BART DEBBAUT TRA LIES
Dank aan mijn testlezers
Katleen Anckaert, Jos Collaerts, Erik Diepvens en Els Lemiere. Dank aan mijn vader voor zijn inhoudelijk en taalkundig advies.
Graag uw reacties op www.bartdebbaut.be
Reacties en info
bart.debbaut@skynet.be
www.bartdebbaut.be
bartdebbaut
bartdebbaut
bartdebbaut
Ik ben op zoek naar liefde
Ik ben op zoek als verliezer
Ik hunker weer naar de warmte
Mijn hart staat op het punt te bevriezen.
(uit ‘Druk in Leuven’, Noordkaap)
Proloog
Toen ze haar ogen opende, zag ze niets. Het was donker. Ze voelde dat ze op een stenen vloer lag. Ze had handboeien om, haar mond was dichtgetapet.
Waar was ze? Wat was er gebeurd? Het bonsde in haar hoofd. Ze probeerde zich te concentreren, maar dat leek niet te lukken. Ze wist het niet. Iemand had haar verdoofd en naar hier gebracht. Maar waarom? De tegels voelden koud aan, het rook er naar stof en vocht. Een kelder?
Even later hadden haar ogen zich min of meer aan de duisternis aangepast. Ze zag de contouren van een kast. Nadat ze zich met veel moeite op haar andere zij had gedraaid, zag ze een trap. Helemaal bovenaan glipte een streepje licht onder de deur. Het was stil. Angstvallig stil. Zelfs met veel fantasie kon ze nauwelijks enkele achtergrondgeluiden waarnemen. Haar lippen voelden droog aan, ze had dorst. Hoelang lag ze hier al? Ze pijnigde haar hersenen en probeerde puzzelstukjes te vinden.
Ze was op stap geweest. Gaan dansen. Beetje bij beetje herinnerde ze het zich. Hij was op haar afgekomen. Een vriendelijke kerel, netjes gekleed. Ze hadden gepraat, gedanst, samen wat gedronken. En dan een zwarte vlek in haar geheugen. Was ze met hem meegegaan? Had hij haar ontvoerd?
Ze raakte in paniek. Haar ademhaling versnelde, ze voelde het kloppen van haar hart. Mokerslagen die weergalmden tegen de
kale, vochtige muren. Ze hoorde voetstappen. Iemand naderde de deur. Zware voetstappen waren het, ongetwijfeld van een man. Hij wriemelde aan het slot. Het streepje licht danste door het geschuifel van zijn voeten. Toen ging de deur open en zag ze zijn silhouet.
Nu Wespen Terroriseerden de openbare vuilnisbakken in Leuven. Ze deden zich tegoed aan niet helemaal leeggedronken blikjes cola en limonade. Er leek geen sprake te zijn van een echte pikorde, de wespen waren in blinde extase enkel bezig met zichzelf en hun zoete verslaving. Een argeloze wandelaar sloeg wild om zich heen als een wesp in zijn gezichtsveld kwam, en realiseerde zich dan dat die beweging de agressiviteit van het beestje alleen maar aanwakkerde. Met korte pasjes, een beetje voorovergebogen, trippelde hij weg. Een stuk papier dat ongevraagd voor zijn voeten kwam aanwaaien, trapte hij weg. Hij leek daarbij even zijn evenwicht te verliezen, maar wist zijn potsierlijke houding op één been toch nog tijdig te corrigeren.
Hoofdrechercheur Leyssens keek het tafereel vanuit zijn auto glimlachend aan. Maar al even snel verdween die glimlach. Hij voelde zich verloren, verdwaald in zijn emoties. Het was precies een jaar geleden dat zijn vrouw haar gevecht tegen kanker had verloren. Hoewel hij zijn uiterste best had gedaan om zijn verdriet te verwerken, bleven sombere momenten opduiken. Terwijl hij door de voorruit van zijn wagen ongegeneerd naar voorbijgangers keek, was het alsof de meesten van hen soortgelijke problemen hadden. Kleurloze gezichten, sombere gelaatstrekken. Zelfs de keuze van de kleding leek die bedrukte stemming te bevestigen.
Hoe is het mogelijk, dacht Leyssens: mensen lijken op de vlucht, ontwijken oogcontact en verzuipen in hun eigen kleine wereldje met streng bewaakte grenzen. Het is vreemd hoe de evolutie van de mens er ook toe geleid heeft dat we asociale dieren geworden zijn, die zich alleen nog thuis voelen in de eigen tuin, omgeven door metershoge beukenhagen en met klimop overwoekerd hekwerk. Als er een jong stel flirtend en lachend door de straten slentert, het plezier in de ogen, het genot in de frisse bewegingen, beschouwt de grijze massa dit als een stijlbreuk, als not done, als aanstellerig gedrag. Gezien willen worden geldt alleen nog voor marketeers, politici, influencers en topsporters. Alsof enkel zij tevreden mogen zijn – of in elk geval die indruk wekken.
Leyssens zuchtte en keek naar de blauwe deur van het huis met nummer drieëndertig. Al ruim een halfuur zat hij naar die deur te loeren waarachter het allemaal gebeurde. Het had lang geduurd voor hij er belangstelling voor begon te krijgen. Niks voor hem, had hij gedacht, maar langzaamaan was daar verandering in gekomen. Het bleek onvermijdelijk, hij kon er niet meer onderuit, moest zichzelf niet meer dwingen het te negeren. Maar meteen en zonder voorbereiding binnenvallen leek hem voorbarig. Eerst poolshoogte nemen, wat aftasten, de sfeer rond de woning opsnuiven. Zoals het een goede speurder betaamt. Het huis viel niet echt op tussen de andere huizen, al was de kleur van de voordeur op zijn minst gewaagd. Achter die deur woonde een creatieveling, iemand die gewoonten doorbrak. Dat was geen gok, Leyssens wíst het gewoon. Bovendien kon een toevallige voorbijganger het ook zien aan de affiche voor het raam. ‘Herboren worden’ stond er in grote letters op. Een naakte, gespierde man zweefde in het heelal, tussen een planeet en een felgekleurd lint met futuristische symbolen. Rechts van hem straalde een ster. Leyssens had de affiche goed bekeken. Alles eraan intrigeerde hem: de keuze van de kleuren, de pure naaktheid van de zwevende man. Hij was kaal en keek in zijn vlucht naar beneden. Alsof hij zichzelf ontdekte, alsof hij
weerstand bood aan de krachten van de natuur, maar zich niet zomaar gewonnen gaf.
Net op het moment dat Leyssens zich klaarmaakte om uit zijn auto te stappen – alle moed zorgvuldig bij elkaar geschraapt – ging de blauwe deur open. Een jonge vrouw met een gezicht vol zorgen keek schuw om zich heen, zichzelf ervan vergewissend dat niemand haar zag. Alhoewel ze somber keek, vond Leyssens haar wel een knappe verschijning. Ze droeg een blauwe jurk met open rug en wit-blauwe ballerina’s. Toen ze de trap afkwam, zag hij dat ze zwanger was. Beneden aan de trap keek ze terug naar de deuropening en riep ze iets wat de rechercheur niet verstond, omdat op dat moment een chauffeur van een voorbijrijdende auto zijn frustratie over een traag vorderende fietser wegtoeterde. In de deuropening verschenen twee mannen. Een grote, slanke man met grijs haar moest de eigenaar van de woning zijn, gokte Leyssens. Hij droeg het bekende rode T-shirt met de afbeelding van Che Guevara en een verwassen jeans. Toen de andere man – gekleed in een lichtbruin linnen kostuum met suède schoenen in dezelfde kleur – zich lachend omdraaide, liep er een koude rilling over Leyssens rug. Dat bestaat niet, dacht hij, dat ik hem hier moet tegenkomen. Verdomme, als hij mijn auto maar niet herkent. In een poging zich onherkenbaar te maken verstopte hij zijn gezicht achter een veel te grote zakdoek die hij snel uit zijn broekzak had gehaald. Toen hij het even later aandurfde om vanachter zijn zakdoek naar buiten te spieden, zag hij de mannen nog net de hoek om gaan. De voordeur van huis nummer drieëndertig was weer dicht. De man op de affiche was weer de enige link met wat er zich binnen de muren van het huis afspeelde. En de website natuurlijk. Leyssens nam zich voor die nog eens te bekijken. Hoewel hij er elke letter al van had verslonden.
In het kantoor van de Leuvense politie maakte iedereen zich intussen op voor het weekend. Fred Reynders zat gespannen voor zijn computerscherm. Cijfers en grafieken dansten voor zijn ogen. De
Amerikaanse beurs zou straks van start gaan en hij verwachtte veel van Dynamotive, dat gisteren nabeurs hoopvolle cijfers de wereld in had gestuurd. Nog enkele minuten en hij zou weer een stuk rijker zijn, dacht hij hebberig. Jos Creten zat met zijn gezicht op onweer zijn administratie bij te werken. Hij had van Leyssens tot vanavond de tijd gekregen om de puinhoop op zijn bureau om te vormen tot een ordelijke reeks documenten. Als er iets was wat hij haatte, was het wel papierwerk. Op het bureau van Mieke Van Cattendyck rinkelde de telefoon. Creten keek op toen ze hem nogal gretig beantwoordde. Het gesmoes en gegiechel dat erop volgde, deed hem al snel concluderen dat haar vriend aan de lijn was. Haar kersverse relatie had haar veranderd, vond Creten. Ze was minder arrogant, minder alert. Minder geconcentreerd ook. Typisch, dacht hij grimmig, hoe vrouwen hun privéleven en hun werk niet van elkaar gescheiden kunnen houden. Toen hij naar Reynders keek, grinnikte hij. Nog zo’n exemplaar, dacht hij.
‘Water moet je kopen’, zei hij plots.
Reynders keek even ongeïnteresseerd op, maar verdiepte zich al snel weer in de beursberichten.
‘Heb je me gehoord, freaky Fred?’
Opnieuw keek Reynders op, ditmaal een tikkeltje geïrriteerd, omdat Creten hem uit zijn concentratie haalde.
‘Wat?’
‘Dat je water moet kopen!’
‘Water?’
‘Yep. Je bent toch met de beurs bezig? Wateraandelen zijn volgens mij de place to be in aandelenland.’
‘Waar haal je dat vandaan?’ vroeg Reynders.
‘Boerenverstand’, antwoordde Creten. ‘Ik pis elke morgen enkele centiliters in de pot. En dan doorspoelen. Tien liter zuiver drinkbaar water door de wc voor die pakweg twintig onnozele centiliters pis.’
‘En?’
‘Tekeningetje maken, sufferd?’ gromde Creten. ‘Ik heb gelezen dat maar drie procent van het water op onze planeet drinkbaar is. Water wordt dus schaars. En daardoor onvermijdelijk duur.’
Reynders keek hem verwonderd aan. Hij vond de redenering van Creten verbazend interessant. Toen hij zijn collega bleef aankijken, zag hij hoe slordig die erbij liep. Ongestreken hemd, vet haar en onverzorgde handen en nagels. Het lag op zijn lippen om hem een sneer te geven – ‘water gebruik ik ook om me te wassen’ – maar hij wist zich nog net te bedwingen. In plaats daarvan bedankte hij Creten voor de tip.
‘Geen dank’, antwoordde die wat nonchalant. ‘Over water gesproken,’ ging hij verder, ‘heb je Mieke al bezig gezien? Die zit ook met een nat broekje, denk ik.’
Mieke keek niet op, maar haar omhooggestoken middelvinger maakte duidelijk dat ze de opmerking wel gehoord had.
‘Waar is Leyssens?’ vroeg Creten.
Reynders haalde zijn schouders op.
‘Hij moest nog ergens zijn.’
‘Zijn gras maaien?’
‘Zoiets, of naar het containerpark met de buizen van zijn zoon.’ Reynders lachte zijn tanden bloot.
Mieke, die de telefoon had neergelegd, mengde zich in het gesprek.
‘Aan het roddelen, heren?’
‘Och jee,’ sneerde Reynders, ‘er is er weer eentje op aarde neergedaald. Die vrijer van je moet nogal futuristisch zijn.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Je lijkt zo onaards als ik je aan de telefoon bezig hoor. Lieve woordjes, gegiechel, een glimlach van hier tot Tokio.’
‘Last van?’
‘Maar nee, wat denk jij wel! Zolang je tegen ons maar niet onnozel gaat doen. Daar ben ik allergisch voor, en Creten wordt er winderig van.’
Jos Creten keek verbaasd, maar lachte mee om de flauwe opmerking van zijn collega. Tot Mieke reageerde.
‘Dat zal zijn lijfgeur geen goed doen, ik zal dus wat inbinden. Na vanavond. Eerst nog even afkicken. Dag jongens.’
Ze stond op en liet haar twee collega’s verbouwereerd achter.
Net toen ook Creten wilde opstappen, rinkelde de telefoon. Hij keek grimmig naar zijn toestel, alsof dat het indringende geluid een halt toe zou roepen. Toen dat niet hielp, nam hij zeer tegen zijn zin op. Een paar minuten, enkele diepe zuchten en ingehouden vloeken later gooide hij de telefoon neer.
‘Verdomme!’
Reynders vloekte bijna simultaan. Ze keken elkaar verbaasd aan.
‘Wie begint?’ vroeg Creten.
‘Jij. En maak het kort.’
‘Ik had een vrouw aan de lijn. Haar dochter is spoorloos.’
‘Hoelang?’
‘Dat was ook mijn eerste vraag. Sinds vanmorgen. Enfin, sinds vannacht.’
‘Wat is het nu?’ gromde Reynders.
‘Ze is blijkbaar niet thuisgekomen na een avondje stappen. De vrouw heeft het pas vanmorgen ontdekt. Toen haar dochter om tien uur nog niet was opgestaan, ging ze een kijkje nemen. Maar het bed bleek onbeslapen.’
‘Hoe oud is ze?’
‘Niet lachen’, grinnikte Creten. ‘Zevenentwintig.’
‘Je meent het.’
‘Echt. En die moeder is in alle staten.’
‘Terwijl haar dochter ergens ligt te flikflooien met de een of andere vent.’
‘Yep.’
‘Wat heb je haar gezegd?’
‘Dat ze zich voorlopig niet ongerust hoeft te maken.’
Reynders sloeg met zijn vuist hard op de tafel en vloekte luid.
‘Niet goed dan?’
‘Wat?’
‘Ik heb haar ook gezegd dat ze morgen mag terugbellen. Dan zijn we hier toch niet.’
Creten zag dat zijn collega niet luisterde. Zijn uitbarsting van daarnet had wellicht niets met deze zaak te maken, begreep hij.
‘Aandelen gekelderd?’ vroeg hij voorzichtig.
Reynders reageerde niet, helemaal opgeslokt door zijn computerscherm.
‘Ze zei ook dat je een klootzak was.’
‘Mmm.’
‘En dat je er uitziet als een geschoren lama.’
‘Mmm.’
Creten grinnikte en gooide een potlood in de richting van zijn collega. Het vloog rakelings langs Reynders en botste tegen zijn computerscherm.’
‘Hé, zal ’t gaan ja?’
‘Jij moet wat zeggen van Mieke! Als hier één collega rondloopt die onaards doet, ben jij het wel.’
‘Je zou voor minder’, zuchtte Reynders. ‘Ik snap er niks van. Dynamotive heeft mooie vooruitzichten gepubliceerd maar het aandeel is al met meer dan vijftien procent gedaald.’
‘Zonder reden?’
‘Geen rook zonder vuur, zeker.’
‘Sonja zal tevreden zijn.’
‘Sonja hoeft hier niets van te weten. Dus bek dicht als je haar toevallig aan de lijn krijgt. Begrepen?’
‘Ze weet dus niet dat je je centen vergokt?’
‘Kijk, maat,’ zei Reynders, ‘ieder zijn hobby. Het geld dat ik besteed aan beleggen, vergooi jij aan…’
‘Aan wat?’ Creten keek met grote ogen enigszins ongerust in de richting van zijn collega. Een tijdje geleden was hij tijdens een verhoor geconfronteerd met een van de meisjes die hij regelmatig bezocht. Hij had toen zijn uiterste best gedaan om te voorkomen dat zijn collega’s zijn zijstapjes te weten zouden komen.
‘Laat maar’, zuchtte Reynders. ‘In ieder geval: Sonja hoeft het niet te weten. Mijn motto op de beurs is heel simpel. Ofwel win ik, ofwel vertel ik het haar niet.’
Creten moest even nadenken over deze uitspraak, maar lachte toen schaapachtig mee met Reynders.
‘Wateraandelen,’ zei hij, ‘zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.’
‘Begin niet weer. Goed, concreet, hoe zit het met die vrouw?’
‘Afwachten?’ opperde Creten. ‘Het gaat over een volwassen vrouw, niet over een weggelopen kind. We zien wel, hé.’
‘Ga je nog mee een biertje drinken?’ vroeg Reynders, die zijn computer afsloot, weer een illusie rijker en een hoop geld armer.
‘Prima idee. Die rotadministratie kan wachten tot volgende week. En hopelijk laat die klotepyromaan ons vanavond met rust.’
Sinds enkele weken was er een pyromaan actief in en rond Leuven. Een bedrijfsrestaurant, een kapel, een leegstaand pand en twee campers waren al in vlammen opgegaan. Gelukkig waren er bij geen van die branden slachtoffers gevallen, maar de schade was telkens aanzienlijk geweest. En de ongerustheid onder de bevolking was vanzelfsprekend gestegen.
‘Laten we het hopen. De laatste doet het licht uit’, zei Reynders en hij verliet het kantoor. In het bureau van Leyssens brandde licht. Hij stak zijn hoofd naar binnen, maar er was niemand. De computer van de hoofdrechercheur stond zacht te zoemen. Reynders zag hoe verschillende foto’s van de vrouw en de kinderen van Leyssens in een diavoorstelling over het scherm rolden. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en duwde op de spatietoets. De schermbeveiliger floepte uit en het e-mailprogramma van Leyssens opende zich. Een e-mail die al enkele keren heen en weer was gegaan tussen de hoofdrechercheur en een zekere Avogadro deed Reynders’ wenkbrauwen fronsen.
From: avogadro@hotmail.com
Sent: woensdag 1 augustus 2007 14.33
To: John.Leyssens@politieleuven.be
Subject: Re: Welkom
Beste John, Ik weet het. De eerste stap is altijd moeilijk. Maar als je met een Jointprogramma kennis hebt gemaakt, zul je me geloven. Je zult het leven anders gaan bekijken. Kom gerust langs voor een proevertje. Prima materiaal hier, daar mag je zeker van zijn. ;-)
Groeten,
Avogadro
From: John.Leyssens@politieleuven.be
Sent: woensdag 1 augustus 2007 13.19
To: avogadro@hotmail.com
Subject: Re: Welkom
Avogadro, Ik weet niet of ik er klaar voor ben. Het is een stap die verder gaat dan ik mezelf tot nu toe heb toegestaan. Hopelijk krijg ik er geen problemen door. Het klinkt verleidelijk, en voor alles is er een eerste keer, maar ik twijfel toch nog. We zien wel.
John
Reynders wilde verder lezen, maar toen hoorde hij Creten vragen waar hij was. Hij haastte zich om het bureau van Leyssens te verlaten. De computer liet hij aan, de screensaver zou wel weer aanspringen, hoopte hij.
‘Waar was je?’ vroeg Creten.
‘Er brandde licht bij Leyssens, ik dacht dus dat hij binnen was. Quod non.’
‘Wat?’
‘Latijn, maat.’
Creten gaapte hem aan, maar wist even later toch antwoord te geven.
‘Ik heb dorst. En ad fundum is het enige Latijn dat ik beheers. Zowel qua uitspraak als qua uitvoering. Op naar de kroeg dus.’
Ze lachten allebei, hoewel het in Reynders’ hoofd nog spookte. Leyssens en joints? Hier moest hij het fijne van weten. Hij besloot zijn baas de komende dagen goed in de gaten te houden.
Vroeger ‘Zalig’, Zei ik en ik keek haar verliefd aan. Haar ogen straalden een beetje, vond ik. Diepblauwe ogen, deels verscholen onder lange wimpers.
‘Vond je het zo goed?’ vroeg ze naar bevestiging.
‘Ik zei het toch al: zaaalig! Voor herhaling vatbaar. Liefst vandaag nog, of morgen, of overmorgen. En de rest van ons mooie leven samen.’
Bij het glimlachje rond haar mond kon ik alleen maar geluk verzinnen. Dit was niet de glimlach van iemand die onzeker was, dacht ik.
Bijna tien jaar waren we nu samen, bijna vijf jaar getrouwd. Alles verliep prima. Sandra en ik hadden een mooie relatie.
‘Met jou wil ik mijn hele leven delen’, fluisterde ik.
Ze antwoordde niet, bleef me met haar mooie ogen aankijken. Ik wist dat ze dat ook wou.
‘Ik moet opstaan,’ zei Sandra, ‘het is hoog tijd!’ Ze gleed langzaam uit bed.
‘Waarom blijf je niet nog wat naast me liggen? Gewoon, just the two of us, nagenietend van al het lekkers dat we elkaar gegeven hebben.’
Ik probeerde haar arm te grijpen, maar ze was me te snel af. Vliegensvlug pakte ze haar hoofdkussen en gooide het naar me toe. In de stoeipartij die erop volgde, grepen onze handen naar elkaar. Ik wist dat ze zou winnen. Ik was in zo’n gevecht even weerloos als Samson. De slappe lach die ik kreeg, was even effectief als de scheerbeurt die Delila hem had gegeven, en die hem al zijn kracht had ontnomen.
‘Blijf!’ riep ik in een ultieme poging om haar bij me te houden, maar ze glipte weg, schudde zonder gêne met haar blote billen en stak haar tong uit.
‘De plicht roept. Ik ga werken, moet jij niet op tijd op je werk zijn?’
‘Vergadering, schat, tijd genoeg. Ik vertrek wat later vandaag.’
‘Luierik!’
‘Spelbreker.’
‘Nietsnut.’
We lachten en slingerden wat onschuldige verwijten heen en weer.
Toen ze naar beneden ging, liet ik me uitgeput op mijn kussen neervallen. Bevredigd, zowel lichamelijk als emotioneel. Ik was gelukkig, niets leek dat geluk in de weg te staan.
In de badkamer klonk een leuk liedje op de radio, door de gordijnen van de slaapkamer dansten de stralen van het ochtendzonnetje vrolijk mee.
Even later hoorde ik hoe de tonen van het liedje zich in het hoofd van Sandra hadden genesteld. Ze zong het luidkeels mee onder de douche, of deed althans een poging tot zingen. Toon houden was nooit haar sterkste punt geweest, en ook vandaag leek ze geen poging te ondernemen om haar niveau wat op te krikken.
Ik stopte mijn hoofd tussen mijn hoofdkussen en het hare, maar de valse tonen sijpelden ongenadig door de kleine openingen mijn oren binnen.
De kwelling was van korte duur. Sandra was een vlugdoucher. En dus kwam ze me even later – in donkerbruine jeans en groen bloesje –nog wat plagen door de lakens van me weg te trekken en de gordijnen open te trekken, zodat de nog laagstaande zon met haar stralen ongenadig mijn netvlies prikkelde. ‘Opstaan, luierik, ik ben weg.’
‘Je bent een beul’, gromde ik, maar ze kneep goedlachs in mijn tenen en gooide een vluchtige zoen in mijn richting.
‘Tot straks. Voor ik het vergeet, ik ben vandaag wat later, ik heb om halfzes nog een afspraak met een belangrijke klant.’
En weg was ze. Ik hoorde hoe ze beneden de koelkast opentrok. Haar dagelijks ontbijt beperkte zich tot een flesje Actimel en wat fruit, meest-