ALLEEN VERBEELDING KAN ONS REDDEN
Voor Jules
INHOUD
Herinneringen
#herinnering1
Antwerpen 93 —7
#herinnering2
Het theater van gehoer en geboer 11
#herinnering3
Het mooiste schilderij ter wereld
(Sansepolcro, Italië, 2016) —17
Hogepriesters van de nacht
(Tomorrowland 2022) — 22
De auditie — 59
Mijn leven met Jan Fabre — 83
Madame de Tourvel — 101
Het paard van Pablo — 125
Het bureau van Buyl — 138
De brief die ik nooit schreef — 164
De tijd van een lied — 180
Meerstemmig manifest — 200
Geen pinguïns in Patagonië — 222
And when at last one has arrived at Sansepolcro, what is there to be seen?
A little town surrounded by walls, set in a broad flat valley between hills; some fine Renaissance palaces with pretty balconies of wrought iron; a not very interesting church, and finally, the best picture in the world.
Aldous HuxleyHerr Direktor, wir haben Permission!
MozArt, der scHAuspieldirektor
That’s hot.
pAris Hilton#herinnering1
Antwerpen 93
Toen ik twintig was, hing het land vol met affiches waarop een fluitspelertje stond met daarnaast de vraag: kan kunst de wereld redden? Het was een affichecampagne van de stad Antwerpen, dat jaar Culturele Hoofdstad van Europa. Ik herinner me dat de vraag me bezighield. Misschien was het omdat die mij op een bijzonder en ontvankelijk moment in mijn leven gesteld werd, als jonge, nieuwsgierige universiteitsstudent. Wat je voor je twintigste leert, leest of ziet, wat je absorbeert, laat je nooit meer los en is tot het einde van je leven je maatstaf en referentiekader. Dat is zo met de liefde als met de schoonheid. Je eerste gebroken hart, je eerste grote verliefdheid: ze blijven je je leven lang bij. Met cultuur, verwondering en schoonheid is dat niet anders. De boeken, het theater, de soundtrack van je jeugd: je vergeet ze nooit meer. Precies daarom is het zo belangrijk om jonge
mensen met kunst en cultuur in aanraking te laten komen. Of die in ieder geval beschikbaar en toegankelijk te maken voor iedereen die daar zin in heeft. Niet iedereen móét van toneel en cultuur houden, maar iedereen moet op zijn minst de kans krijgen ze te ontdekken om ervan te leren houden. Dat is geen vrijblijvende opmerking of het ideetje van de dag. Nee, ik denk dat het alles met democratie en mensenrechten te maken heeft.
Het weerloze, ietwat androgyne kereltje met het hoedje op, een schilderij van de Franse impressionist Édouard Manet, met de naïeve en provocerende vraag ernaast, raakte iets bij de jonge man die ik toen was. Ik studeerde in die dagen Franse en Italiaanse literatuur, en droomde stiekem van een leven en een carrière in de kunsten. Later zou mijn prof Italiaanse literatuur beweren dat hij altijd geweten had dat ik voor het theater bestemd was. Dat vind ik bijzonder, omdat ik het toen zelf helemaal nog niet wist. Natuurlijk was er al een kiem, een droom. Ik volgde voor een theatermagazine het Franstalige theater van België, omdat niemand dat deed. En ik wilde misschien wel promoveren in de letteren – dat ook nog. Maar welke kant dat precies allemaal op moest, daar had ik nog geen flauw idee van. De toekomst was een continent vol mogelijkheden. Dat stond vast.
Terug naar het jongetje met de dwarsfluit.
Er was namelijk iets bijzonders aan de combinatie van het beeld en het opschrift. Daarom bleef ik er vermoedelijk aan vasthaken. Het beeld en de vraag maken samen een pirouette op de poster. Er zit een spiegeling of een echo in die je voor een afgrond plaatst. Een drosteeffect of een mise en abyme, om het met de term te zeggen die ik leerde aan de universiteit toen ik er Franse literatuur studeerde. Ik heb het altijd een prachtige stijlfiguur gevonden. Want wat wordt precies bedoeld met ‘kunst’ die de wereld zou kunnen redden? Doelt dat op het impressionistische schilderij van Manet, dat me vanaf een straathoek aankeek?
Of gaat het over wat afgebeeld staat op het schilderij? Zal het deuntje van de fluitspeler de wereld redden, en zo ja, met welk deuntje zal hij dat dan doen? Het zijn een paar van de vragen die de spanning tussen tekst en beeld oproepen. En dan hebben we het nog niet gehad over het concept van ‘de wereld’ in de gestelde vraag. Wat wordt immers bedoeld met ‘de wereld’? De hele wereld, als in: de planeet? Mijn wereld of de jouwe? En van wie of van wat moet vervolgens die wereld dan wel gered worden? Is er een vijand die de wereld bedreigt?
Dertig jaar of een half leven later herinner ik me het beeld nog en denk ik nog steeds na over de vraag die me toen achteloos voor de voeten werd gegooid. Meer nog: ze heeft me eigenlijk nooit losgelaten.
Wat kan kunst betekenen voor onze wereld? De vraag is er niet minder prangend op geworden, in het tweede decennium van de 21ste eeuw, met de wereld die lijkt te bezwijken onder tal van bedreigingen, en met soepgooiers en klimaatactivisten die kunst als wapen inzetten om te doen wat het jongetje met de dwarsfluit en de onschuldige blik in de ogen me als jonge twintiger deed afvragen: kan kunst de wereld redden?
Are – you – ready?
HOGEPRIESTERS VAN DE NACHT (TOMORROWLAND 2022)
Er schijnen een hoop dingen te zijn die je voor je vijftigste gedaan moet hebben. De Mont Ventoux beklimmen in een veel te krappe broek, een eind van de Camino naar Santiago de Compostella lopen, yoga leren, een ayahuascatrip beleven en diepzeeduiken –o ja! diepzeeduiken, al hoor ik daar de laatste tijd iets minder over – om maar een paar voorbeelden te noemen. Doe je die dingen niet, dan heb je ongetwijfeld van alles gemist, is je leven verre van compleet en ben je geen kind van deze tijd. Ik weet niet of Tomorrowland, het zinderende muziekfestival van peace and love in het exotische Boom, op dat lijstje staat en net zo onontbeerlijk is, maar kwaad kan het zeker niet voor een culturo die bij de tijd wil zijn en zich een mening wil vormen over het meest gehypete festival van het laatste decennium. Ook al ben je voor of tegen, het is het beste exportproduct dat we hebben, schreef een journalist trots in een kwaliteitskrant. Het culturele evenement van het jaar, dat al de rest doet verbleken tot gewriemel in de marge. Wat theater, hoe theater, waar theater? Vanaf de andere kant van de wereld
komen mensen overgevlogen om erbij te zijn. Zeshonderdduizend mensen uit tweehonderd verschillende landen in drie weekends, kun je nagaan!
Geen plek ter wereld waar ik de wedergeboorte van de mensheid en de ultieme verrijzenis van het samenzijn, na een pandemie die de wereld twee jaar lang in haar greep hield, beter kon voelen dan daar. Na twee afgelaste edities beloofde versie 2022 wel heel bijzonder te worden. De ultieme ontlading, zeg maar. In de zomer van 2022 ging ik naar Tomorrowland. Niet één dag maar negen avonden achter elkaar slenterde ik door Boomse velden van podium naar podium, laafde ik me aan de zweetgeur van duizenden plakkende torso’s en liet ik mijn lijf volpompen met honderdvijftig beats per minuut. Are – you – ready? En of. Een nieuwe wereld is voor mij opengegaan. Een wereld van dj’s, testosteron en schaars geklede jongens en meisjes. Een wereld van helden met twee tot vier miljoen volgers op sociale media van wie ik een week geleden het bestaan niet eens vermoedde. Timmy
Trumpet, Hardwell, Lost Frequencies, Charlotte De Witte, Dimitri Vegas & Like Mike, Major – when I say Major you say? – Lazer en ga zo maar door. Ik weet het nu wel zeker: vergeet ayahuasca en die veel te kleine fietsbroek. Voor je vijftigste moet je naar Tomorrowland geweest zijn. Het is hier dat onze reis begint. Ik weet het best, het bevindt zich aan de andere kant van
het spectrum van mijn natuurlijke, culturele habitat. Toch is het over die wereld dat ik je hier wil vertellen, omdat me daar iets onvergetelijks overkwam.
Op een bepaalde manier voelde het als thuiskomen voor mij, de terreinen van Tomorrowland. Ik ken de buurt goed. Het is mijn heimat, mijn geboortegrond. Het dorp waar ik geboren ben, ligt nauwelijks vijf kilometer verder. Mijn moeder werd in het dorp ernaast geboren, in Reet, en ik bracht er een deel van mijn jeugd door. Mijn vader voerde me tien jaar lang naar de muziekschool van Boom om er gitaar te leren spelen. Terwijl ik mij verdiepte in Prelude N1 van Heitor
VillaLobos en in composities van Harry Sacksioni, ging hij boodschappen doen in de supermarkt op de hoek. Dat ik geen groot gitarist geworden ben, is niet minder dan een aanfluiting voor zijn tomeloze inzet, waarvoor ik hem eindeloze dank verschuldigd ben. Al heeft hij zich nog nooit openlijk beklaagd over die gemiste carrière en sus ik mezelf met de gedachte dat ik er veel opgestoken heb en dat alles álles heeft aangeraakt. Zo heb ik in die gitaarles de melancholie geleerd, terwijl ik met mijn kleine, kinderlijke vingers over de snaren struikelde. Luister naar de eerste frase van VillaLobos’ Prelude N1 en je begrijpt meteen wat ik bedoel.
Ik was jarenlang kind aan huis in het openluchtzwembad in het gemeentepark van Boom. Ik ging er
van de glijbaan en kuste er meisjes. Welja, het was er maar een, maar in het meervoud klinkt dat toch net iets indrukwekkender. (Hoewel ‘Ik ging er van de glijbaan en kuste er een meisje’ ook niet onaardig klinkt.)
Ik ken dit dorp, dat naast vergeten kleiputten en kleine arbeiderswoningen de laatste decennia niets noemenswaardigs meer te bieden heeft. Ja, natuurlijk, Sihame El Kaouakibi is van hier, en Boom mag trots zijn op het feit dat blueszanger Roland Van Campenhout hier geboren werd. Maar wat wil dat nog zeggen in de zomer van 2022? De eerste is een gevallen engel, van de tweede hebben ze hier nog nooit gehoord. Maar het kan verkeren. Boom is nu het land van de toekomst. Altijd een dag vooruit op de rest van de wereld, die vanuit het standpunt van Boom City altijd van gisteren is. Was ik een politicus en woonde ik in Boom, ik veranderde de naam voorgoed in Tomorrowland.
Het is een gelukkig toeval dat ik hier terecht ben gekomen. In een van de negen ringen van Dantes Inferno, in deze groteske shoppingmall van de muziekindustrie. Geen haar op mijn hoofd die eraan dacht een ticket te kopen. Ik haalde mijn schouders op voor dit soort festivals, waar mensen niet eens zelf muziek maken maar plaatjes van anderen draaien of een digitaal bestand laten afspelen. Ik ben een kind van de literatuur en de rock’nroll. Ik lees Flaubert en Yourcenar.
Ik ga naar het theater, de opera en Nick Cave, en koop tickets voor Bob Dylan wanneer die voor de tigste keer naar Brussel komt, omdat ik iedere keer opnieuw besef dat er misschien geen volgende keer zal zijn. Ik schrijf boeken en toneelstukken, en werk aan een essay over het belang van cultuur. Maar kijk, hier ben ik toch maar. Weliswaar met een alibi. Ik ben hier aan het werk. Noem het een vakantiejob. Ik breng Ana en Alejandro, de twee operazangers die elke avond het programma op het hoofdpodium magistraal en episch afsluiten, naar hun werk. It’s a dirty job, maar iemand moet het doen. We hebben een parkeerticket voor de vipparking op loopafstand van het festivalterrein, we hebben polsbandjes voor backstage, en we hebben personeel om ons van de ingang tot aan de makeup te rijden in zo’n idioot elektrisch golfkarretje. Daar laat ik de performers achter, en ik kan weinig anders dan backstage wachten tot het laatste vuurwerk tevergeefs het diepe duister van de zoveelste hete zomernacht heeft uitgedaagd. Rage against the dying of the light, om het met Dylan Thomas te zeggen. Dat dus, tien dagen na elkaar.
Tomorrowland is in alle opzichten een andere planeet. Een wereld van groot, groter, grootst. Instant happiness, snelle suikers en oppervlakkig genot. Een wereld ook waar niemand mij kent. Terwijl ik doorgaans op geen enkel cultureel evenement kan komen
zonder aangesproken te worden, is er hier op zeshon
derdduizend mensen slechts een enkeling die mij herkent van een feuilleton waar ik in een vorig leven in meespeelde, maar voor de rest ben ik er een nobody. Dat merk ik al op de dag voor het festival begint. Het enige moment in dit verhaal dat Tomorrowland echt voor morgen is.
De creative director kijkt geconcentreerd naar de soundcheck terwijl het nog net niet donker genoeg is om het slotevenement te kunnen afmonteren. ‘De zangers moeten een beetje hoger staan’, oordeelt hij. ‘Ik zie de sopraan niet genoeg.’ Ik herken het advies van een professional en geef hem goedkeurend gelijk. Tenslotte zijn we collega’s in de entertainmentbusiness. Tijdens het korte gesprek dat we hebben, komt ter sprake dat ik voor de Koninklijke Vlaamse
Schouwburg in Brussel werk – geen flauw idee of die naam een belletje doet rinkelen. ‘Dat is natuurlijk wel een beetje kleiner’, zeg ik hem met een glimlach, waarop hij mij aankijkt en zonder enige vorm van ironie antwoordt: ‘Iedereen doet zijn best.’ Dan wendt hij zijn blik weer naar het podium en zegt tegen een medewer
ker: ‘Gooi daar wat meer licht op.’ Einde regieadvies.
Het is Gisjmo die ons de eerste dag over het kronkelende asfaltpad in het natuurdomein backstage brengt. Eerst zat Mo aan het stuur, maar die kreeg het karretje niet aan de praat. ‘Het is nochtans net opgela
den’, foeterde hij. Toen kwam Gisjmo aangerend met ‘Laat mij het eens proberen’.
‘Je moet die karretjes kennen’, zegt hij met een grijns nadat hij zonder problemen de motor aan de praat heeft gekregen. ‘Ze hebben allemaal een eigen karakter.’
Eigenlijk heet Gisjmo Gunther maar iedereen noemt hem Gisjmo, verontschuldigt hij zich bij onze kennismaking.
‘Check, Gunther’, geef ik hem als antwoord. Hij lacht. Ik kom uit een buurt waar bijnamen groeien als paddenstoelen langs een schaduwrijk en mossig bospad.
Vroeger werd ik door de grote jongens uit de buurt – ik was acht, zij een jaar of zestien – Michelinke genoemd, met een lange en nasale iiiiiin, zoals het autobandenmerk. De knapen stonden stoer tegen de gevel van hun huis geleund niets te doen en cool te wezen, terwijl ik naar het huis van mijn grootmoeder liep. Dan riep een van hen steevast: ‘Ha, Michelinke, moette gene moto kôpe?’ En dan lachten ze allemaal terwijl ze elkaar met de elleboog een por gaven. Ik kocht als kind nooit een motorfiets. Wel reed ik later in de straat ertegenover een zomer lang met een Zündapp heen een weer. Schakelen met de voet. Naar boven voor de eerste versnelling, voor de tweede naar beneden. En wat voelde ik me een held toen ik dat ook
echt kon! Hoe vrijheid voelt? Zo. Met een Zündapp zonder helm ongestoord door een verlaten straat denderen met je haar in de wind.
Gisjmo komt uit Duffel, vertelt hij.
‘DuffelOost of DuffelWest?’ vraag ik hem.
Vraag aan iemand uit Duffel of hij uit Oost of West komt, en hij zal je gelijk als een van de zijnen beschouwen. Geloof me maar. Werkt altijd.
Hij lacht. ‘Aha, een connaisseur.’
Niet zomaar een kenner, un connaisseur, alsof ik net het jaar én het chateau van een côtes du Rhône heb geraden door alleen maar naar het glas te kijken.
Elk jaar rijdt hij hier met zo’n autootje rond, eindeloos heen en weer laverend tussen het hoofdpodium en de ingang, over het smalle pad dat gedurende de rest van het jaar door een rustig natuurdomein kronkelt en in deze zomerweekends even druk bereden wordt als de ring rond Brussel.
De zon is onder en de ergste hitte is voorbij.
Gisjmo doet zijn zonnebril af en hangt die over de achteruitkijkspiegel van het wagentje.
‘Station Backstage, at your service.’
Kunstgras op de grond en de groene muurbekleding met motief doen net als de comfortabele rieten ligstoelen aan een uitheemse safari denken. Het heeft iets van een jungle room. Soms is het backstage rustig,
dan weer valt er een dj met entourage binnen en is het er een drukte vanjewelste. Een voetbaltafel moet eventuele verveling verdrijven, al is het net zo goed een meubel om de kamer bij elkaar te houden, zoals het tapijtje van His Dudeness in The Big Lebowski. Aan de muur tegenover de voetbaltafel hangt een televisiescherm waarop je kunt volgen wat er op het hoofdpodium gebeurt. Naast het televisiescherm leidt een trap, waarvoor altijd een beveiliger staat, de artiesten naar het hoofdpodium. De lange gang loopt door het ijzeren labyrint van podiumstellingen naar het paradijs. Voor de rest is het backstage bij het hoofdpodium een soort wachtkamer voor een optreden, of een decompressiekamer erna. De toiletten zijn er properder, er is een bar waar de gintonic en de rumcola rijkelijk vloeien. Om er een tonic solo te krijgen, moet je drie keer tegen het technogedruis in roepen dat ze de gin achterwege mogen laten.
Ik heb geen haast. Negen eindeloze avonden strekken zich voor me uit. De eerste avond blijf ik hier dan ook hangen, met grote ogen kijkend naar de wondere wereld van de dj’s. Op het scherm zie ik hoe de wereldsterren Dimitri Vegas & Like Mike – twee broers met Griekse roots uit Willebroek, een dorp verderop –een flard Zombie door de mixer halen en flirten met The Final Countdown van Europe, en nog een paar oude hits uit een eindeloze reeks waarvan ik me nu de titels
even niet meer herinner. Want nog meer dan een reis naar de toekomst is Tomorrowland misschien wel een eindeloze nostalgietrip down memory lane. Timmy Trumpet komt, nog stijf van de adrenaline en de nazinderende kick, na zijn set met zijn gevolg de ruimte backstage binnenrennen. Naar de betekenis van zijn naam hoef je niet ver te zoeken. Tim speelt trompet en soleert een paar keer tijdens zijn optredens. Momenten die telkens weer met het nodige aplomb worden benadrukt en daarom intussen als epitheton in zijn naam vereeuwigd zijn. In deze mengelmoes van hergebruik zoekt iedereen een manier om het verschil te maken. ‘Tim Trompet’ is een personage dat lijkt weggelopen uit de een of andere cartoon. Hij draagt altijd een zonnebril, zo’n coole, met afgeronde glazen en een gouden randje – denk aan Tom Cruise in Top Gun: Maverick en je hebt hem – een zwarte hoed, een lang, zwart Tshirt dat haast op zijn knieën hangt en een zwarte stretchjeans. Het is zijn uniform. In het midden van de set zwiert hij zijn Tshirt uit en staat met een bloot, afgetraind bovenlijf voor de massa. Voor de rest jaagt hij het publiek aan als een van de betere publieksmenners. Hij kust zijn vrouw, die hij ooit tijdens een set ten huwelijk vroeg, voor het oog van de massa en gaat op de nek van een kleerkast uit zijn entourage zitten om een trompetsolo te spelen. Stretch, een Britse dj met een roemrijk verleden die al jaren in Nederland woont, is de mc van Tomorrow
land. Hij kent de dj’s persoonlijk, omarmt ze na hun optreden en strooit met complimentjes. ‘Hey, Tim, looking sharp today. Wow, Dimi. What a gig.’ Een soort backstagementor. Hij legt me uit wat het verschil is tussen een dj en een producer. Om kort te gaan: een dj draait plaatjes van anderen, een producer maakt de muziek zelf.
‘Wat vind je ervan?’ wil hij van me weten, terwijl hij een pretsigaret rolt, zijn dagelijkse ritueel.
Ik neuzel iets van pretty amazing en mindblowing.
‘Ik ben zelf een dj’, vertelt hij me wanneer ik hem vraag hoe hij in deze scene is verzeild geraakt. ‘Ik had vroeger een show op een Engels radiostation. Iemand hoorde mijn stem en vroeg me of ik niet eens iets aan elkaar wilde praten op een concert. En toen ben ik met Tiësto gaan werken. Ergens begin jaren 2000. Op een bepaald moment stonden we op Lowlands, het Nederlandse muziekfestival, en echt waar, man, het dak ging eraf.’ Hij glundert bij de herinnering. ‘Ze moesten de tentzeilen aan de zijkanten openzetten omdat er te veel mensen in wilden. Het was alsof er iets nieuws geboren was. Daarna vroeg Tiësto me of ik niet mee wilde werken aan zijn show van acht uur die hij in een voetbalstadion zou geven. En ik dacht bij mezelf, waarom niet? En sindsdien ben ik er eigenlijk nooit mee opgehouden. Dus heb ik best veel aan Tiësto te danken. Wat een crazy wereld, hè.’
‘Is Tiësto de godfather?’
‘De godfather zou ik hem niet noemen. Meer the uncle. Paul Oakenfold is voor mij de enige echte godfather van de techno. En dit festival is pretty fucking amazing. Het beste wat er is. Weet je, deze scene is heel organisch gegroeid. En het komt uit de hooliganen criminaliteitsscene, maar nu is het helemaal mainstream geworden. Vroeger betaalde een bende jongelui die een feestje wilde geven een boer een beetje geld voor een stuk land en ze konden eraan beginnen.’
Hij grijnst. ‘Wist die arme landbouwer veel dat ze met zo veel decibels zouden komen aandraven.’
‘Ik las in de krant dat het ons beste exportproduct is.’
‘Dat, en Stella Artois’, zegt hij grappend.
‘Oké.’
‘Toen Stella in de jaren tachtig in Engeland kwam, noemde iedereen dat “the wife beater”, omdat we alleen maar flets Brits bier gewoon waren en plots uppercuts kregen van die grote pinten Stella.’
Hij kijkt om zich heen en trekt aan zijn sigaret.
‘Maar wat zit je hier backstage te doen? Ga tussen het volk staan, en je zult het allemaal zelf voelen.’
Laten we het decor van Tomorrowland abstract, futuristisch hyperrealisme noemen. De esthetiek combineert flarden sciencefiction met religie en erotiek. De combinatie van erotiek en religie is niet nieuw. Madonna bouwde er een carrière op. Het hoofdpodium ziet eruit als een reusachtig altaar dat vuur en water spuwt in een ongekend tempo en met een reusachtig debiet, met in het midden een gotische toren die als een fallus naar de hemel reikt. Aan beide kanten van het podium is een loopbrug waarover tussen haast elke set tientallen in goud en wit gehulde jonge dansers heen en weer lopen. Zij zijn de uitverkoren godenkinderen van de nieuwe wereld, een soort van intergalactische engelen die lijken weggelopen van de set van Star Wars of Battlestar Galactica. Wat nog meer? Aan beide zijden van het hoofdpodium staan twee reus
achtige telescopen of schotelantennes waaruit een lichtstraal naar de hemel wijst – het contact met het eindeloze en tijdloze, of indien niet religieus op zijn minst interplanetair en intergalactisch. We zijn niet alleen. Wij zijn verbonden met iets daarbuiten. Het moet tegelijk een machtig en een nietig gevoel oproepen. Planeet Tomorrowland reikt uit naar een ander universum. Hoe duisterder het wordt, hoe meer het altaar pompt, zuigt, bezweert en aandacht opeist, als was het een nieuwe religie. De dj’s zijn de priesters die het volk bezweren, temmen, overtuigen, meetrekken,