Marc Boogaerts BLOED
Een geschiedenis
Inhoud
Inleiding 9
DEEL I
De primitieve en religieuze geschiedenis van het bloed 12
Lust voor bloed 12
De bloeddorst der goden 18
Het mystieke bloed van Hildegard von Bingen 20
Holy blood, holy grail 23
Het Heilig Bloed van Brugge 29
Een handeltje in bloedrelikwieën 32
De Lijkwade van Turijn 35
Bloedende hosties 37
Pater Pio en andere gestigmatiseerden 40
Bloed wenende Madonna’s 44
Bloedige zelfkastijding 46
DEEL II
De geschiedenis van de wetenschap van het bloed 51
Van bombasten tot lijkenschenners 51
Van bodemloze bloedputten en schattige bloedzuigers 60
Van microscoop tot stamcel 82
Van zachtaardige kalfjes en moordende virussen: de bloedtransfusie 133
DEEL III
Van adellijke vloek tot
massamoordenaar: ziek bloed 165
Victoria’s hemofilieke bloed 165
Porfyrie, of de ziekte van de gekke koningen 172
Sikkelcelanemie en de ontdekking van Linus Pauling 176
Thalassemie, een eeuwenoud en wereldwijd ‘succes’ 179
Leukemie, de wieg van de chemotherapie 182
Besmet bloed 188
Van Freud tot von Münchhausen: de ziekte van de geest 196
DEEL IV
Het antropologische bloed: bloed en gemeenschap 202
Politiek bloed 202
De Bloedraad van Alva 203
Raciaal bloed 205
De nazi’s: Blut und Ehre 206
Zwart bloed 208
Bloedschuld, bloedwraak en bloedvete 211
Bloedconsumptie 215
Bloeddoping: sneller, hoger, sterker 228
Kleuren van bloed 239
Bloed in de kunst: spirituele wonden en scheermesjes 251
DEEL V
Bloed voor forensische onderzoekers, genealogen, geografen en ecologen 257
Forensisch bloed: moordsporen en bebloede zakdoeken 257
Genealogisch bloed: koninklijke goudzoekers 262
Geografisch bloed 271
Ecologisch bloed 278
DEEL VI
De geschiedenis van het bloed
van morgen 289
Forever young: verjongend bloed 289
Onsterfelijk bloed: de stamcelbelofte 301
De bloedbiopsie 321
CRISPR-bloed 322
De monoklonale revolutie: INIB’s en MAB’s 325
Checkpoint-inhibitoren 327
Het verhaal van de CAR-T-cel 327
EPILOOG 331
BIBLIOGRAFIE 337
REGISTER 341
PERSOONSNAMENREGISTER 347
Inleiding
Bloed alleen kan ons de wereld niet doen begrijpen, maar onze wereld is ook niet te begrijpen zonder bloed. Het kan het begin zijn van het antwoord op de eeuwige vragen van de mens: wie zijn wij en waar komen wij vandaan? De symbolische kracht van en de mythologische verhalen over bloed hebben door de eeuwen heen de mens geboeid en geleid. Niet zelden creëerden onze voorouders daartoe een volstrekt irreëel beeld van de rode vloeistof, dat danig verschilde van het reële bloed, dat we in de wetenschap onderzoeken. En toch.
Onze voorouders vergoten bloed om de goden gunstig te stemmen, wetenschappers isoleren stamcellen uit bloed om zieke organen te laten genezen. De feiten en achtergronden verschillen grondig, maar het basisidee blijft hetzelfde: bloed als bron van leven.
Als hematoloog-specialist in bloed en bloedziekten heeft de geschiedenis van het bloed me altijd uitermate geïnteresseerd. En hoe meer ik me erin verdiepte, hoe vaker ik parallellen zag opduiken. In een 21ste-eeuws experiment wordt de circulatie van een jong dier chirurgisch verbonden met die van een ouder exemplaar (men hecht gewoon de twee rijkelijk van bloedvaatjes voorziene buikwanden aan elkaar). Zo ondergaan de spieren, het hart, ja zelfs de hersenen van het oudere dier een soort verjongingskuur en sijpelen verouderingsfactoren in de organen van het jongere dier. Het roept onmiddellijk herinneringen op aan Indiaanse bloedbroeders. Of aan vroege transfusie-experimenten in de 17de eeuw waarbij kalverbloed zachtaardige eigenschappen moest overbrengen in een agressief psychotisch persoon. Of aan de roman van de marxistische ideoloog Alexander Bogdanov (vriend van Lenin en pionier van de Russische transfusiegeneeskunde), die in 1908 schreef over een utopische samenleving op Mars, waar het leven van de burgers wordt verlengd door de uitwisseling van verjongend bloed. Bogdanov deed overigens – in de beste Sovjettradities – experimenten op zichzelf. Aangezien hij ervan overtuigd was dat jong bloed
een verjongend effect had, liet hij zich transfunderen met bloed van verschillende van zijn studenten. En jawel, telkens weer beschreef hij een verjongend effect… Tot zijn immuunsysteem zich tegen al die vreemde bloedgroepen en subgroepen gewapend had (de screening op bloedgroepen was immers nog erg rudimentair) en de laatste transfusie hem fataal werd.
De primitieve mens heeft het beeld van bloed als zetel van de ziel in het leven geroepen, de wat esoterische moderne mens heeft deze symboliek in leven willen houden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bloed en macht eeuwenoude bondgenoten zijn geworden, zij het via religieuze, dynastieke, racistische of ethische wegen.
In één druppel bloed zit het meest fantastische geschiedenisboek dat ooit werd geschreven. Bloed is dikwijls de katalysator geweest van beslissende historische wendingen en heeft de geschiedenis van de mensheid sterk beïnvloed, soms als bevoorrechte getuige, soms als vergoten rijkdom of als excuus voor massavernietiging, soms als levensreddend transfusiemateriaal en uiteindelijk als gemakkelijk te verkrijgen studieobject om de moleculaire en genetische labyrinten bij kanker of andere ziekten te ontrafelen. Als zodanig omvat elke druppel bloed een uniek verhaal, een fantastische geschiedenis, vertaald in cellen en genetica.
In het verleden heeft de mens dikwijls een stap teruggezet. Van mythe en bijgeloof naar wetenschappelijke feiten, maar ook van de toppen der wetenschap terug naar mythes en symboliek.
Een van de meest trieste voorbeelden daarvan is het nazisme, dat bloed op twijfelachtige mythologische gronden opvoerde als hét symbool van raszuiverheid, inclusief de heiligverklaring van het arische bloed tegenover het vervuilde Joodse bloed. De hoge wetenschappelijke status die Duitse artsen, vooral van Joodsen bloede, in het Duitsland van de jaren 1930 hadden bereikt, kon hun ondergang niet voorkomen.
Bloedwetenschap werd vervormd in dienst van de ideologie, daarbij geholpen door een schrikwekkende propaganda en massahysterie. Ariërs werden voortaan van de andere inferieure rassen onderscheiden, niet alleen door bepaalde en druk becommentarieerde antropologische metingen (voorhoofd, neus, schedelvorm, haarstructuur…), maar ook door de kenmerken van hun bloedzuiverheid. Naziwetenschappers kwamen onder meer tot de conclusie dat bloedgroep B overeenstemde met minderwaardige raskenmerken, terwijl
bloedgroep A wees op een zekere superioriteit en dus, uiteraard, meer voorkwam bij de autochtone Duitse ariërs…
Dat bloedgroepen niets te maken hebben met intelligentie of karakter, laat staan met intellectuele capaciteiten, maar wel met geografie en populatiegenetica, zou snel blijken, maar eerst zouden daartoe in de Tweede Wereldoorlog miljoenen mensenlevens geofferd worden.
Hebben we hieruit lessen geleerd? Weinig. De bloedretoriek speelt ook vandaag nog. Zo sprak de Turkse president Erdogan in 2016 nog over Koerdisch bloed als ‘bevuild’ bloed, dat zeker niet behoorde tot de zuivere Turkse bloedlijnen.
Gelukkig boekten wetenschappers ook belangrijke successen. Aan het begin van de 20ste eeuw zou bloed door de soms euforisch ontvangen toepassingen op fysiologisch en biochemisch gebied in het centrum van de wetenschappelijke aandacht komen te liggen. Denk maar aan de recente toepassing van de immunotherapie in bloedkanker.
In de decennia die volgen zal deze aandacht niet verslappen, integendeel. Vandaag zien wetenschappers bloed als een soort wieg voor de genetische en moleculaire labyrinten van de 21ste eeuw, aangevuld met transplantatieprotocollen en stamceltechnologieën. Hele hiërarchieën van stamcellen worden uit het bloed geïsoleerd, zij vinden ook gretig toepassing in de afdoende behandeling van genetische en cancereuze aandoeningen van het beenmerg, zoals leukemie en lymfeklierkankers. En met de ontrafeling van het menselijk genoom en metaboloom wordt via het bloed de creatie van de nieuwe mens niet langer een utopie. Van homo sapiens naar homo deus? You ain’t seen nothing yet…
Met dit boek wil ik je mee op ontdekkingsreis nemen door een wereld vol magie, symboliek en… wetenschap. Het is daarbij niet mijn bedoeling om een alomvattende geschiedenis of biografie van ‘het bloed’ te schrijven. Dat zou niet meer of minder zijn dan een kroniek van de hele mensheid. Ik ben geen historicus en heb geen enkele intentie om daarop te worden afgerekend. Als hematoloog ben ik wel vele tientallen jaren een bevoorrechte getuige geweest van de vele verhalen die ons bloed, door de eeuwen en de generaties heen, ons heeft verteld. En die verhalen kunnen een leidraad zijn voor de toekomst. Of zoals Winston Churchill in 1944 zei: ‘The longer you can look back, the further you can look forward.’
De primitieve en religieuze geschiedenis van het bloed
Lust voor bloed
De eerste directe link tussen bloed en leven, tussen bloedverlies en dood, werd – wellicht onbewust – gelegd door de primitieve prehistorische kunstenaars die naar schatting 17.000 jaar geleden in de grotten van Lascaux in de Dordogne een stervende buffel in een grote plas bloed afbeeldden.
Die grotten werden in 1940 bij toeval ontdekt door Marcel Ravidat, een toen 18-jarige automonteur. De legende wil dat dit gebeurde toen hij zijn hond Robot tijdens de jacht op een konijn achternaging onder een door de storm gevelde boom, andere bronnen meldden dat hij de ontdekking deed bij zijn speurtocht naar een geheime onderaardse gang naar het nabijgelegen kasteel. Ravidat deelde zijn ‘geheim’ met drie vrienden en samen kropen ze door de primitieve opening. Snel kwamen ze terecht in een bijna verticale schacht en schoven vijftien meter door tot ze in een kamer kwamen van 20 bij 8 meter en 7 meter hoog. Wat ze toen bij het flikkerende licht van hun primitieve toortsen zagen, zou hun leven voorgoed veranderen. Briljant gekleurde tekeningen van prehistorische dieren, springend, in galop of chargerend, spatten van de muren, zwart, rood, oker gekleurd…
De latere, massale belangstelling van diverse archeologische teams en de toestroom van toeristen – met populaire, vanaf de jaren 1950 door de families van de oorspronkelijke ‘ontdekkers’ georganiseerde tours – zou in 1963 leiden tot de definitieve sluiting van de grot. De rotstekeningen moesten worden gespaard van verdere beschadiging door bacteriën, schimmels, koolstofdioxide en licht.
Belangrijk voor óns verhaal is dat op sommige jachttaferelen bloed en de relatie ervan met de dood werd afgebeeld. Veel andere kleuren dan het zwart van houtskool en het rood van verbrijzelde stenen hadden deze primitieve jagers-kunstenaars niet. Wellicht mengden zij ook vet en bloed van gedode dieren om hun verf duurzamer te maken. Na vergelijkbare ontdekkingen in Niaux en Altamira werd beweerd dat de primitieve mens voor zijn schilderwerk mogelijk ook zijn eigen bloed gebruikte, naar analogie met de renaissancemeesters die niet zelden eigen of dierlijk bloed in hun verf mengden om speciale tinten van… bruin te verkrijgen.
De prehistorische grotten vervulden een liturgische functie: de kunstenaars wilden wellicht een hommage brengen aan de dieren die ze uit noodzaak en overlevingsdrang wel moesten doden, maar tegelijk een respectvolle plaats gunden in het moeilijke bestaan in het paleolithicum. De primitieve jagers beseften maar al te goed dat hun leven afhing van dieren; zij moesten sterven om het voortbestaan van de gemeenschap te verzekeren Dit moet onvermijdelijk hebben geleid tot heel wat rituelen en mythologieën. Het jagen op grotere dieren was overigens een gemeenschappelijk gebeuren waarvoor strikte organisatie en samenwerking noodzakelijk waren. Het bloed van dieren, gezamenlijk vergoten, werd aldus een bindend symbool. De stap naar de rituele slachtingen door latere generaties is in dit opzicht niet zo groot.
Het onbegrip en de angst voor de natuurfenomenen leidden gaandeweg tot het begrip ‘opperwezen’ – Moeder Aarde, de zon… – verantwoordelijk voor voor- of tegenspoed en enkel te paaien met offers van het meest kostbare: bloed. Onze voorouders gebruikten overigens niet alleen dierlijk bloed in rituelen. Uit neanderthalervondsten in het Belgische Spy en in Spanje, gedateerd rond 40.000–50.000 voor Christus, bleek dat de primitieve stammen niet vies waren van wat kannibalisme (met primitieve meskrassen op botten als getuige) en wellicht de zwakste soortgenoten opofferden voor het overleven van de clan. Dat zij daarbij ook het bloed van de geofferden dronken is vrijwel zeker, maar natuurlijk niet meer te achterhalen.
Vanaf circa 10.000 voor Christus veranderde het leven van de primitieve mens drastisch. Plots werden – dankzij enkele pionier-landbouwers in de Levant –grote oogsten van graan en aanverwante vruchten mogelijk. De populatie groeide spectaculair; individueel bezit werd een nieuw begrip en het verschil tussen ‘haves and haves-not’ leidde snel tot hiërarchie en uitbuiting, alsook tot het vijandbeeld dat ons tot op heden achtervolgt. Rituelen en mythologieën kwamen de heersende klasse daarbij erg goed van pas en een intermediaire ‘buffer’ tussen opperwezen en aardse heerser – van dorpswijze over sjamaan en tovenaar tot clerus – zag het levenslicht. In hun rituelen speelde bloed een overheersende rol.
Veel primitieve godsdiensten stellen Moeder Aarde als extreem bloeddorstig voor. Denk bijvoorbeeld aan Ishtar in Mesopotamië, Demeter in Griekenland, Isis in Egypte en Anat in Syrië. De laatste verpletterde haar vijanden, strooide de bloedige resten over de akkers en werd afgebeeld in rode en hennakleuren, met een halssnoer van afgehakte hoofden en handen, kniediep wadend in bloed… Landbouwwerktuigen werden voorgesteld als wapens waarmee Moeder Aarde werd verwond. Akkers waren ‘velden van bloed’, waarvoor onze voorouders respect en verering moesten opbrengen.
Vroege Chinese dynastieën – zoals de Shangdynastie rond 1500 voor Christus –gebruikten, wellicht als eersten, rituele slachtingen van honderden dieren in één keer om de goden gunstig te stemmen (en tegelijk iedereen een goede vleesmaaltijd te gunnen). Ook deinsden zij er niet voor terug om bij het overlijden van een van hun heersers enkele honderden gevangenen mee het graf in te sturen. De filosoof Confucius (551–479 v.C.) beheerste het politieke en sociale leven in China tot aan de revolutie van 1911 en ging resoluut tegen de gangbare rituelen van bloedvergieten in. Veeleer benadrukte hij het zoeken en trachten naar ‘ren’, een moeilijk te vertalen begrip, wellicht best begrepen als ‘welwillendheid’, vergelijkbaar met de Bijbelse uitspraak ‘doe nooit aan een ander, wat je niet wilt dat jezelf overkomt’. Tevergeefs, want het weerhield de opeenvolgende Chinese keizers en heersers (tot in de tijd van Mao) er niet van om lustig verder het bloed te vergieten van wie hen niet welgezind was.
Ongeveer tegelijkertijd ontstond rond de Middellandse Zee een cultuur en religie die niet minder bloeddorstig was. De Hebreeuwse traditie begint met de moord van Kaïn op zijn broer Abel, wat Jahweh ertoe aanzette om voorheen uiterst vruchtbare akkers om te vormen tot akkers van bloed, waar voortaan met
zweet en tranen zou moeten worden gearbeid om in het dagelijkse bestaan te voorzien.
De hele Joodse geschiedschrijving, zoals weergegeven in de Talmoed en het Oude Testament, druipt letterlijk van het bloed. In het prille begin belet Jahweh Abraham nog om het bloed van zijn zoon Isaac te vergieten (een lam was Hem even welgevallig), maar later gaf hij het bevel om Mesopotamië te verlaten en op te trekken naar het land van Kanaän. De migratie naar Egypte eindigde in bloederige slavernij onder de farao’s, waarna Mozes de uittocht uit Egypte leidde en na een 40 jaar durende zwerftocht in de woestijn uiteindelijk opnieuw het beloofde land bereikte. Dat daar dan alle bestaande Kanaïtische nederzettingen en hun inwoners weggedrukt werden en een bloedig einde kenden onder het zwaard van het uitverkoren volk, de Israëlieten, is minder bekend, maar stemt wel tot nadenken.
In de eerste vijf boeken van het Oude Testament – de Pentateuch – is Jahweh, de god van de Israëlieten, een bloeddorstige oorlogsgod. Zo laat hij, met een eenvoudig mirakel, de muren van Jericho instorten door een simpel klaroengeschal van de aanvalsramshoorns, waarna de Israëlitische troepen niet nalaten de volledige burgerschap, inclusief vrouwen, kinderen en dieren, over de bloedige kling te jagen.
De interne stammentwisten, onder andere de hetze tegen de stam van Benjamin, brengen het bloedvergieten tot ongekende hoogten en als David Goliath verslaat, volgt de brutale onthoofding van de reus. Het bloedgespetter wordt met gejuich onthaald.
Intussen werd de kiem gelegd voor een nieuwe religie die, moe van het eeuwenlange bloedvergieten, een boodschap bracht van vrede en respect, solidariteit en altruïsme. Maar ook daarin zou bloed een overheersende rol spelen: het bloed van de Messias werd immers vergoten om de zonden van de gelovigen te vergeven.
Het christendom zou zich zeer snel uitbreiden over de toen gekende wereld en gebruikte bloed aanvankelijk vooral in overdrachtelijke betekenis. De ellende begon toen na enkele eeuwen de kerkvaders een hiërarchische structuur wilden implementeren, met aan het hoofd een onfeilbare leider: de paus. Dit werkte natuurlijk als een rode lap op de wereldse autoriteiten, die hun gezag aangetast zagen en met lede ogen de toenemende rijkdom en invloed van de christenen en hun kerk aanzagen.
De Romeinse keizer Diocletianus gaf als eerste de aanzet voor bloedige christenvervolgingen. Die riepen van de weeromstuit het begrip martelaar in het leven: een man of vrouw gestorven voor het geloof, dikwijls op de meest gruwelijke manier. Verering van het martelarenbloed zou uit de christelijk katholieke traditie niet meer weg te denken zijn. Gelukkig nam een van de volgende Romeinse keizers, Constantinus, een tolerantere houding aan en riep het bloedvergieten om louter religieuze redenen een halt toe. Hij verplaatste ook zijn hoofdstad van het eerder decadente Rome naar Byzantium, het huidige Constantinopel, ver weg van de invallen van barbaren. Hij gaf zo ruimte aan de tweespalt tussen het Oost- en het West-Romeinse Rijk. De religieuze macht bleef in Rome en opeenvolgende pausen zouden met wel en wee de soms bloedige en chaotische eeuwen die volgden weten te overleven.
Zowat 500 jaar nadat de Visigoten het West-Romeinse Rijk te vuur en te zwaard hadden veroverd, werd ook het Byzantijnse gebied bedreigd. Turkse moslimtroepen maakten zich in 1077 meester van Jeruzalem en bedreigden volgens de toenmalige paus Urbanus II het voortbestaan van de Kerk. Het Vaticaan lanceerde in 1096 een oproep voor een heilige kruistocht en hernam – zonder te worden gehinderd door het humane en liefdevolle discours van Jezus – de retoriek van de wraakzuchtige bloeddorstige God en de gerechtvaardigde oorlog. De paus riep, letterlijk, op tot ‘het doden en verkrachten van zoveel mogelijk ongelovigen’. Een jihad avant la lettre… Urbanus lonkte daarbij vooral naar de Karolingers, opvolgers van de oude Franken. Hij vergat daarbij (diplomatisch) dat Karel Martel weliswaar in 732 een moslimleger – op zijn plundertocht naar het Franse Tours – had weten te stoppen, maar er daarna niet voor terugschrok zelf de barbaar uit te hangen en Tours tot op het bot te plunderen.
Het zootje ridders en avonturiers dat optrok naar het Heilig Land zou niet onderdoen voor Karel Martel. Toegegeven, mensen zoals Godfried van Bouillon ondernamen de tocht mogelijk uit puur spirituele en diepchristelijke motieven, maar zijn broer Boudewijn maakte er geen geheim van dat hij voluit ging voor faam, fortuin en landbezit. Hij riskeerde er in elk geval geen excommunicatie mee, want het bloed van ongelovigen mocht van de paus rijkelijk vloeien.
Dit alles speelde zich af tegen een achtergrond van de machtsstrijd tussen seculiere en religieuze autoriteiten. De wereldse machten hadden gaandeweg duidelijk de overhand gekregen, en de pausen zagen in de Turkse invasie een uitgelezen kans om een meedogenloze gemeenschappelijke vijand te creëren en zo
iedereen voor hun godsdienstige kar te spannen. Het aloude Romeinse adagio van ‘brood en spelen’ werd nu plots ‘buit en bloed’. Waar de arme drommels nog verleid konden worden met begrippen als bedevaart, aflaten en pelgrimstocht, werden de aristocraten en de groeiende middenklasse gepaaid met economisch gewin en lucratief strijdplezier.
Maar niet alleen het moslimbloed zou worden vergoten. Vooral in Duitsland gingen de ridders op weg naar het Heilig Land tekeer tegen de joden, die zij nog altijd beschouwden als de ‘moordenaars van Jezus’ en bij duizenden over de kling joegen. Sommige ridders maakten in Duitsland al rechtsomkeer omdat zij vonden dat ze hun plicht, ‘het vermoorden van ongelovigen’, al hadden verricht door het afslachten van een of andere Joodse gemeenschap. (Dat de onderliggende reden ook wel de povere logistieke voorzieningen voor de ongeregelde legers is geweest, is een andere voetnoot in de geschiedenis.)
De kruisvaarders leefden van het land waar ze doorheen trokken en lieten een spoor van plundering en armoede na. De eerste kruisvaart vertrok in 1096 en veroverde Jeruzalem op 15 juli 1099. Drie jaar van terreur, hongersnood en isolatie resulteerde enigszins ‘begrijpelijk’ in een bloedige ontlading, waarbij volgens sommige kronieken het ‘bloed kniehoog stond in de straten van de Oude Stad’.
Er zouden nog vijf kruisvaarten volgen, de een al desastreuzer dan de andere en almaar meer geïnspireerd door economische en politieke dan door religieuze motieven. Het uiteindelijke resultaat was ontgoochelend: de zesde kruisvaart zou Jeruzalem weliswaar opnieuw veroveren in 1229, maar in 1244 wisten de Turken – dit keer definitief – de stad opnieuw in handen te krijgen. Tussendoor hadden zij ook al de invasie van de Mongoolse horden onder leiding van Dzjengis Khan weten af te slaan.
Het Ottomaanse moslimrijk kwam gesterkt uit het hele verhaal en strekte zich tot en met de 15de eeuw uit van Spanje over Noord-Afrika, Turkije en het Midden-Oosten tot Mesopotamië en zelfs India (de Moghuls). Ook die geschiedenis werd in bloed geschreven. Van circa 1450 tot 1700 waren ze slechts acht jaar níét bij een of ander bloedig conflict betrokken. Niet zelden ging het daarbij om een jihad of heilige oorlog, waarbij de vernietiging van de ongelovigen moest leiden tot installatie van de sharia en religieuze dominantie. Zelfs vandaag wordt bij de aanslagen van extremistische moslims in het Westen niet zelden verwezen naar de bloedige historie van de kruistochten en moeten wij ons realiseren dat de motivatie van de terroristen dikwijls gevonden wordt in uitlatingen als: ‘It is their brothers’ blood that cries out to them from the soil.’
De bloeddorst der goden
Bloeddorstige goden zijn van alle tijden. Nagenoeg alle religies – met uitzondering misschien van sommige strekkingen in het boeddhisme – kennen in hun rituelen en symbolen een belangrijke rol toe aan bloed. Misschien is dit te verklaren vanuit de primitieve rondtrekkende mens van enkele honderdduizenden jaren geleden. De homo sapiens was niet alleen jager, maar ook prooi voor sterkere dieren. Niet zelden moest vanuit de groep een offer gebracht worden om de groep te redden. Een jonger, zwakker of ouder lid werd overgelaten aan de bloeddorst van de predatoren, zodat de rest zich (althans voor even) uit de voeten kon maken.
Wie moest worden geofferd, werd bepaald door de wijze en sterke mannen van de groep – later zullen we die ‘priesters’ noemen – die hierdoor macht verwierven en de groep konden ‘redden’. Als er geen predatoren in de buurt waren of naarmate de homo sapiens in een meer sedentair of agrarisch kader terechtkwam, konden dergelijke offers gemakkelijk gesublimeerd worden tot het tevredenstellen van een fictieve godheid. Militaire heersers en religieuzen zouden elkaar snel vinden in deze symboliek.
De Olmeken, bekend als vroegste beschaving in Centraal-Amerika (1200 v.C. – 600 v.C.) en voorgangers van Maya’s en Azteken, waren letterlijk en figuurlijk piramidaal georganiseerd, met op de hoogste treden de priesters. Voor verschillende goden hadden zij verschillende rituelen ontwikkeld. Voor de machtigste, de zonnegod, moest bloed worden geofferd. Pas dan zou de volgende dag de zon weer opgaan en de gemeenschap verwarmen en beschermen. Krijgsgevangenen van stammentwisten kwamen als eerste in aanmerking, maar bij gebrek daaraan werden ook eigen stamleden opgeofferd. De kronieken van de Spaanse kolonisatoren beschrijven ijzingwekkende taferelen, waarbij op de top van de piramiden het nog kloppende hart uit het nog levende slachtoffer werd gesneden en het bloed rijkelijk van de trappen vloeide naar het plebs aan de voet. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat die Spaanse conquistadores ook een eigen, bloedige, agenda te verdoezelen hadden en er dus alle belang bij hadden om deze volkeren als extreem barbaars en bloeddorstig voor te stellen.
Intussen hadden zich aan de andere kant van de wereld ook de Mesopotamische en Griekse culturen ontwikkeld. Vooral de Grieken blonken uit met spectaculaire verhalen over hun diverse goden op hun mythische Olympus, waarbij het bloed niet zelden in beken vloeide. Priesters en sibillen (maagdelij-
ke orakels) gebruikten de bloedsymboliek bij geheimzinnige rituelen die hun status moesten bevestigen en bewaren.
De Romeinen, die door velen door hun vervolging van de christenen als erg bloeddorstig werden beschouwd, organiseerden in werkelijkheid slechts een viertal systematische pogroms op christenen. Als je daarbij ook rekening houdt met wat kleinere lokale potentaten de christenen aandeden, kom je op ‘enkele’ duizenden christenmartelaren in de periode tussen de geboorte van Jezus en de bekering van keizer Constantinus omstreeks het jaar 312. Niet te vergelijken dus met de miljoenen slachtoffers die de christenen de daaropvolgende 1500 jaar zelf zouden maken bij verschillende religieus geïnspireerde vervolgingen, zoals de kruistochten, de contrareformatie enzovoort. Beken van bloed werden vergoten in naam van de universele liefde en vrede zoals die tevergeefs door Jezus werden beleden…
De overgang van polytheïstische naar monotheïstische religies leidde in veel gevallen tot onnodig bloedvergieten. Waar in het polytheïsme de gelovigen het bestaan van andere goden naast de hunne gemakkelijk konden aanvaarden, raakten de monotheïsten snel overtuigd van het ‘feit’ dat hun god de enige ware was en dat de rest van de wereld de unieke en enige waarachtige boodschap dan ook moest aanvaarden. De missionarissen waren de stoottroepen van de Heer, spijtig genoeg op de hielen gevolgd door andere troepen, die het opstandig heidens bloed bij beken mochten laten vloeien en ‘en passant’ de lokale rijkdommen confisqueerden. Alle religieuze competitie werd genadeloos uitgeroeid. De heilige oorlog, de jihad, was immers gerechtvaardigd. Bloedvergieten werd binnen de diverse religies voortaan ook aanvaard als psychologisch wapen van terreur, dominantie, groepscontrole, sociale cohesie en onderdanigheid.
Het mystieke bloed van Hildegard von Bingen
Iste sanguis nos tangit
Nunc omnes gaudeamus
Dit bloed raakt ons diep, Laten wij ons verheugen
Weinig auteurs hebben de mystiek van bloed zo goed bezongen als de middeleeuwse non en abdis Hildegard von Bingen (1098–1179). Als tiende kind van de Duitse graaf en gravin von Bermersheimen-von Merxheim wordt zij toevertrouwd aan de kerk en op 8-jarige (!) leeftijd opgenomen in de benedictijnerabdij van Disibodenberg, een zogenoemd ‘tiendoffer’ aan God. Hierdoor krijgt ze een gedegen opleiding (Latijn, kunst, muziek en uiteraard de Bijbel). Hildegard wordt de beschermelinge van de toenmalige abdis Jutta von Sponheim, die haar wegwijs maakt in de planten- en kruidenkunde en de beginselen van de galenische geneeskunde. Zelfkastijding was die Jutta niet vreemd, zoals geïllustreerd door de in haar vlees ingevreten boetegordel die bij haar dood onder haar kleren wordt ontdekt. Hildegard – intussen opgeklommen in de kloosterhiërarchie – vindt dit overigens in tegenspraak met haar eigen principes over hygiëne en een gezonde geest in een gezond lichaam.
De kloostergemeenschap wordt langzaam groter en Hildegard vat het idee op zelf een eigen klooster te stichten dat niet langer afhankelijk is van mannelijk patronage (tot dan lagen mannen- en vrouwenkloosters dikwijls dicht bij elkaar, met evidente onderdanigheid, lees servitude, van de vrouwen aan de mannen). Wellicht werd zij daarbij geïnspireerd door de legende van de heilige Ursula en haar 11.000 maagden. Ursula, een dochter uit een koninklijk Bretons geslacht, werd rond het jaar 400 uitgehuwelijkt aan de Engelse koning. De devoot christelijke Ursula verzette zich met afschuw tegen dit ‘gearrangeerde’ huwelijk met een barbaarse prins, maar – geïnspireerd door een nachtelijk bezoek van een goddelijke engel – beloofde zij toch toe te stemmen als zij eerst op bedevaart mocht gaan naar Rome en de paus. Hierbij zou zij vergezeld worden door elf andere adellijke dames, waarvan de latere geschiedschrijving in een gulle bui dan maar 11.000 maagden heeft gemaakt. Op de terugweg werd