samengesteld door
Koen Aerts, Maarten Van Ginderachter, Antoon Vrints en Nico Wouters
EXORDIUM: DE PUBLIEKE HISTORICUS.
7 Bruno De Wever en zijn vak
Koen Aerts, Maarten Van Ginderachter, Antoon Vrints, Nico Wouters
GESCHIEDENIS IS NOOIT VRIJBLIJVEND.
15 De carrière van Bruno De Wever
Koen Aerts, Maarten Van Ginderachter, Antoon Vrints, Nico Wouters
EEN GEZAGHEBBENDE STEM IN HET DEBAT.
45 De historicus tussen wetenschap en maatschappij
Gita Deneckere
VAN HUISHISTORICUS NAAR ‘CONTENTMAKER’ IN HET TIKTOKTIJDPERK.
65 Over de rol van de historicus (m/v/x) en de media
Giselle Nath
DE ONEINDIGE CONVERSATIE.
101 Het spanningsveld tussen historische fictie en geschiedeniswetenschap
Annelies Beck
‘IK BEN NIET DE MAN DIE ALLES EENS ZAL UITLEGGEN’.
125 Geschiedenisonderwijs, burgerschapseducatie en de rol van historische analogieën
Karel Van Nieuwenhuyse & Kaat Wils
ONTKENNING IN TIJDEN VAN HERINNERINGS -
POLITIEK.
147 Over historisch negationisme en extreem revisionisme
Berber Bevernage
REGEREN OVER HET VERLEDEN.
167 De historicus als overheidsconsulent
Pieter Lagrou
ARCHIEVEN: SCHATKAMERS VOL LEVENS.
193 Nieuwe sociale geschiedenis en de stemmen van gewone mensen
Margo De Koster & Laura Nys
REIZEN DOOR TIJD EN RUIMTE.
215 De mogelijkheden van digitale publieksgeschiedenis
Fien Danniau & Christophe Verbruggen
241 Eindnoten
252 Bio van de auteurs
EXORDIUM: DE PUBLIEKE HISTORICUS. BRUNO DE WEVER EN ZIJN VAK
KOEN AERTS, MAARTEN VAN
GINDERACHTER, ANTOON VRINTS, NICO WOUTERS
WAT GEEF JE AAN IEMAND DIE MET PENSIOEN GAAT?
Een ruiker bloemen, een Bongo-bon of een groenteabonnement? Of mag het iets meer zijn? Een gouden horloge, een gepersonaliseerde Montblanc-pen of een trip naar Las Vegas? Bij Bruno stelt dat probleem zich gelukkig niet. Hij is een professor. En professoren gaan niet met pensioen, die gaan met emeritaat en krijgen dan een liber amicorum – een bundel met opstellen van dichte en verre collega’s die hun eigen stokpaardjes berijden en niet noodzakelijk die van de afscheidnemende.
Wij zijn alle vier onder Bruno’s vleugels gepromoveerd, dus we kennen zijn stokpaardjes. Zo heeft hij ons altijd op het hart gedrukt dat hij de term ‘emeritaat’ haat en dat hij onder geen beding een liber amicorum wil. Die ‘vriendenboeken’ heeft hij meer dan eens onleesbare en ongelezen oefeningen in academische ijdelheid genoemd. Jammer voor hem, maar hij heeft ons gesocialiseerd naar zijn evenbeeld: een tikkeltje hardhorig. Vandaar dit boek en ook het pompeuze, Latijnse woord exordium voor deze inleiding – ook daar heeft hij een grondige hekel aan. Om hem toch enigszins tegemoet te komen, hebben we onszelf wijsgemaakt – hopelijk gelooft hij dat zelf ook – dat dit geen liber amicorum is. We hebben namelijk niet alle collega’s aangesproken die hem na staan of hem een warm hart toedragen – onze excuses daarvoor, jullie zijn met te velen.
Dit boek wil een staalkaart bieden van Bruno’s interesses. Daarvoor zijn we, binnen en buiten de universiteit, te rade gegaan bij een aantal historici die relevante expertise hebben, ongeacht of ze nu dicht bij dan wel veraf van Bruno staan. We hebben hun niet gevraagd naar volbloed academische traktaten, topzwaar met voetnoten, maar wel naar lichtvoetiger essayistische stukken, waarin ze prikkelend, hier en daar polemisch, ingaan op enkele van hun met de emeritus gedeelde interesses.
Buiten de geschiedenis van de Vlaamse beweging en de Tweede Wereldoorlog – onderwerpen die in alle hoofdstukken aan bod ko -
9
men – zijn Bruno’s professionele dada’s: zijn strijd tegen de neoliberale vermarkting en de verengelsing van het hoger onderwijs, zijn geloof in de publieke taak van academici, zijn fascinatie met het spanningsveld tussen geschiedenis en fictie, zijn grote liefde voor het geschiedenisonderwijs, zijn allergie voor het misbruik van het verleden, zijn niet-aflatende aandacht voor de kleine mens in de grote geschiedenis en, als pionier van de mondelinge geschiedenis, zijn interesse in nieuwe methodes om het verleden te bestuderen. In het eerste hoofdstuk schetsen we het merkwaardige professionele parcours van Bruno De Wever. In 1979, als 19-jarige, rechtvaardigde hij nog het gewelddadige optreden van de Baskische afscheidingsorganisatie ETA in een lezersbrief aan ’t Pallieterke, maar tijdens zijn studie geschiedenis aan de Universiteit Gent evolueerde hij al snel naar een afstandelijkere positie tegenover het Vlaamsnationalisme. Met zijn proefschrift Greep naar de macht zette hij in 1994 definitief een punt achter de vergoelijking van de Vlaams-nationalistische oorlogscollaboratie. Vanaf dat moment groeide hij uit tot een publieke intellectueel die met zijn open en toegankelijke communicatiestijl het politieke en maatschappelijke debat bespeelde.
Bruno trok onder meer van leer tegen de neoliberale visie, als zou onderwijs niet meer dan een verhandelbaar consumptiegoed zijn. Dat vormde, samen met de toenemende verengelsingdruk en de eenzijdige publicatiecultuur gericht op een enge groep van vakgenoten, de achtergrond waartegen Bruno’s academische carrière zich ontplooide. In haar essay ‘Een gezaghebbende stem in het debat. De historicus tussen wetenschap en maatschappij’ belicht Gita
Deneckere hoe die veranderingen de doorstroming van academisch, met gemeenschapsgeld bekostigd historisch onderzoek naar het bredere publiek bemoeilijken.
Wetenschapscommunicatie en de media staan centraal in het derde hoofdstuk: ‘Van huishistoricus naar “contentmaker” in het
10
TikToktijdperk. Over de rol van de historicus (m/v/x) en de media’. Daarin betoogt Giselle Nath dat de revoluties in het medialandschap van de afgelopen twintig jaar het toekomstige historici onmogelijk maken om dezelfde maatschappelijke rol als Bruno te spelen. Het ideaalbeeld van de geëerde expert-historicus die zich via de vertrouwde massamedia tot een en hetzelfde luisterbereide publiek richt, ligt namelijk aan duigen.
Bruno deelde zijn expertise ook via zijn advies aan de vele romanciers en dramaturgen die in de loop der jaren bij hem aanklopten om waarheidsgetrouwer over de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie te kunnen schrijven. De schemerzone waarin verleden en verbeelding elkaar ontmoeten, is het onderwerp van Annelies Becks bijdrage ‘De oneindige conversatie. Het spanningsveld tussen historische fictie en geschiedeniswetenschap’.
Ook via het middelbaar onderwijs heeft Bruno zijn stempel gedrukt op het collectieve geheugen van Vlaanderen. Als vakdidacticus heeft hij honderden leraren geschiedenis opgeleid. Daarbij knopen Karel Van Nieuwenhuyse en Kaat Wils aan in hun bijdrage
‘“Ik ben niet de man die alles eens zal uitleggen”. Geschiedenisonderwijs, burgerschapseducatie en de rol van historische analogieën’. Zij stellen de vraag in hoeverre historische analogieën met betrekking tot de Holocaust een meerwaarde bieden in (geschiedenis)onderwijs en in burgerschapsvorming.
In 1995 keurde het Belgische parlement een negationismewet goed die Holocaustontkenning strafbaar maakte. Bruno is daar nooit een voorstander van geweest, omdat hij zich kant tegen de officiële codificatie van een geschiedenisbeeld door een overheid.
Berber Bevernage laat zich daardoor inspireren in zijn bijdrage
‘Ontkenning in tijden van herinneringspolitiek. Over historisch negationisme en extreem revisionisme’. Hij demonstreert met name het internationale, geopolitieke klimaat waarin die fenomenen de laatste jaren gedijen.
11
Bruno’s scepsis tegenover een door de overheid gesanctioneerde interpretatie van het verleden is voor Pieter Lagrou de aanleiding om een kritische blik te werpen op de pogingen om een officiële herinneringscultuur te creëren in Vlaanderen. In zijn hoofdstuk ‘Regeren over het verleden. De historicus als overheidsconsulent’ plaatst hij dat onderwerp in een ruimer kader van populistische aanvallen op de liberale rechtsstaat in heel Europa. Lagrou gaat in op de dossiers rond 100 jaar Groote Oorlog, de Kazerne Dossin, het Verhaal van Vlaanderen en de Canon van Vlaanderen.
De rol van ‘gewone mensen’ in het grote drama van de geschiedenis, met name in de collaboratie en de Holocaust, heeft Bruno altijd gefascineerd. Door oostfronters te interviewen, heeft hij een grote rol gespeeld in de academisering van de methode van de mondelinge geschiedenis. Daarop voortbouwend tonen Margo De Koster en Laura Nys in hun essay ‘Archieven: schatkamers vol levens. Nieuwe sociale geschiedenis en de stemmen van gewone mensen’ aan hoe sociale geschiedenis machtelozen hun stem teruggeeft en hoe het leven van gewone mensen kan verrijzen uit politiearchieven.
Door zijn pionierswerk in de mondelinge geschiedenis heeft Bruno een belangrijke bijdrage geleverd aan methodologische vernieuwing. De laatste jaren is die innovatie almaar sneller gegaan door de inzet van computergestuurde methodes in de zogenaamde digital humanities, een ontwikkeling waar Bruno als ouderwetse vooruitgangsoptimist veel van verwacht. In ‘Reizen door tijd en ruimte. De mogelijkheden van digitale publieksgeschiedenis’ geven Fien Danniau en Christophe Verbruggen een overzicht van de recentste trends.
Door al die bijdragen heen rijst het beeld op van een publiek historicus die zijn vak uitdraagt. Voor Bruno is geschiedenis nooit een privéaangelegenheid geweest van een kleine groep kamergeleerden. Het verleden is collectief, publiek bezit en de historicus moet
12
met beide benen in de maatschappelijke werkelijkheid staan. Geschiedschrijving is een emancipatorische, sociaal relevante bezigheid die een breed publiek verdient. Bruno is de laatste jaren dan ook uitgegroeid tot een van de grootste pleitbezorgers van de publieksgeschiedenis. Ten slotte is Bruno ook een publiek historicus in de zin dat hij nooit bang is geweest van de spotlights. We hopen dan ook dat hij ons dit boek vergeeft.
13
IN DE ZOMER VAN
1979 TREEDT EEN 19-JARIGE RADICALE VLAAMS-NATIONALIST UIT KONTICH VOOR
HET EERST VOOR HET VOETLICHT. In lezersbrieven aan ’t Pallieterke verdedigt hij de bomaanslagen van de Baskische afscheidingsbeweging ETA en het gewelddadige optreden van taalactivisten in Voeren. Die bevlogen jongeman heet Bruno De Wever. Niets laat vermoeden dat hij amper vijf jaar later een nuchtere, wetenschappelijke studie zal publiceren: Oostfronters, de handelseditie van zijn licentiaatsverhandeling.1 In 1994 trekt hij een definitieve streep onder de vergoelijking van de Vlaams-nationalistische oorlogscollaboratie met zijn proefschrift Greep naar de macht. Vlaamsnationalisme en Nieuwe Orde. Dat boek vormt niet alleen het mentale afscheid van zijn 19-jarige ik en zijn radicaal-nationalistische fase, maar lanceert hem ook als de belangrijkste publiekshistoricus van Vlaanderen. In een lovende recensie in Knack formuleert Marc Reynebeau zowat het motto van Bruno De Wever voor de daaropvolgende drie decennia: ‘Met wetenschappelijk materiaal helpen een debat op gang te brengen […] daarin ligt […] De Wevers engagement.’2
Het mag duidelijk zijn dat Bruno De Wever een hele evolutie heeft doorgemaakt, maar historiografische modeverschijnselen – de trends en turns – hebben hem nooit kunnen bekoren. Hij heeft altijd duidelijk laten verstaan hoe hij in het historische veld staat. Net daarom springt Bruno De Wever met zijn uitgesproken, vaak enigszins dwarse profiel erg in het oog in het wereldje van de Belgische historici. Hij is een publieke intellectueel in de beste traditie van de verlichting. Scepsis over de wetenschap is aan hem niet besteed. Hij mag dan wel de historische arena betreden hebben tijdens het hoogtij van het postmoderne relativisme, zelf is hij daar nauwelijks door beïnvloed. Bruno De Wever gelooft namelijk rotsvast in de mogelijkheid van wetenschappelijke kennis en vooruitgang. Historisch onderzoek is voor hem ‘geen oefening waarin finaal de creativiteit
17
van de historicus de maat van alle dingen is’, maar een wetenschap met een methode die opbouw van kennis over de verleden werkelijkheid mogelijk maakt, hoe onvolkomen ook.3 Typisch voor de publieke intellectueel is ook Bruno De Wevers voorkeur voor maatschappelijk relevante geschiedschrijving, in contrast met wat hij – enigszins geringschattend – het werkgebied van ‘waterputhistorici’ noemt, vakgenoten die zich toeleggen op hermetische onderwerpen die niemand interesseren buiten drie of vier andere specialisten.4 Maatschappelijke relevantie kenmerkt niet enkel zijn onderwerpkeuze, maar ook zijn open en laagdrempelige communicatiestijl. Vanuit het oude ideaal van de ‘volksverheffing’ en al decennia voordat de term ‘wetenschapscommunicatie’ zijn intrede deed, is Bruno De Wever al altijd actief bezig geweest met brede kennisverspreiding via talloze interventies, lezingen overal te lande en een rechtstreeks een-op-eencontact met zijn publiek – hij blijft onverdroten elke vraag beantwoorden die hij in zijn mailbox vindt. Daarbij zoekt hij het tegensprekelijke debat op, uit plezier en balorigheid, maar evenzeer uit de klassiek-verlichte overtuiging dat ‘du choc des idées jaillit la lumière’, dat een open en goed geïnformeerd debat de samenleving vooruithelpt. Goed van de tongriem gesneden is hij een te duchten debater, die assertief zijn punt maakt. Gehecht aan de liberaal-democratische traditie in België staat hij afkerig tegen een inperking van de marges van het publieke debat. Discussies met extreemrechts en -links gaat hij dus nooit uit de weg. Ook verzet hij zich tegen de criminalisering van bepaalde geschiedopvattingen – hoe verwerpelijk hij het Holocaustnegationisme ook mag vinden – en tegen elk officieel door de overheid gepropageerd geschiedbeeld.
In dit portret van Bruno De Wever willen wij, vier van zijn promovendi, zijn professionele parcours reconstrueren van student tot gewoon hoogleraar. Het doet wel enigszins vreemd aan om het verleden te ontrafelen van iemand die ons zo na aan het hart ligt.
18
Bruno De Wever mag dan zelf altijd een klare kijk hebben gehad op zijn rol als historicus, de ‘BDW-studies’ staan nog in hun kinderschoenen. Daarom zullen we ons beperken tot zijn publieke optreden als historicus, louter op basis van gepubliceerd materiaal. We zijn er ons pijnlijk van bewust dat we daardoor slechts een heel partieel beeld van de Mensch schetsen. Vanaf onze eerste werkdag heeft hij ons altijd voorgehouden dat geschiedenis ons werk was, niet ons leven. Hij heeft ook altijd zelf naar dat principe gehandeld. Maar, beste lezer, die kant van Bruno – als gezinsman, kok, grapjas, voetballer, acteur, danser, vogelaar, vakgroepvoorzitter, lesgever, collega en bovenal als vriend – laten we graag over aan zijn toekomstige biograaf.
VAN MILITANT NAAR AFSTAND
‘…dat het lamme, tamme Vlaamse volk nog veel kan leren van die “slechteriken” van Basken’, zo besluit Bruno De Wever zijn allereerste publicatie, een lezersbrief in ’t Pallieterke op 12 juli 1979.5 De jonge De Wever is in zijn pen gekropen vanwege de naar zijn smaak al te negatieve berichtgeving van het blad over de aanslagen van de Baskische afscheidingsbeweging ETA. Volgens De Wever laat de Spaanse regering, die de Basken in eigen land wil minoriseren door een massale immigratie van Spanjaarden, de ETA geen keuze: ‘Zij hebben als volksnationalisten de plicht hun volk van de ondergang te redden.’ Meer nog, het ETA-geweld is aanvaardbaar: ‘Hun bomaanslagen zijn steeds zorgvuldig op voorhand gemeld. De moorden waar U het over heeft zijn welbepaald gericht tegen mensen die werkelijke tegenstanders zijn van het Baskische volk.’ Het duurt geen drie maanden of hij trekt opnieuw van leer, ditmaal omdat ’t Pallieterke in zijn berichtgeving over de taalacties in de Voerstreek meer aandacht geeft aan VMO en Voorpost dan aan het Taalaktiekomitee (TAK): ‘U hebt V.M.O.-ers en Voorposters zien komen
19
en gaan (afgaan volgens u en daar hebt u groot gelijk in).’ Vol vuur eist de 19-jarige taktivist erkenning voor de leden van zijn organisatie, want ‘ze hebben zonder veel tamtam naast de Vlaamse Voerenaars gestaan om het Francofoon gespuis te laten zien en voelen dat er nog Vlamingen bestaan’. 6
Dat Bruno De Wever debuteert in ’t Pallieterke, is niet verwonderlijk. Gesticht als een satirisch strijdorgaan tegen de repressie, groeide het weekblad in de naoorlogse decennia uit tot het thuisblad van het radicaal-rechtse Vlaams-nationalisme. Die thuis is voor Bruno De Wever letterlijk te nemen. Bij zijn geboorte in 1960 kreeg hij de voornaam van journalist Bruno de Winter, die vijftien jaar eerder ’t Pallieterke had opgestart. In het naar eigen zeggen ‘antiBelgisch, extreemrechts, Vlaams-nationalistisch milieu’ waarin Bruno De Wever opgroeide, is de lectuur van dat blad verplichte kost. Als kleinzoon van een VNV-onderwijzer en zoon van een radicale Vlaams-nationalistische militant groeide hij op binnen de ‘zwarte zuil’ van het Vlaams-nationalisme.7 Voor zijn TAK-tijd was hij tot zijn 17de lid van het Groot-Nederlandse Vlaams-Nationaal Jeugdverbond en zelfs een tijdlang van de nationaalsocialistische en Groot-Germaanse afsplitsing Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond. Zijn eerste stappen als publieke commentator van de Vlaamse beweging zet hij dus als onversneden militant, maar dat zal hij niet lang meer blijven. Hij schrijft die brieven namelijk aan de vooravond van zijn inschrijving als student geschiedenis aan de UFSIA, de door de jezuïeten gestichte universiteit die in 2003 zou opgaan in de Universiteit Antwerpen.
Zijn keuze voor geschiedenis schrijft hij zelf toe aan de omgeving waarin hij opgroeide en milliteerde.8 Het Vlaams-nationalisme is een krachtig milieu de mémoire, een sociale omgeving met sterke mythische opvattingen over het eigen verleden. De beide wereldoorlogen spelen daarin een grote rol. Het separatistische Vlaamsnationalisme zag het licht tijdens de Eerste Wereldoorlog als een
20