan is het wel dat er sprake was van een continu proces van aantrekken en afstoten. En dat het bestaan van één uniforme Joods-Amsterdamse gemeenschap een mythe is. Want vrijwel vanaf het begin van de geschiedenis van de Joden in Amsterdam zijn er grote verschillen en scheidslijnen zichtbaar, met name op het gebied van afkomst en vestiging (migratie), de relatie met de niet-Joodse omgeving (integratie) en de houding ten opzichte van zionisme en Israël.

Onofficiële hoofdstad van de diaspora

Het verhaal van Mokum begint aan het einde van de zestiende eeuw, als er een kleine hausse ontstaat van immigranten, veelal kooplieden, uit het Iberisch Schiereiland. Het gaat om converso’s, of nieuw-christenen; afstammelingen van Sefardische Joden (Sefardiem) die als gevolg van de Verdrijvingsedicten in

Portugal en Spanje, een eeuw eerder, gedwongen waren om zich te bekeren tot het christendom. Hoewel ze al enkele generaties katholiek zijn, worden ze door de inquisitie gewantrouwd: zijn ze in werkelijkheid schijnchristenen, en blijven ze binnenskamers stiekem Joodse rituelen praktiseren? Ze voelen zich opgejaagd. In de opkomende handelsstad Amsterdam vinden ze een geschikt toevluchtsoord.

Omdat er in Amsterdam relatieve geloofsvrijheid heerst, kiezen veel converso-kooplieden ervoor om terug te keren tot het jodendom, de religie van hun voorouders. In korte tijd ontstaat er aan de oostzijde van de Amstel op Vlooienburg en de omgeving van de Jodenbreestraat een bloeiende gemeenschap met eigen bestuurders, synagogen (de in 1675 geopende ‘Esnoga’, op een prominente plek aan de toenmalige Muidergracht, was de grootste van Europa) en instellingen als een begraafplaats, een rabbijnenseminarium en een eigen stelsel van

< De Asjkenaziem die zich in Amsterdam vestigen, komen uit een traditioneel Joodse wereld en zijn ook anders gekleed dan Portugese Joden. Hun aanwezigheid draagt bij aan de veelkleurigheid van het dagelijks straatbeeld. Tekening door Rembrandt, ca. 1640-50.

sociale voorzieningen. De in kleurrijke gewaden gestoken kooplieden met hun exotische dubbele namen ontwikkelen een uniek, chic en florerend jodendom, ‘bom judesmo’, vol Iberische, Hebreeuwse en ook Hollandse elementen. Zo wordt Amsterdam binnen een eeuw de onofficiële hoofdstad van de diaspora, die een grote aantrekkingskracht uitoefent op Sefardische Joden uit kuststeden als Venetië, Livorno, Bordeaux, Thessaloniki en Smyrna (het huidige Izmir).

Maar het zijn niet alleen Sefardiem die zich in Amsterdam vestigen. Vanaf 1630 slaan grote groepen Asjkenazische Joden (Asjkenaziem) uit Duitsland en Oost-Europa op de vlucht voor oorlog en pogroms. Ook zij komen naar Amsterdam. In veel opzichten zijn deze Asjkenaziem totaal verschillend van de Sefardiem: de meesten hebben geen cent te makken, spreken alleen Jiddisj en zijn veel minder cultureel ontwikkeld dan de Sefardische kooplieden. Wel zijn ze religieus goed onder-

legd. Ze vestigen zich niet aan de grachten, zoals veel Portugese Joden hadden gedaan, maar op de minder prominente stadseilanden Uilenburg, Rapenburg en Marken, en in de gangwoningen en binnenstraten van Vlooienburg. En hoewel de Portugese Joden zich enigszins verantwoordelijk voelen voor hun armlastige geloofsgenoten, doen ze er tegelijkertijd alles aan om zich van hen te onderscheiden. De bestuurders van de Portugese gemeente stellen bijvoorbeeld een wettelijk verbod in om te trouwen met tudescos (Duitsers), zoals Asjkenaziem worden genoemd.

De strikte scheiding tussen beide Joodse groepen is niet vol te houden, al is het maar omdat de Asjkenaziem de Sefardiem snel en ruimschoots in aantal overvleugelen. Toch blijven de culturele verschillen tussen beide groepen tot in de twintigste eeuw bestaan. Bovendien komen er in de loop van de tijd nog andere groepen bij, met een geheel eigen karakter. Zo willen aan het eind van de negentiende eeuw

duizenden Russische, orthodoxe Joden als gevolg van grootschalige pogroms vluchten naar Amerika, maar blijft een aantal van hen onderweg ‘plakken’ in Amsterdam. Ze stichten een eigen synagoge, de ‘Russensjoel’ in de Nieuwe Kerkstraat. Er wordt vurig gezongen, gedanst en slivovitsj gedronken. Hier wordt het jodendom met heel het hart beleden.

Een geheel ander soort ‘vrij’ jodendom is dat van de Liberaal Joodse Gemeente, waarvan de Amsterdamse afdeling in 1932 wordt opgericht. Veel leden zijn gegoede Duitse Joden, cultureel en intellectueel onderlegd, die naar Amsterdam emigreren als in hun eigen land Hitler aan de macht komt. Ze staan een progressief soort jodendom voor, met minder nadruk op strikte rabbinale wetten. Ook Otto Frank, de vader van Anne, is naar eigen zeggen een ‘overtuigde liberale Jood’. Hij en veel van zijn landgenoten vestigen zich met hun gezinnen in de Rivierenbuurt, een nieuwe, door Berlage ontworpen middenklassewijk. Joden uit de arbei-

> Klassenfoto van de 6e Montessorischool in de Niersstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt. De school heeft veel Joodse leerlingen en wordt later vernoemd naar Anne Frank, die daar tussen 1934 en 1941 naar school gaat. Foto door J.M. Bakels, 1938.

dersklasse verhuizen massaal van de verloederde ‘Jodenbuurt’ in het centrum naar sociale woonblokken in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost.

En dan komt de catastrofe van de Holocaust. Van de circa tachtigduizend Joden in Amsterdam worden er zo’n zestigduizend vermoord, veelal in concentratie- en vernietigingskampen. Geen enkele andere West-Europese stad kent zo’n hoog percentage Joodse slachtoffers.

Maar hoewel de Holocaust een decimering van de Joodse gemeenschap van Amsterdam betekent, wordt het Joodse leven in de stad geen genadeklap uitgedeeld. Veel Joodse jongeren gaan in de jaren 1950-1960 in Buitenveldert wonen, waar ze een vitaal en modern Joods leven proberen op te bouwen. Amstelveen wordt een trekpleister voor Joden buiten de stad. Er komen Joodse scholen, bejaardentehuizen, koosjere winkels en synagogen, allemaal met een subtiel eigen karakter. Zo blijven de vele verschillende geledingen binnen Joods Amsterdam tot op zekere hoogte ook na de oorlog bestaan.

De ‘Joodsche Natie’

Hoe ging die pluriforme Joodse gemeenschap van Amsterdam in de loop van de tijd om met haar niet-Joodse omgeving? En andersom, in hoeverre zijn de Joden van Amsterdam volwaardig onderdeel van de stadsbevolking?

De eerste Spaans-Portugese kooplieden die zich vestigen in Amsterdam worden met relatief open armen binnengehaald door het calvinistische stadsbestuur. Dat ze besluiten om zich als Joden te

vestigen, is geen probleem. Dat wil zeggen: zolang ze de gereformeerde godsdienst niet beledigen, geen niet-Joden proberen te bekeren en zich onthouden van gemeenschap met christelijke vrouwen en meisjes. Ook is het voor hen verboden om lid te worden van de meeste gilden en moeten ze zorgdragen voor hun eigen armlastigen. Maar voor de rest mogen ze gewoon meedraaien. Graag zelfs, want dankzij hun internationale handelscontacten brengen de kooplieden geld in het laatje en dragen ze op een substantiële manier bij aan de bloei van Amsterdam in de zeventiende eeuw.

De Sefardiem zijn dankbaar voor de kansen die hun worden geboden. Ze houden de contacten met het stadsbestuur en met de Oranjestadhouders warm; een van de meest vooraanstaande Sefardiem, de bankier Francisco Lopes Suasso, leent zelfs een bedrag van twee miljoen gulden aan Willem III om diens invasie van Engeland te bekostigen. Met name de bovenlaag van de Portugees-Joodse gemeenschap engageert zich dus heel bewust met de niet-Joodse omgeving. Ook de minder welgestelden staan in voortdurend contact met de christelijke omgeving: ze zijn vanwege werk en plezier overal in de stad te vinden.

Toch blijft de ‘Joodsche Natie’ als geheel twee eeuwen lang een behoorlijk geïsoleerde bevolkingsgroep, met eigen wetten, regels en sociale voorzieningen. Dat verandert aan het einde van de achttiende eeuw, als in het kielzog van de Franse Revolutie de Bataafse Republiek wordt uitgeroepen (in feite een Franse vazalstaat). Mede door

pressie van het verlichte Joodse genootschap Felix Libertate nemen de Bataven op 2 september 1796 een decreet aan waarin Joden dezelfde rechten en plichten ontvangen als niet-Joden. Ze zijn Nederlandse onderdanen geworden.

De politieke emancipatie van de Joden betekent niet automatisch ook sociale en culturele emancipatie – dat langdurige proces moet nog beginnen en voltrekt zich gedurende de negentiende eeuw. De veranderingen beginnen in het onderwijs: de overheid gaat Joodse scholen financieren op voorwaarde dat lessen in het Nederlands worden gegeven en de leerlingen ten minste de helft van de tijd les krijgen in seculiere

> In 1636 bezoekt de Franse Charles Ogiers de Amsterdamse handelsbeurs op het Rokin: ‘Daar verzamelen zich om elf uur de kooplieden in groote getale, de christenen gaan en staan aan de eene zijde, de joden aan den anderen kant, het zijn spaansche en portugeesche joden, zooals men aan hun taal licht merkt; zij durven zich naar eigen welgevallen te kleeden, wat hun anders niet vrijstaat.’ Aan de oostzijde (linksachter op het schilderij) is de ‘Joodse hoek’, de verzamelplaats van kooplieden op Spanje, Portugal en Suriname, bankiers en wisselaars, producenten van zijde en manufacturen en suikerraffinadeurs. Schilderij door Emanuel de Witte, 1653.

Personen

1 Maria Nunez Oudezijdsvoorburgwal, bij benadering

2 Uri haLevie Jonkerstraat, bij de Montelbaanstoren, bij benadering

3 Saul Levie Morteira Sint Antoniesbreestraat

4 Menasseh ben Israel Zwanenburgerstraat (nu: Stopera)

5 David Curiel Jodenbreestraat

6 Jacob Juda Leon ‘Templo’ Korte Houtstraat (nu: Stopera)

7 Elieser Begraafplaats Bet Haim, Ouderkerk aan de Amstel

8 Ephraim Bueno Houtgracht (nu: Waterlooplein)

9 Isaac Aboab da Fonseca Portugese Synagoge, Deventer Houtmarkt (nu: Mr. Visserplein)

10 Baruch Spinoza Houtgracht (nu: Waterlooplein)

11 Isaac de Pinto Sint Antoniesbreestraat

12 Joseph Raphael Athias Zwanenburgerstraat (nu: Stopera)

13 Benjamin Godines Uilenburgerstraat (nu: Nieuwe Uilenburgerstraat)

Instellingen

In Amsterdam hoeven Joden zich niet zoals in sommige andere Europese steden in een afgesloten Getto te vestigen. Ze kiezen zelf grotendeels voor vestiging in het oostelijke stadsdeel op en rond het dan nieuwe stadseiland Vlooienburg (nu: Stopera) en de Sint Antoniesbreestraat. Hier vestigen zij hun synagogen en andere voorzieningen zoals een vleeshal voor koosjer vlees. De Joodse begraafplaats Bet Haim ligt net buiten de stad, in Ouderkerk aan de Amstel.

A Huis van Ansjel Rood, Eerste dienst van de Hoogduitse gemeente (1635) Vlooienburg (nu: Stopera, bij benadering)

B Synagoge van de Sefardische Gemeente Bet Jacob (tot 1609)

Lange Houtstraat (nu: Stopera)

C Synagoge van Poolse Joden (1660-1673)

Korte Houtstraat (nu: Stopera)

D Waterloopleinsynagoge of Stroomarktsjoel van de Hoogduitse Gemeente (1648-1671) Sleperssteeg / Houtgracht (nu: Stopera)

E Huis van Jacob en Rachel Tirado Sefardische Gemeente Bet Jacob (voor 1607)

Houtgracht (nu: Waterlooplein)

F Synagoge in ‘Huis Antwerpen’ van de Sefardische Gemeente Bet Jacob (1614-1639) Houtgracht (nu: Waterlooplein)

G Vleeshal van de Sefardische Gemeente Talmud Tora (1648-1893)

Houtgracht (nu: Waterlooplein)

H Vleeshal van de Sefardische Gemeente Talmud Tora (1632-1648) Houtgracht (nu: Waterlooplein)

I Synagoge van de Sefardische gemeente Bet Israel (1619-1639) en de verenigde Sefardische Gemeente Talmud Tora (1639-1675); Bruiloftshuis en feestlocatie (1675-1875) Houtgracht (nu: Waterlooplein)

J Synagoge van de Sefardische Gemeente Neve Shalom (1612-1639) Houtgracht (nu: Waterlooplein)

K Portugese Synagoge van de Sefardische Gemeente Talmud Tora (1675-heden)

L Grote Synagoge of Grote Sjoel van de Hoogduitse Gemeente (1671-WOII) met mikwe (ritueel bad) en daarachter de vleeshal (1672-1685) Nieuwe Amstelstraat

M Dritt Sjoel van de Hoogduitse Gemeente (1700-1954) Nieuwe Amstelstraat

N Obbene Sjoel van de Hoogduitse Gemeente (1685-WOII) en vleeshal (tot 1928) Nieuwe Amstelstraat

O Huis van David Pereira Preto Synagoge van de Hoogduitse gemeente (1642-1649) Nieuwe Amstelstraat

P Synagoge van Hoogduitse Joden (1650-1660?) Valkenburgerstraat, bij benadering

< Uitsnede tweede uitgave kaart van Amsterdam door Balthazar Florisz van Berckenrode, 1657.

Tempelmuseum

In een reisgids voor Amsterdam beschrijft de auteur in 1664 een curieuze bezienswaardigheid: een expositie in de woning van leraar en rabbijn Jacob Juda Leon (1602-1675) aan de Korte Houtstraat, op de plek waar sinds 1986 de Stopera staat. Een groot uithangbord met ‘De Tempel Salomons’ wijst daar belangstellenden op deze attractie waar twee grote schaalmodellen van Joodse heiligdommen uit Bijbelse tijden te zien zijn: de Tempel van Salomo en de Tabernakel in de woestijn. Hiernaast bevat de expositie replica’s van belangrijke ceremoniële voorwerpen uit de Tempel en Tabernakel en zelfs reconstructies van de gewaden van de Joodse hogepriesters.

Berisping

Van heinde en ver komen bezoekers om de uitstallingen van de rabbijn te zien.

Jacob Juda Leon ‘Templo’, zoals de rabbijn bekend raakt, heeft gevoel voor commercie en public relations en adverteert zijn werk en expositie met posters en pamfletten. In een zeldzaam bewaard gebleven ingekleurd exemplaar lezen we dat ter plaatse ook prenten van de heiligdommen en zijn boek over de Tempel te koop zijn. Zijn rijk geïllustreerde boekwerkje is zo populair dat het in diverse edities en in maar liefst vijf talen verschijnt. Het huismuseum is ook op Joodse feestdagen en sjabbat geopend, wat de trotse tempelbouwer een officiële berisping van de Portugees-Joodse gemeente oplevert.

Duizendjarig Rijk

Deze maquettes van de Tempel en de Tabernakel zijn het resultaat van een bijzondere samenwerking tussen de rabbijn en de protestantse theoloog Adam Boreel. De laatste behoort tot een groep van theologen die geloven dat de Messias spoedig zal terugkomen. Dit zou het begin vormen van Zijn duizendjarige Rijk, waarbij ook de Tempel in Jeruzalem zal worden herbouwd. De volgens deze theologen noodzakelijke bekering van alle Joden voorafgaand aan deze tijden, probeert Boreel te bewerkstelligen via diepgaande studie van het jodendom. In verband hiermee huurt hij de rabbijn in om te helpen met de vertaling van de Misjna (vroeg-rabbijnse Bijbelcommentaren) naar het Spaans en Latijn en met de uitgave van

een gevocaliseerde Hebreeuwse Misjna-editie. Hun samenwerking is zeker niet alleen zakelijk. Want alhoewel Boreel en Leon een ander geloof en andere motieven hebben, delen zij hun interesse in kennis over de Tempel om deze in Messiaanse tijden te kunnen herbouwen. Dus de twee werken nauw samen, waarbij Boreel Juda Leons onderzoek en de bouw van de maquettes financiert.

Engelse hof

Met een vooruitziende blik maakt Juda Leon de maquettes inklapbaar, zodat ze kunnen reizen. Zo zijn ze te zien op de Haagse kermis in 1646 en aan het hof van de Oranjes. In het voorjaar van 1675 reist hij met zijn vrouw en kinderen naar Londen om zijn modellen aan

> Portretgravure van Jacob Juda Leon ‘Templo’ door de uit Mantua afkomstige graveur Salom Italia, Amsterdam 1641.

Korte Houtstraat

het Engelse hof te tonen. Dezelfde zomer keert hij alleen naar Amsterdam terug, waarschijnlijk voor de festiviteiten rond de inwijding van de nieuwe Portugese Synagoge, waarvan de architectuur mede geïnspireerd is op de Tempel. Hij maakt dit helaas niet meer mee want hij overlijdt kort na zijn aankomst. Op zijn laatste rustplaats op de Portugees-Joodse begraafplaats Beth Haim is zijn levenswerk op zijn grafsteen vereeuwigd: ‘Gods heiligdom werd door Jacob gemaakt, het huis met al zijn voorwerpen en de maten ervan’. De maquettes zijn nooit teruggevonden. [mk]

> Ingekleurde prent met het werk van Jacob Juda Leon. Gravure door Jacob van Meurs, na 1652.

< Reclame van Jacob Juda Leon voor zijn model van de Tempel, Amsterdam, na 1652. Onderaan deze ‘affiche’ uit 1646 vermeldt Juda Leon: ‘Degene die dit voorz. Werck des Tempels Salomons belieft te zien ofte de Boecken te koopen die kome bij den Autheur ’ smorghens van neghen tot elf uuren ende ’ snamiddaghs van twee tot vijf uren.’

Potloodventer

In de achttiende eeuw hebben sommige Joodse Amsterdammers bijzondere beroepen. Voorbeelden zijn porder, molendraaister, augurkiesverkoper, matteklopper, schijvenschuurder en ‘konijnenhaarsnijdster’. Moses Polak (ca. 1692-1776) begint zijn werkende bestaan als hoedenschoonmaker. Vanaf 1730 is hij op en rond de Koophandelsbeurs op het Rokin ook actief als potloodventer. Daarbij moet men niet denken aan de moderne betekenis van dat woord (exhibitionist), want Polak vent daadwerkelijk potloden. Voor kooplieden, bankiers, makelaars en andere beursgangers is dat schrijfgerei onontbeerlijk: zij maken er berekeningen mee en noteren afspraken en prijzen in een zakboekje.

Namaak

Vader en later ook zoon Polak brengen hun zelf gefabriceerde potloden en bijbehorende kokertjes aan de man bij de beursingang, aan de kant van de Dam. Hun potloodfabriek staat aanvankelijk in de Muiderstraat, tegenover de Hoogduitse synagoge. Later verhuist deze fabriek naar de Rapenburgerstraat, schuin tegenover het Bussenschuthofje. In jaarlijks gedrukte nieuwjaarswensen geven de Polaks hoog op over de kwaliteit van hun daar gefabriceerde schrijfwaren. Moses en Simon waarschuwen hun vaste klanten voor namaak, want concurrenten kopiëren hun excellente potloden. Desnoods gaan zij op de vuist met vervalsers, zoals met een

Beursgebouw, Rokin

Franstalige concurrent die inferieur potlood verkoopt. De Fransman delft het onderspit en keert terug naar zijn geboorteland.

Wedstrijd

In 1775 zijn de Polakken in mineur, zo berichten zij in hun nieuwjaarswens. Ze moeten sappelen, want tijdens de strenge winter hebben ze zelfs het laatste splintertje van hun kasten moeten verbranden.Enkele jaren later is de hoogbejaarde potloodproducent Moses Polak overleden. Zijn zoon Simon neemt de negotie over. De detailverkoop op de beursvloer laat hij vanaf 1784 over aan zijn dan dertienjarige zoontje. Twee jaar later overlijdt de potloodmaker na een noodlottig

bedrijfsongeval. Een jaar lang zetten zijn – christelijke – weduwe en zoon de potloodproductie voort, daarna nemen anderen de fabriek over. In 1807 belooft Simons zoon, de christelijk gedoopte Abraham Bernardus Polak, tegen een matige prijs potloden te leveren die even goed zijn als die van ‘wylen Moses Polak’, zijn eigen opa. Zijn doorstart in de potloodnegotie is geen succes: Abraham overlijdt in 1810 in armoede. [mh]

> Op de nieuwjaarswensen van potloodventer Moses Polak kruisen potlood en ganzenveer jaarlijks de ‘degens’, waarbij het potlood vanzelfsprekend wint, ca. 1765.

Nieuwjaarswensen

De in pseudo-Jiddisj geschreven nieuwjaarsgedichtjes van vader en zoon Polak leiden later in letterkundige kringen tot discussie. Het zouden antisemitische teksten zijn over fictieve stereotypische geldbeluste Joodse venters. Historisch onderzoeker Ton Jongenelen ontdekt in 2017 dat vader en zoon Polak daadwerkelijk bestaan hebben. Hoogstwaarschijnlijk huurden zij de niet-Joodse copywriter Willem Ockers in om de komisch bedoelde nieuwjaarswensen te schrijven.

> Potloodventers op de beursvloer: een jongetje en – onder beurspilaar 37 – een man. Aquatint door Ludwig Gottlieb Portman, 1810-25.

Mokums (Jiddisj)

Een woordenlijst

In Amsterdam bestaat een groot deel van de bevolking uit immigranten. In de straten klinken dan ook veel verschillende talen en dialecten. Eén daarvan is het Jiddisj, de taal van de Asjkenaziem die uit Midden- en Oost-Europa hierheen zijn gekomen. Omdat Jiddisj ontstond in Duitstalig gebied, waar Joden hun oorspronkelijke taal, het Hebreeuws, met Duits vermengden, lijkt Jiddisj erg op Duits, maar het wordt geschreven in Hebreeuwse letters.

Dagelijkse spreektaal

In de achttiende eeuw zijn er in Amsterdam ongeveer twintigduizend Jiddisj-sprekende Joden. Onder hen zijn bijvoorbeeld marktkooplieden die met vis, zuur, fruit, lompen en tweedehands spullen op de markt staan, zoals op het Waterlooplein. Hun beroepen blijken uit achternamen als Koopman, Augurkiesman, Azijnman, Brilleman, Groenteman, Loterijman, Kleerekoper en Tailleur. Tot in de negentiende eeuw is het Jiddisj een dagelijkse spreektaal voor Nederlandse Joden. Maar als zij in 1796 dezelfde burgerrechten krijgen als de overige inwoners van het land, verandert dit. De overheid bepaalt dat Joden net als ieder ander Nederlands moeten leren spreken en schrijven. Voortaan mag onderwijs niet meer in het Jiddisj worden gegeven en is het nauwelijks nog spreektaal.

Bargoens

Wel blijven hierna losse Jiddisje woorden in gebruik, vooral in de taal van de handel en het dagelijks leven. Joden onderling gebruiken ze, maar ook niet-Joden en door het contact tussen beide groepen komen veel Jiddisje woorden in het Nederlands terecht, met name in de volkstaal of het Bargoens. Dat is dan meestal wel in een andere vorm en iets gewijzigde betekenis, die vaak ook wat negatiever is dan in het Jiddisj zelf. Zo komt bajes (gevangenis) van het Jiddisje woord voor huis. Gappen (pikken) is van het neutralere Jiddisje woord voor pakken, penoze (onderwereld) van parnose (levensonderhoud). Mokum komt van het Jiddisje woord mokem (plaats) en wordt de naam voor de belangrijkste plaats voor Joden in Nederland.

Anski

Vanaf 1880 komen opnieuw veel Jiddisj-sprekende Joden naar Amsterdam, vooral uit Polen en Rusland, waar in die tijd nog volop Jiddisj gebruikt wordt. Zo komt het Jiddisj hier voor de oorlog opnieuw tot bloei.In 1921 richten Jiddisj-sprekende immigranten in Amsterdam de Jiddisje Arbeiders

Cultuurvereniging Anski op. De vereniging is actief op sociaal en cultureel gebied, met onder meer een toneelkring, een schooltje en een bibliotheek. Ze organiseren ook geldinzamelingen voor het grote aantal Joodse vluchtelingen uit nazi-Duitsland. Ondanks dat tijdens de Tweede Wereldoorlog een groot aantal leden wordt vermoord, weten overlevenden de vereniging toch nog decennia voort te zetten.

> Het (latere) echtpaar Leo Fuks en Louise Christine de Betue te midden van hun leerlingen op de Tsugob -school, de school van de vereniging Anski. Foto door Boris Kowadlo, ca. 1938.

> Kinderen van de vereniging Anski tijdens een sportmanifestatie. Foto door Boris Kowadlo, 1937.

Leenwoorden

Hoewel er nog nu maar weinig

Jiddisj-sprekende Nederlanders zijn, herinneren de vele leenwoorden in onze taal eraan dat Jiddisj hier ooit een levende taal was. De bekendste zijn de onderstaande, die tot het standaard Nederlands behoren. Achter de J staat de oorspronkelijke Jiddisje vorm, soms afwijkend in klank en betekenis. Woorden met (B) erachter zijn via het Bargoens in het Nederlands terechtgekomen. [az]

achenebbisj armoedig; J ach en nebbisj helaas, zielig afgepeigerd afgemat; J peiger dood (B) bajes gevangenis; J bajs huis (B) bolleboos slimmerik; J baäl habajs heer des huizes gabber makker; J chavver gajes slecht volk; J goj niet-Jood (B) gappen pikken; J chappen pakken geintje grapje; J chein gunst, charme gesjochten er slecht aan toe; J gesjochten geslacht geteisem uitschot; J chatteisem schooiers goochem slim; J choochem gotspe brutaliteit; J chotspe gozer kerel; J chosen bruidegom (B) habbekrats weinig geld; J hob a kratz krab, kleinigheid heitje kwartje, vijf stuivers; J hee de vijfde letter in het Jiddisje alfabet hoteldebotel in de war, smoorverliefd; J overwotel heengegaan en verdwenen (B) ibbel kregel, misselijk; J ibel jajem jenever; J jajen wijn jatten pikken, stelen; J jad hand joetje tientje; J joed tiende letter van het Jiddisje alfabet

jofel leuk; J jofe mooi kapsones eigendunk, hoog in de bol hebben; J gawsones hoogmoed kassiewijne weg, kapot; J hasjeweine weg, verdwenen kinnesinne jaloezie; J kine sine afgunst en haat

kits in orde; J gites goeds (B) koter kind; J koten klein (B) lef durf; J lev hart

mazzel geluk; J mazzel majem water; J majem mesjokke gek; J mesjoege Mokum Amsterdam; J mokem plaats

penoze onderwereld; J parnose levensonderhoud (B) pleite failliet, weg; J pleite ponem gezicht; J ponem ramsj ongeregelde handel; J ramo’es bedrog

sjacheren minderwaardige handel drijven; J sachern sjoemelen, handeltje drijven

sjlemiel sukkel, loser; J schlemiel sjoege begrip, kennis, verstand; J sjoewe antwoord smeris politieagent; J sjmiere toezicht (B)

smoes uitvlucht, praatje; J sjmoeës praatje sof mislukking; J sof einde sores zorgen; J tsores stiekem stil, heimelijk; J sjtieke stil tippelen met vlugge pasjes lopen, bezig met straatprostitutie; Hebreeuws ‘vallen’ (B) tof goed; J tow versjteren bederven; J verschteren

> Jiddisjtalige liefdesbrief van Kosman ben Aaron Segal aan zijn vriendin Ranche, 1786.

Overlevers

Levie de Lange, arbeider, en Jack Maandag, koopman

Na vijf jaar oorlog en de hongerwinter is Nederland vanaf 5 mei 1945 weer een vrij land. Ook in Amsterdam wordt uitbundig feest gevierd, de mensen dansen op straat op draaiorgelmuziek. Het bevrijdingsfeest op de Dam op 7 mei wordt wreed verstoord door schietende Duitse militairen, waarbij minstens 32 doden en gewonden vallen.

Nederlandse Joden hebben geen reden tot feestvieren.

Zij komen uit de onderduik of keren berooid en vermagerd terug uit de concentratiekampen. Wat zij in Mokum aantreffen is rampzalig. Velen zijn hun huis en hun bezittingen kwijt, maar erger nog: complete families zijn uitgeroeid.

Waterlooplein

> De Roode Leeuwengang, een beruchte zijsteeg van de Valkenburgerstraat waar Levie de Lange werd geboren. Meer dan 300 mensen woonden er in 39 eenkamerwoningen, foto april 1925.

< Levie de Lange en zijn vrouw Jet met dochtertje Reina, ca. 1942.

Aangrijpend dagboek

Van de 77.000 Amsterdamse Joden keren er slechts 20.000 terug. Onder hen is Levie de Lange (1904-1973), opgegroeid in de Rode Leeuwengang, het armste deel van de Jodenbuurt. Hij is vader van vijftien kinderen die hij –als ongeschoolde arbeider en steunontvanger – nauwelijks te eten kan geven. Na de bevrijding moet hij verwerken dat veertien van zijn kinderen in de leeftijd van negen maanden tot achttien jaar samen met zijn vrouw Henriette in Auschwitz zijn vermoord. Zelf is Levie in Polen van kamp naar kamp gestuurd ‘waar hij het nog erger had dan de meest schurftige straathond’, zoals hij in zijn aangrijpende dagboek schrijft.

Enige overlevende

Al die jaren heeft Levie stille hoop na terugkeer in ieder geval zijn oudste zoon, de letterzetter Issie, te kunnen omarmen. Hoop sterft als laatste, maar zijn wens wordt niet vervuld. Ook Issie blijkt te zijn gedeporteerd: in juni 1943 is hij in Sobibor vergast. In totaal zijn 88 van Levies familieleden gedeporteerd. Levie is de enige overlevende. In 1951 hertrouwt hij met Marian Piller, die ook veel familie verloren heeft. In de stilte van de huiskamer spreken zij weinig over het verleden. ‘Waarom ook?’, schrijft hij in zijn dagboek. ‘De herinneringen zijn er steeds, we hebben er geen woorden voor, maar het verlies bindt ons.’ Levie de Lange overlijdt in 1974.

Jiddisje gein

Een van de duizenden andere Joodse

Amsterdammers die dag en nacht zwaar oorlogsleed met zich meedragen is de bekendste handelaar van het Waterlooplein: Jack Maandag (18981977). Hij ziet alle Joden van het plein opgepakt worden, inclusief zijn drie broers en zus, ‘en niemand deed iets!’, zo zegt hij later. Zelf overleeft hij de oorlog vanwege zijn gemengde huwelijk met de katholieke Frederica Ros. Zijn Jiddisje gein houdt hem op de been: volgens de overlevering vertelt hij veertig witzen (grapjes) per minuut!

‘Waardeloosplein’

De intelligente Jack, die de driejarige HBS in één jaar afrondt, werkt al op jonge leeftijd in de autosloperij van zijn vader. In 1923 vestigt hij zich als handelaar in auto-onderdelen op Waterlooplein 98. Later komen daar de panden 92-96 bij. Op de gevel prijkt in grote letters zijn bedrijfsnaam waarmee hij de Nederlandse taal verrijkt: AUTOKERKHOF Jack Maandag. Na de oorlog wil de gemeente het gehavende Waterlooplein een andere bestemming geven: er moet een stadhuis komen en het verkeer (metro) moet voorrang krijgen. Na menig conflict met het stadsbestuur laat Jack Maandag het ‘Waardeloosplein’, zoals hij het inmiddels noemt, én zijn levenswerk in 1972 achter zich. [wdl]

> > Jack Maandags Autokerkhof aan het Waterlooplein op de achtergrond van de markt, ca. 1963.

> Marktkaart van de jonge Jacques (Jack) Maandag, 1 januari 1924.

Colofon

Dit boek verschijnt ter gelegenheid van de tentoonstelling Mokum, de biografie van Joods Amsterdam in De Nieuwe Kerk Amsterdam, van 25 oktober 2025 t/m 6 april 2026.

Uitgave

WBOOKS, Zwolle info@wbooks.com wbooks.com

i.s.m.

De Nieuwe Kerk, Amsterdam info@nieuwekerk.nl www.nieuwekerk.nl en Joods Cultureel Kwartier info@jck.nl www.jck.nl

Redactie

Maarten Hell, Mirjam Knotter

Tekstredactie

Marleen Blokhuis

Tekst

Maarten Hell, Mirjam Knotter

Met bijdragen van Jaap Cohen, Wally de Lange, Paul Mosterd, Hanneloes Pen, Mark Ponte, Rob de Spa, Jurryt van de Vooren, Hélène Webers en Ariane Zwiers

Ontwerp

LevievanderMeer, Amsterdam

Met dank aan Rachel Boertjens, Annemiek Gringold, Tirtsah Levie Bernfeld en Bart Wallet

© 2025 WBOOKS Zwolle / De Nieuwe Kerk, Amsterdam / Joods Cultureel Kwartier, Amsterdam / de auteurs

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam.

© c/o Pictoright Amsterdam 2025.

Founder

Mokum, de biografie van Joods

Amsterdam wordt mede mogelijk gemaakt door:

ISBN 978 94 625 8726 7 NUR 693

Grote Vrienden

De programmering bij de tentoonstelling wordt mede mogelijk gemaakt door:

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.