dit wordt een bestseller
DOE EN DENK ALS EEN SCHRIJVER
Creatief, moedig, volhardend, nieuwsgierig, solitair, gefocust...
Lidewey van Noord
DOE EN DENK ALS EEN SCHRIJVER
Creatief, moedig, volhardend, nieuwsgierig, solitair, gefocust
Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen
INHOUD
INLEIDING
Het beroep schrijver spreekt veel mensen tot de verbeelding, behalve schrijvers zelf. Hoewel die doorgaans wel hun uiterste best doen om het romantische beeld van de creatieve ziel met een grote roeping te bevestigen, waarschijnlijk om de moed erin te houden. Waar het publiek het eindresultaat ziet van het creatieve proces, heeft de schrijver in het dagelijks leven vooral te maken met de wat minder fraaie kanten: onzekerheid, eenzaamheid, geldnood, diepe dalen. ‘Ik vraag me vaak af of ik mislukt ben,’ zei Maarten Biesheuvel eens in een interview. ‘Al mijn vrienden zijn professor of dokter of bioloog, en ik zit maar zo’n beetje te prutsen.’¹
Steeds als een schrijver aan een nieuw boek begint, begint hij aan een project met een volkomen onzekere uitkomst. En niet alleen dat: ook het proces zelf is onzeker. Is het eenmaal voltooid, dan wordt de uitkomst publiekelijk beoordeeld. O ja, je krijgt er ook nog slecht voor betaald.
Wie wíl dat in hemelsnaam?
Het gepruts en gezwoeg van al die schrijvers leidt af en toe tot verbluffende resultaten. Iedere lezer kan wel een boek noemen dat hem heeft geraakt, verwonderd, is bijgebleven. Dat magische moment waarop blijkt dat een lezer het boek heeft begrepen, heeft gevoeld waar het ten diepste over gaat, dat is waar schrijvers het allemaal voor doen. En voor het schrijfplezier natuurlijk. Want, zoals Ilja Leonard Pfeijffer het verwoordde: ‘Hoewel het veroordeelt tot een hard, vermoeiend, eenzaam en onderbetaald bestaan
vol ergernissen en frustraties, is het beroep van schrijver het mooiste ter wereld.’²
Om dat afschuwelijke maar mooie vak met succes en plezier te kunnen beoefenen, helpt het om op een bepaalde manier te doen en te denken. In dit boek lees je hoe grote schrijvers de voorwaarden creëerden voor hun successen en hoe ze omgingen met tegenslag. Lessen die niet alleen een bron van inspiratie vormen voor wie zelf ook weleens een boek zou willen schrijven, maar voor iedereen die de moed zoekt om te beginnen aan een langdurig project waarvan de uitkomst onzeker is. Een grote reis misschien, of een nieuwe creatieve hobby, of, om het klein te houden: het leven zelf.
‘Als mensen tien jaar aan een boek hebben gewerkt denk ik altijd: zul je er wel niet heel hard aan hebben gewerkt.’
– Jan Postma
‘Schrijvers die schrijven een rot werk vinden, behalve wanneer een boek gereed is, dat zijn geen schrijvers.’
– Harry Mulisch
EEN SCHRIJVER STAAT OPEN
VOOR VERRASSINGEN
De Russische schrijver Vladimir Nabokov (1899-1977), die internationale roem verwierf met Lolita nadat hij naar de Verenigde Staten was verhuisd en in het Engels ging schrijven, had een geheel eigen werkwijze: hij gebruikte systeemkaartjes. In 1967 vertelt hij in een interview dat hij het verhaalschema in zijn hoofd heeft en vervolgens ‘de gaten in de kruiswoordpuzzel invult’.¹ Die kruiswoordpuzzel bestaat uit honderden losse kaartjes, waar hij soms hele zinnen op schrijft, vaak met allerlei aantekeningen erbij, en die hij bewaart in een systeemkaartenbak. Zo kan hij, door de volgorde van de kaarten te veranderen, kaarten weg te halen of juist toe te voegen en de teksten aan te passen, eindeloos puzzelen met het verhaal tot er uiteindelijk een versie ontstaat waarmee hij tevreden is en die hij op papier kan
zetten. Nabokovs systeemkaartjesaanpak was een inventieve manier om – in het tijdperk voor knippen en plakken in Word – eindeloos te kunnen herschikken zonder meteen alles te hoeven herschrijven.
Alle auteurs werken met twee elementen, de yin en yang van het schrijfambacht: Schema en Avontuur. Het grootste verschil in de werkwijze van schrijvers vind je in de mate waarin ze leunen op Schema en hoeveel ruimte ze overlaten voor Avontuur. Je hebt doorgewinterde Avonturiers die als ware ontdekkingsreizigers beginnen aan een roman en geen idee hebben wat er gaat gebeuren en hoe het verhaal eindigt, en je hebt geharde Schemaschrijvers die voordat ze een letter op papier zetten alles al tot in detail hebben uitgedacht. En voor een klein groepje schrijvers is het per boek verschillend.
Harry Mulisch was een Schemaschrijver bij uitstek, en hij had uiteraard een ongezouten mening over de avontuurlijkere werkwijze:
Boeken die niet gebaseerd zijn op een schema zijn weekdieren. Nu zijn weekdieren ook Gods schepselen, maar ik prefereer zoogdieren. Een boek moet voor mij een skelet hebben. Dat skelet mag je niet duidelijk zien, het moet onzichtbaar zijn, en toch duidelijk aanwezig.²
Veel schrijvers denken het skelet van hun boek uit voordat ze beginnen. Soms doen ze daar maanden of zelfs jaren over. In die periode maken ze aantekeningen, schrijven ze zinnen op die hen te binnen schieten, denken ze personages uit en piekeren ze over de juiste vorm. Sommigen gebruiken
de muren van hun werkkamer om hun gedachtesprongen op uit te tekenen – zoals obsessieve rechercheurs in detectiveseries, en sommige seriemoordenaars.
Hugo Claus gebruikte ‘een heel groot blad met talloze nummertjes en verwijzingen’ als schema. Het lag naast hem op tafel tijdens het werken. Hij paste het continu aan, ‘want je komt, al schrijvende, voortdurend voor verrassingen te staan’. Iets ontdekken noemde hij ‘het enige avontuurlijke aan schrijven’.
Voor Claus was dat element ook precies wat het schrijven interessant maakte – en dat geldt voor veel schrijvers. Om die reden maakte Claus geen heel gedetailleerde schema’s, want dan zou de lust om te schrijven hem vergaan. ‘Ik zet een enkel woord neer, enkel Jans bijvoorbeeld, en dan weet ik dat op die plaats het personage onkel Jans, dat ik voor ogen heb, dat ik door en door ken, met zijn Engelse tabak, zijn flaporen, zijn jaloersheid, zijn doodsreutel, te voorschijn moet komen.’³
Voor kinderboekenschrijver Guus Kuijer (1942) is uitvogelen hoe hij zijn verhaal gaat vormgeven geen kwestie van een schema tekenen en notities maken, maar van praten: hij houdt toespraken. ‘Ik ijsbeer door de kamer en vertel aan een imaginair persoon waar het boek over gaat, dan wordt het een stuk duidelijker voor mezelf.’⁴
Tegenover de Schemaschrijvers staan de diehard Avonturiers. Die laten zich volledig meevoeren door de ingevingen die ze tijdens het schrijven krijgen en werken niet toe naar een bepaald plot of einde. Ze beginnen gewoon, en zien het dan wel. Bob den Uyl was zo iemand. ‘Je begint iedere keer
EEN SCHRIJVER IS ONEINDIG NIEUWSGIERIG
Aan een boek werken staat voor veel schrijvers gelijk aan zich even volledig verliezen in een bepaald thema, onderwerp of verhaal – op gepassioneerde wijze, zou je kunnen zeggen, maar vaak kun je het gerust obsessief noemen. Soms vereist een boek dat de auteur zich onderdompelt in research, bijvoorbeeld als het om een historische roman gaat, als de hoofdpersoon een specifiek beroep heeft of als het verhaal speelt op een locatie die de auteur niet (goed genoeg) kent.
De hoofdpersoon in Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch is een Amerikaan die in de Tweede Wereldoorlog als boordschutter heeft deelgenomen aan de bombardementen op Dresden. Om de roman te kunnen schrijven, moest Mulisch veel kennis vergaren. Hij las tientallen memoires van oorlogsvliegers, bestudeerde de strategie bij luchtbom-
bardementen, las boeken over Dresden en bezocht de stad, zo vertelt hij in een interview. In Dresden liep hij dagenlang in het museum rond en maakte honderden aantekeningen. Al die informatie heeft hij overigens niet onthouden. ‘Zodra een boek af is vergeet ik alles. Dat moet ook, anders word je gek.’¹
Bij Mulisch kwam het verhaal altijd vóór de research. Hij begon zich pas te documenteren als hij al aan het schrijven was. Zo schreef hij in Twee vrouwen dat het personage Sylvia uit Petten kwam, iets wat zomaar in hem opkwam.
Ik had de naam Petten nog niet opgeschreven, of ik zat al in de auto. Kijken. En dan ziet zo’n dorp er toch heel anders uit dan je gedacht had. De dijk: een stenen muur. Dat meisje woonde vlak aan zee, maar de zee zag ze zelden. Alleen die dijk, die stenen muur. Een klein feitje, maar bepalend voor een jeugd.²
Bij andere schrijvers gaat de research aan het verhaal vooraf. Soms omdat ze opeens een geweldig idee hebben dat ze op een bepaald spoor zet, soms omdat ze simpelweg hun nieuwsgierige impulsen volgen. In Big Magic beschrijft Elizabeth Gilbert dat ze zich voor tuinieren begon te interesseren nadat ze naar een huis met een tuin was verhuisd. Ze vulde haar achtertuin met planten en bloemen en was benieuwd waar die oorspronkelijk vandaan kwamen. Het begon met eventjes wat informatie opzoeken op Wikipedia, maar alles wat ze las, maakte haar alleen maar nieuwsgieriger – het werd een ‘strooptocht’ naar informatie. Uiteindelijk vloog ze de wereld over om in bibliotheken boeken over
botanie te raadplegen en om deskundigen op het gebied van de geschiedenis van de bloemenhandel te ontmoeten. Drie jaar later begon Gilbert met het schrijven van haar roman Het hart van alle dingen, die gaat over een negentiende-eeuwse familie van botanici, op zoek naar nieuwe soorten. ‘Ik heb nooit kunnen voorzien dat ik dat boek zou gaan schrijven. Het was met bijna niets begonnen. […] Maar tegen de tijd dat ik van mijn strooptocht opkeek en begon te schrijven, werd ik volledig verteerd door passie voor negentiende-eeuwse botanische ontdekkingsreizen.’³
Veel auteurs hebben het gevoel dat ze zo opgaan in wat ze aan het schrijven zijn, dat ze zelf als het ware niet meer aanwezig zijn in de werkelijkheid. Om een volledig fictionele wereld te kunnen creëren die geloofwaardig is, moet je je zodanig in je personages kunnen verplaatsen dat je jezelf verliest – behalve dat deel van jou dat aan het schrijven is. In een interview met Ischa Meijer omschreef Leon de Winter schrijven als ‘het hoogtepunt van het niet-over-mezelf-hoeven-nadenken’. Hij zegt: ‘Als ik ga schrijven, verdwijn ik. Ik heb ook vaak het gevoel dat ik lieden beschrijf die veel intelligenter of gevoeliger zijn dan ik. Ik geef mijn intellect en emoties als het ware in beheer aan mijn personages.’⁴
Ook als het om non-fictie gaat, is een obsessie met het onderwerp een vereiste om te kunnen schrijven. Hoe ga je anders het doorzettingsvermogen opbrengen om maanden- of jarenlang te ploeteren aan een boek over een fruitsoort (Lex Boon, Ananas), een uitgestorven diersoort (Charlotte Van den Broeck, Een vlam Tasmaanse tijgers) of een door iedereen vergeten historische figuur (heel veel
auteurs, heel veel vergeten historische figuren)?
Een schrijver laat zich zonder enige weerstand meevoeren door wat zijn interesse ook maar wekt. Of het nu gaat om een verre voorouder, ufo’s of de fruitvliegjes die je kamerplanten koloniseren, werkelijk alles kan uitgroeien tot een manie waarin je jezelf even heerlijk kunt verliezen. En zolang je in staat bent als een observator naar je eigen obsessie te kijken – met verwondering, relativering en genoeg afstand om je vermogen tot schrijven niet te verliezen – zit in elke obsessie een boek.
Precies zo kan het gaan met andere projecten in het leven. Een schrijver die verhuist naar een huis met een tuin eindigt misschien met een historische roman, maar een ander raakt gefascineerd door boomklevers en wordt fulltime vogelaar en een derde is niet meer van de automatische grasmaaier weg te slaan en richt een jaar later een hoveniersbedrijf op.
Of je meteen met je project begint en dan de research doet, zoals Mulisch, of eerst drie jaar kennis vergaart, zoals Gilbert, is natuurlijk afhankelijk van hoe jij het liefst werkt. Wil je toch graag een theorie die je kan helpen om te bepalen of je al klaar bent om je project te starten, dan kun je bij John Irving terecht. Toen een interviewer hem vroeg op welk punt hij aan een boek begon, antwoordde hij:
Pas als ik zoveel weet als ik kan verdragen zonder iets op papier te zetten. Henry Robbins, wijlen mijn redacteur bij E.P. Dutton, noemde dat mijn klysmatheorie: weerhoud jezelf er zo lang mogelijk van het boek te schrijven, dwing jezelf níét te beginnen, pot het op.⁵
Het voordeel van Irvings literaire klysma is natuurlijk wel dat je, als je eenmaal aan het schrijven bent, kunt doorstomen zonder halverwege een pagina in de auto te hoeven stappen om te gaan kijken hoe Petten er eigenlijk uitziet.
‘Heel vroeger dacht ik dat er begenadigde ogenblikken waren waarop alles perfect gaat, maar nu geloof ik dat niet meer. Je moet gewoon achter de tafel gaan zitten en dan komen de zinnen wel.’
– Hugo Claus
Laat je door schrijvers inspireren om het beste uit jezelf te halen! Schrijvers zijn immers meesters in het realiseren van schijnbaar onbereikbare dromen. Jarenlang sluiten ze zich op in een kamer om een idee te vertalen in een boek, waarna iedereen er iets van mag zeggen en vinden. Hun werk vereist onnavolgbaar veel creativiteit, doorzettingsvermogen en moed.
Hoe overwinnen schrijvers hun onzekerheid, en hoe gaan ze om met kritiek? Hoe blijven ze gefocust en gedisciplineerd in deze wereld met zoveel afleiding? Waar halen ze de motivatie vandaan om zo lang aan hetzelfde project te werken? En wat inspireert hen?
In dit vrolijke boek gaat Lidewey van Noord, zelf schrijver, op zoek naar antwoorden bij beroemde auteurs als Ernest Hemingway, Hella S. Haasse, Roald Dahl, Maya Angelou, John Irving en Harry Mulisch.
Of je nu droomt van je eigen tuin ontwerpen, een grote uitvinding doen, de wereld rondzeilen of zelf een boek schrijven, deze lessen zijn altijd toepasbaar. Zonder je af, verzamel al je moed, wakker je creativiteit aan en breng dat spannende project tot een goed einde!
Laat je inspireren door schrijvers!