9789401485180

Page 1

Inhoud 7 Inleiding 14 Hoofdstuk 1: De executies in hun context 44 Hoofdstuk 2: Voor de rechter 107 Hoofdstuk 3: Een zaak van leven of dood 227 Hoofdstuk 4: De uitvoering van de doodstraffen 289 Slotbeschouwing: Het militair gerecht, de doodstraf en de executies 299 Afkortingen 300 Bronnen 302 Literatuur 308 Beeldverantwoording 309 Eindnoten 336 Register

Inleiding

Tussen november 1944 en augustus 1950 verschenen in België 242 mensen voor het vuurpeloton nadat ze door een militaire rechtbank ter dood waren veroordeeld voor collaboratie of oorlogsmisdaden. Deze 242 terechtstellingen waren uitzonderlijk in de geschiedenis van de Belgische justitie.

Na 1863 werden doodstraffen die in vredestijd waren uitgesproken, namelijk niet meer uitgevoerd in België. Het nieuwe Belgische Strafwetboek van 1867 voorzag voor sommige zware misdrijven nog wel de dood door onthoofding of met de kogel, maar alle terdoodveroordeelden kregen voortaan systematisch genade van het staatshoofd. In de praktijk werd de doodstraf dus niet meer uitgevoerd.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog gebeurde dit wel: twaalf militairen en acht spionnen werden terechtgesteld na een veroordeling door het militair gerecht. Na die oorlog sloot de overheid bij de bestraffing van de collaboratie opnieuw aan bij de traditie van de tweede helft van de 19de eeuw: de doodstraf werd in sommige gevallen wel uitgesproken, maar niet uitgevoerd.

Dat was niet zo na de Tweede Wereldoorlog: de repressie brak met de traditie en doodvonnissen werden wel degelijk voltrokken. In augustus 1950 verscheen de Duitse SS’er Philipp Schmitt als laatste terdoodveroordeelde effectief voor het vuurpeloton. Daarna vonden geen executies meer plaats op Belgisch grondgebied. In 1996 schrapte de wetgever de doodstraf uit het Strafwetboek en in 2005 verankerde het parlement dat principe ook in de grondwet.

De executies tussen 1944 en 1950 braken niet alleen met de traditie van genadeverlening aan terdoodveroordeelden, ze waren ook ongewoon grootschalig. In een relatief korte periode van nog geen 6 jaar werden 242 terdoodveroordeelden terechtgesteld, gemiddeld 40 per jaar, terwijl in de 110 jaar vóór 1940 79 personen werden geëxecuteerd.1

7

Over de terechtstellingen na de Tweede Wereldoorlog werd sinds de jaren 1970 heel wat gepubliceerd. In het begin focusten de auteurs zich vooral op emblematische dossiers. Het bekendste is ongetwijfeld de zaak-Irma Laplasse. Historicus Karel Van Isacker wijdde in 1970 een monografie aan deze veroordeling, maar hij was niet geheel onpartijdig. Hij vond de veroordeling onterecht en stuurde aan op een herziening van de zaak.2 In 1996 werd het procesLaplasse alsnog herzien. Het militair gerechtshof dat in een zeer uitzonderlijke gerechtelijke procedure de zaak opnieuw beoordeelde, besloot dat de veroordeling niet onterecht was geweest, maar verminderde de strafmaat postuum wel tot levenslange hechtenis. Ook andere terechtgestelden inspireerden auteurs, maar veel van die publicaties hadden een polemische ondertoon. Ze maakten deel uit van een Vlaams-nationalistische literatuur die de repressie in diskrediet wilde brengen. Deze teksten droegen bij tot de mythevorming rond de doodstraf als strafmaat voor collaborateurs en tot het beeld van een ‘anti-Vlaamse repressie’ door de Belgische staat.3 Sinds de jaren 1990 krijgt een wetenschappelijk onderbouwde historiografie van de repressie vorm. Sociologen Luc Huyse en Steven Dhondt besteedden in Onverwerkt verleden al aandacht aan de 242 executies en ze voerden later ook een afzonderlijk onderzoek uit naar het onderwerp. Hun studies zijn vooral gebaseerd op de analyse van uittreksels van vonnissen en arresten, en slechts in beperkte mate op archiefmateriaal.4 Ook de rol van het staatshoofd en de ministers van Justitie tijdens de repressie werd al goed bestudeerd in de jaren 2000.5 De beslissing om de doodstraf wel of niet uit te voeren was namelijk de bevoegdheid van het staatshoofd. Omdat zijn beslissing gedekt moest zijn door de minister van Justitie, was het uiteindelijk een politieke beslissing.

Het wetenschappelijk onderzoek van de voorbije decennia heeft ons een beter en meer gefundeerd beeld van de executies opgeleverd, maar de rol van één centrale actor bleef tot nu toe onderbelicht: die van het militair gerecht, dat een sleutelrol speelde bij de executies.

8

Het militair gerecht kwam op drie momenten aan zet. Om te beginnen voerde dit gerecht het proces dat tot een executie zou leiden: het krijgshof – of in sommige gevallen alleen een krijgsraad –sprak de doodstraf uit. Als de gerechtelijke uitspraak ‘in kracht van gewijsde’ was gegaan (dat betekent dat de rechterlijke beslissing bindend was), al dan niet na een cassatieberoep, volgde een genadeprocedure. Het auditoraat-generaal moest daarbij adviseren om de doodstraf wel of niet uit te voeren. Als het staatshoofd geen genade verleende, moest de straf voltrokken worden en kwam het militair gerecht een laatste keer aan zet: de krijgsauditeur moest ervoor zorgen dat de terdoodveroordeelde werd terechtgesteld. Dit boek focust op deze drie verschillende facetten van de rol van het militair gerecht bij de 242 executies. We vragen ons vooral af welke betekenis die executies hadden voor het militair gerecht en hoe het ermee omging. Werden de terechtstellingen voorbehouden aan heel specifieke gevallen van collaboratie? En als dat zo was, hoe kwam die selectie dan tot stand? Tonen de executies op een impliciete of expliciete manier aan welke collaboratiemisdrijven het militair gerecht het zwaarst tilde? Was er binnen dat gerecht enige reflectie over de rol en betekenis van de terechtstellingen? Dienden de fusillades een specifiek doel? Bestonden er binnen de verschillende componenten van het militair gerecht uiteenlopende visies over de rol en betekenis van de doodstraf? Hoe vulde het auditoraat-generaal zijn adviserende rol in om wel of niet genade te verlenen? Hoe kwam het advies intern precies tot stand en wie was erbij betrokken? Hoe verhield het militair gerecht zich tegenover de instanties die uiteindelijk beslisten over de genadeverlening, meer bepaald de Prins-regent en de minister van Justitie? Trokken de verschillende actoren aan één zeel of vochten ze onderling om de macht? En stel dat er een machtsconflict was: welke machtsmiddelen had het militair gerecht, hoe gebruikte het die en hoe legitimeerde het zijn positie? Welke argumenten hanteerde het militair gerecht en wat leren die ons over de betekenis die de executies hadden voor dit gerecht?

Inle I d I ng 9

Naast de rol van het militair gerecht als beleidsmaker onderzochten we ook de verhouding tussen het gerecht en de bevolking. Die kwam het duidelijkst naar voren bij de uitvoering van de doodstraf, waar de krijgsauditeur de regie voerde, maar op andere overheidsdiensten een beroep moest doen. Het advies over de genadeverlening kwam tot stand in besloten kring, maar voor de uitvoering van de doodstraf lag dat anders. De terechtstelling had ook een publiek karakter, bijvoorbeeld door berichtgeving in de pers. Het militair gerecht kon dit proces enigszins sturen en op die manier de band leggen met de bevolking.

De machtspositie van het militair gerecht was in deze drie fasen verschillend. Het doodvonnis was een autonome beslissing van het gerecht, terwijl de beslissing om wel of niet genade te verlenen door een andere instantie genomen werd. Het militair gerecht had hierbij alleen een adviserende rol. Bij de strafvoltrekking, ten slotte, voerde het de regie over de uitvoering van de executies.

Dit boek is opgebouwd rond de drie fasen van de 242 executies en de rol van het militair gerecht in elke fase. Aan de bestraffing, de genade en de uitvoering van de doodstraf wordt telkens een hoofdstuk gewijd. Vooraf schetst een inleidend hoofdstuk de fenomenen collaboratie en repressie. Daarin beschrijven wij de verschillende actoren en hun rol, plaatsen we de bestraffing van de collaboratie in de evoluerende maatschappelijk-politieke context van de tweede helft van de jaren 1940 en situeren we de executies in het geheel van andere straffen. Dit hoofdstuk geeft ook een gezicht aan de geëxecuteerden zelf: dankzij een grondige analyse van de gerechtelijke en procedurele bronnen kunnen we in grote lijnen een collectief portret schetsen van de groep van terechtgestelden. In de volgende hoofdstukken worden concrete gevallen gebruikt om het beleid, de processen, de beslissingen en de moeilijkheden waarmee het militair gerecht te maken kreeg, uit te leggen.

Voor dit boek analyseerden we grondig de verschillende componenten van het archief van het militair gerecht, die we in hun on-

10

derlinge samenhang bestudeerden. Die doorgedreven analyse en de focus op het militair gerecht zelf maken dit boek vernieuwend. Voor het eerst worden niet alleen de individuele strafdossiers van alle geexecuteerden, maar ook archieven van het auditoraat-generaal met elkaar gecombineerd. Vooral de fondsen Service des Instructions générales en Doc(umentation) vormen een ware goudmijn aan beleidsstukken, correspondentie met de centrale besluitvormers en juridische bronnen. Dit onderzoek werpt een nieuw licht op de betekenis van de executies voor het militair gerecht. Deze benadering is nu mogelijk, omdat we pas sinds de overbrenging van het archief van het militair gerecht naar het Rijksarchief een duidelijk zicht hebben op de volledige inhoud ervan. De verschillende gegevens die we in de loop van het onderzoek verzamelden, werden samengebracht in de databank Postwarex, waarnaar in de noten veelvuldig verwezen wordt. De databank omvat informatie over 1221 personen die op tegenspraak ter dood werden veroordeeld. De grondige analyse van de bronnen van het militair gerecht gaf ons gedetailleerde informatie over die veroordeelden, hun activiteiten tijdens de bezetting, hun berechting, de genadeprocedure met het advies van de auditeur-generaal en de executie of uiteindelijke vrijlating.

Voor het ministerie van Justitie gebruikten we de archieven van de Dienst Genade en, voor zover beschikbaar, persoonlijke archieven van personen die in de besluitvorming een centrale rol speelden, zoals minister Paul Struye of auditeur-generaal Ganshof van der Meersch.

Voor de rol van de Prins-regent deden we een beroep op het archief van zijn kabinet. De archieven van de politieke actoren bleken minder rijk dan die van het auditoraat-generaal, maar omdat onze focus op het militair gerecht lag, liet het voorhanden bronnenmateriaal toch toe om de positie van dat gerecht in het politieke krachtenveld juist te reconstrueren. Ten slotte deden we een beroep op de meer klassieke bronnen voor politieke geschiedschrijving, zoals de parlementaire handelingen en documenten.

Inle I d I ng 11

Dit boek is het resultaat van de doorgedreven analyse van al deze archieven en bronnen. Het schetst een volledig en duidelijk portret van de 242 geëxecuteerden, met hun sociaal profiel en de misdrijven waaraan ze zich schuldig gemaakt hebben. Het diepgewortelde beeld van de Vlaamse idealist die voor zijn collaboratie verhoudingsgewijs harder zou zijn bestraft dan de Franstalige collaborateur, wordt aan de bronnen getoetst. Hetzelfde geldt voor het idee dat minstens een deel van de terdoodveroordeelden slechts voor relatief lichte misdrijven tot de doodstraf is veroordeeld. Het groepsportret van de gefusilleerden laat toe een onderscheid te maken tussen werkelijkheid en mythe.

We sluiten deze inleiding graag af met een woord van dank. In de eerste plaats aan de financiers van het onderzoek. Dit boek is het resultaat van een BRAIN 2.0-project van het Federaal Wetenschapsbeleid (Belspo), het project ‘Postwarex’. Zonder die financiering was een dergelijk arbeidsintensief archiefonderzoek niet mogelijk geweest. Het College van procureurs-generaal zijn we bijzonder erkentelijk voor de toelating om het archief van het militair gerecht voor dit onderzoek te gebruiken. We danken ook de leden van het begeleidingscomité van het project (Mélanie Bost, Jérôme De Brouwer, Margo De Koster, Cathérine Fillon, Hinke Piersma en Jan-Julia Zurné) voor hun raadgevingen tijdens de uitvoering van het project. Koen Aerts bedanken we omdat we gebruik mochten maken van de gegevens over de terdoodveroordeelden die hij had verzameld in het archief van het Koninklijk Paleis. Die gegevens verwerkte hij in een database in het kader van zijn licentiaatsverhandeling over het genadebeleid ten aanzien van de terdoodveroordeelden. Hij trad tijdens ons onderzoek ook veelvuldig op als klankbord.

Verder konden we rekenen op een uitstekende samenwerking met het depot Cuvelier van het Algemeen Rijksarchief, de plek waar het archief van het militair gerecht tijdens de looptijd van dit project

12
***

werd bewaard. Om onze weg te vinden in het complexe archief konden we altijd een beroep doen op de kennis van diensthoofd Joachim Derwael en archivaris Johannes Van de Walle. Voor het fonds Service des Instructions générales was Gertjan Desmet, archivaris bij het CegeSoma, een betrouwbare gids. Hij hielp ons om inzicht te krijgen in de praktische werking van het auditoraat-generaal.

Een woord van dank ook aan de uitgevers Lannoo en Racine, die het mogelijk maakten dat dit boek op hetzelfde moment in het Nederlands en in het Frans verschijnt. Zo kunnen we de resultaten van ons onderzoek op een aantrekkelijke en publieksvriendelijke manier presenteren aan zowel Franstalige als Nederlandstalige lezers. Uit het onderzoek blijkt dat de executies geen fenomeen waren dat aan een van beide taalgroepen was voorbehouden of tegen een van de taalgroepen werd gebruikt. Met deze uitgave sluiten we aan bij een traditie: na Was Opa een Nazi? en Was Opa een held? is dit het derde boek dat de ambitie heeft om onderzoek over de Tweede Wereldoorlog zowel in het Frans als in het Nederlands beschikbaar te maken. Niet alleen voor het selecte kringetje van vakgenoten, maar ook voor het brede publiek. Zo hopen we bij te dragen tot de demystificatie van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog en zijn gevolgen.

Last but not least een woord van dank aan historica Florence Matteazzi, die in de eindfase het onderzoeksteam kwam vervoegen. Ze kon niet meer betrokken worden bij de redactie van het manuscript, maar ze compileerde de bibliografie, uniformeerde de voetnoten, zocht illustraties uit en leverde nog andere hand-en-spandiensten die in de eindfase van de redactie van een boek bijzonder zwaar kunnen wegen. Florence heeft al dat werk veel lichter gemaakt, waarvoor onze welgemeende dank.

Inle I d I ng 13

Hoofdstuk 1: De executies in hun context

De 242 executies waarover dit boek handelt, gebeurden in het kader van de bestraffing van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze ‘repressie’ vond plaats meteen na de bevrijding, meer bepaald tussen 1944 en 1952. Ze heeft een sterke stempel gedrukt op de Belgische samenleving en politiek in de tweede helft van de jaren 1940. In dit hoofdstuk leggen we uit hoe de repressie er precies uitzag, wat haar juridische kader was (dat voor een deel in Londen tot stand kwam), wie een sleutelrol speelde en in welke politieke en maatschappelijke context dit alles gebeurde. We hebben aandacht voor de inzet en de betekenis van de repressie en voor de plaats van de doodstraf daarin. We sluiten het hoofdstuk af met een eerste blik op de groep van de geëxecuteerden zelf: wie waren deze mensen, aan welke feiten hadden ze zich schuldig gemaakt en welk sociaal profiel hadden ze?

De erfenis van de oorlog en de bezetting

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was collaboratie in de door naziDuitsland bezette gebieden een grootschalig fenomeen, ook in België. De bezetting had talrijke mogelijkheden gecreëerd om te collaboreren. Zo waren het parlementaire regime en de democratische politieke partijen op non-actief gezet. Fascistische partijen zoals Rex, het VNV en de DeVlag stonden paraat om de agenda van de bezetter uit te voeren. Zij leverden ‘oorlogsburgemeesters’ en hun

14

aanhangers kregen leidende en uitvoerende functies in de vele nieuwe en op nazistische leest geschoeide overheids- en controlediensten. Een daarvan was de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie, die instond voor de voedselbevoorrading en de hele landbouwproductie stuurde en controleerde. Een ander voorbeeld is het Rijksarbeidsambt, dat de verplichte tewerkstelling in Duitsland ondersteunde. Ook de vooroorlogse vakbonden moesten hun activiteiten staken. Ze werden vervangen door de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, een eenheidsvakbond die steeds meer in de greep van de bezetter kwam. Ook in deze organisatie kregen aanhangers van collaborerende partijen gaandeweg sleutelposities. De Duitse oorlogseconomie had voortdurend behoefte aan industriële producten en kolen. Belgische industriëlen konden daarin voorzien.

Het nazisme was bovendien een uitgesproken repressief systeem. Het was gestoeld op een rabiaat racisme, dat uitdraaide op massavernietiging. In de bezette gebieden werkten meerdere Duitse inlichtingen- en politiediensten, waarin ook sommige mensen van de plaatselijke bevolking hun bijdragen leverden. Dat deden ze bijvoorbeeld bij de Hilfsfeldgendarmerie, die de Duitse Feldgendarmerie ondersteunde bij de arrestatie van verzetslui, werkweigeraars, Joden en geallieerde piloten. Individuele of collectief georganiseerde collaborateurs leverden ook hand-en-spandiensten bij de Sicherheitspolizei-Sicherheitsdienst (Sipo-SD), een SS-politiedienst die tegenstanders van het regime opspoorde. De collaborerende partijen beschikten bovendien over eigen milities, zoals de Dietse Militie/Zwarte Brigade (DM/ZB) van het VNV aan Nederlandstalige kant en de Formations de Combat (FC) en het Département Sécurité et Information (DSI) van Rex aan Franstalige kant. Die milities zorgden niet alleen voor een grote zichtbaarheid van de collaboratie in het straatbeeld, ze namen ook deel aan het geweld tegen en de georganiseerde vervolging van medeburgers om politieke en raciale redenen. Sommige collaborateurs waren rechtstreeks betrokken bij de deportatie van 25.490 Joden en 353 Roma vanuit de Dossinkazer-

d e execut I es I n hun context 15

ne, een voormalige Belgische legerkazerne in Mechelen. Het aantal overlevenden was miniem.

Sommige collaborateurs waren betrokken bij propaganda en perscensuur, twee belangrijke wapens van het politieke machtsinstrumentarium van de bezetter om de publieke opinie te manipuleren. Ze werkten mee aan de gecensureerde pers en ze voerden propaganda voor het oostfront. Nazi-Duitsland ronselde jonge mannen uit de bezette gebieden om aan dat front te gaan vechten tegen de Sovjet-Unie. Collaborerende partijen hielpen bij deze rekrutering en probeerden elkaar zelfs de loef af te steken om op die manier in de gunst van de bezetter te komen.

Naarmate de oorlog langer duurde en Duitsland op meerdere fronten tegelijk aan het vechten was, organiseerde het verzet zich beter en werd het actiever. De maatschappelijke tegenstellingen groeiden en het geweld tussen collaborateurs en verzetslui nam toe. Toen de bezetter in oktober 1942 in het kader van de voortdurende oorlogsinspanning de verplichte tewerkstelling in Duitsland invoerde, had dit een grote impact op de bevolking. Ongeveer tweehonderdduizend mensen werden er rechtstreeks door getroffen en voor vele anderen was het de aanzet om onder te duiken of bij het verzet te gaan. Een speciale Duitse politiedienst, de Zivilfahndungsdienst, waarin ook leden van de collaboratiebewegingen actief waren, maakte jacht op deze werkweigeraars.6

Bij de bevolking was de verontwaardiging over de collaboratie groot. Burgers kregen niet alleen te maken met een ideologisch gedreven en repressief militair bezettingsregime, maar vaak ook met materiele ontberingen. Daarvoor werden niet alleen de Duitsers, maar ook hun helpers verantwoordelijk geacht. Bij de bevrijding was de bestraffing van de collaboratie dan ook een maatschappelijke en politieke prioriteit.

16

Snel en streng straffen

Tijdens de repressie openden de militaire parketten meer dan vierhonderdduizend dossiers, waarvan ruim 71% geseponeerd werd. In veel zaken kon de dader namelijk niet geïdentificeerd worden, was de verdachte al overleden of waren er onvoldoende elementen om tot vervolging over te gaan. In totaal spraken de militaire rechtbanken 53.005 veroordelingen uit, waarvan 48.840 op tegenspraak (dat betekent: in aanwezigheid van de betichte). Ruim 58% van deze veroordeelden kregen correctionele straffen, die konden oplopen tot vijf jaar celstraf maar in de praktijk vaak beperkt bleven tot hoogstens drie jaar. 21.743 veroordeelden werd een criminele straf opgelegd die kon variëren van vijf jaar vrijheidsberoving tot de doodstraf. Bij verstek veroordeelde collaborateurs kregen meestal zwaardere straffen dan betichten die wel voor de rechter verschenen: in de verstekvonnissen komen opmerkelijk veel criminele straffen en doodstraffen voor. De strafmaat hing vanzelfsprekend af van de gepleegde feiten, maar voortvluchtige betichten konden zichzelf natuurlijk niet verdedigen noch argumenten aanvoeren om hun straf te verlichten. Dat beklaagden afwezig waren op hun proces, werd door de rechters misschien ook beschouwd als een poging om zich aan het gerecht te onttrekken. Toch was dat niet altijd het geval: sommige militaire collaborateurs bevonden zich op het moment van hun proces nog aan het front en konden zich dus niet voor de rechter verantwoorden. Het cijfer van de verstekveroordelingen omvat overigens ook een duizendtal (vermoedelijk) gesneuvelde wapendragers, van wie het gerecht het overlijden nog niet met zekerheid had kunnen vaststellen.7

Vanaf 1942 stond de bestraffing van de collaboratie op de agenda van de Londense regering in ballingschap, die toen al bezig was met de voorbereiding van de naoorlogse periode. Vooral auditeur-generaal Walter-Jean Ganshof van der Meersch (1900-1993) drukte zijn stempel op de besluitvorming. Ganshof kwam in de zomer van 1943 aan in Londen en hielp daar het apparaat en de procedures ontwerpen die hij na de bevrijding zelf zou leiden. Hij zou im-

d e execut I es I n hun context 17

mers de functie van auditeur-generaal uitoefenen tot 1947 en samen met de opeenvolgende ministers van Justitie de bestraffing van de collaboratie richting geven.

In een besluitwet van 26 mei 1944 vertrouwde de Belgische regering in Londen, wellicht op Ganshofs aansturen, de toekomstige vervolging en bestraffing van collaborateurs toe aan het militair gerecht. De ministers vreesden ongetwijfeld dat de gewone parketten en strafrechtbanken na vier jaar bezetting en hervormingen door de bezetter niet in staat zouden zijn om snel en neutraal te functioneren. Een wet uit 1934 had de bevoegdheid om in oorlogstijd gepleegde collaboratiemisdrijven te bestraffen al uitsluitend aan militaire tribunalen toegewezen, maar met de besluitwet van 26 mei 1944 werd dit principe nog eens uitdrukkelijk bevestigd door de regering in ballingschap. Anders dan na de Eerste Wereldoorlog kreeg de militaire magistratuur nu het monopolie op de bestraffing van de collaboratie.

Hij was de centrale figuur bij de uitvoering van de repressie en was in Londen nauw betrokken bij de uitwerking van het wettelijk kader voor de organisatie van de repressie.

Het wettelijke kader voor de bestraffing van de collaboratie was bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog nog grotendeels hetzelfde als dat wat werd gebruikt na de Eerste Wereldoorlog. Op 17 december 1942 publiceerde de regering in ballingschap in Londen een besluitwet met maatregelen die de strafdrempel verlaagden, de reikwijdte van de strafwet vergrootten en de strafmaat verhoogden. Het

18
Walter-Jean Ganshof Van der Meersch, auditeur-generaal bij het militair gerechtshof van april 1940 tot februari 1947.

‘bijzonder opzet’ – de intentie om te schaden – was niet langer een vereiste om verklikking (artikel 121bis van het Strafwetboek, hierna SWB) en politieke collaboratie (artikel 118bis SWB) strafbaar te stellen, waardoor het makkelijker werd om die misdrijven te bestraffen. De definitie van politieke collaboratie werd verruimd, zelfs propaganda tegen het verzet werd daarmee strafbaar als een vorm van collaboratie. De Sovjet-Unie werd vanaf dan ook beschouwd als een geallieerde van België, wat toeliet oostfrontstrijders te vervolgen. Uiteindelijk werd een heel gamma handelingen strafbaar gesteld als ‘misdrijven tegen de externe veiligheid van de Staat’: naast wapendracht tegen België (artikel 113 SWB) of tegen een geallieerde Staat (artikel 117 SWB) en hulp aan de vijand (artikels 115 en het in 1945 ingevoerde 115bis SWB) vielen ook spionage (artikel 116 SWB), politieke collaboratie (118bis SWB) en verklikking (artikel 121bis SWB) onder die noemer. De ‘hulp aan de vijand’ werd daarbij soms heel

d e execut I es I n hun context 19
Henri Rolin, voorzitter van de commissie Justitie in Londen, vreesde voor moeilijkheden bij de uitvoering van de doodstraf. Hij werd in maart 1946 minister van Justitie in de kortstondige regering-Spaak II.

ruim geïnterpreteerd en dat geldt ook voor andere daden die werden beschouwd als collaboratie.8

Op alle collaboratiefeiten, met uitzondering van bepaalde vormen van verklikking die minder ernstige gevolgen hadden, stond in principe de doodstraf.9 Toch kreeg de praktische uitvoering van die ultieme straf in Londen niet bijzonder veel aandacht. Volgens een nota van de socialist Henri Rolin (1891-1973), die de parlementaire commissie voor Justitie voorzat, werd er in voorbereidende discussies in de commissie in november-december 1943 wel rekening mee gehouden dat de doodstraf in sommige gevallen ook daadwerkelijk zou worden uitgevoerd, in tegenstelling tot wat bij de bestraffing van collaboratie na de Eerste Wereldoorlog was gebeurd. Rolin dacht echter dat het leger terughoudend zou zijn om de veroordeelden te fusilleren. Sinds de besluitwet van 14 september 1918 werden doodvonnissen die waren uitgesproken door een militair tribunaal namelijk niet langer voltrokken door onthoofding, maar door ‘de dood met de kogel’. Rolin had ook problemen met het publieke karakter van de terechtstellingen. Ganshof van der Meersch dacht daar anders over. Hij opperde dat bij eventuele problemen met het leger de rijkswacht ingezet kon worden. Uiteindelijk werden in Londen geen concrete praktische richtlijnen vastgelegd om de doodstraf uit te voeren.10

In september 1944, enkele dagen na de bevrijding, werd het militairrechtelijke apparaat al uitgerold en startte de vervolging van de collaborateurs.11 De bedoeling van het snelle optreden van het militair gerecht was om het gezag van de Staat zo vlug mogelijk te herstellen en ervoor te zorgen dat de bestraffing van de collaboratie binnen een wettelijk kader zou gebeuren.12 Het militair gerecht deed er alles aan om de rechtsregels toe te passen, maar de repressie moest tegelijk zorgen voor sociale pacificatie en herstel van het gezag van de Staat. Bij de bevolking leefde de breed gedragen wens om de collaborateurs voor hun daden te laten boeten.13 Na de bevrijding werden vermeende collaborateurs massaal opgepakt, geïnterneerd en aan de

20

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.