9789401460392

Page 1

MARC REYNEBEAU

EEN GESCHIEDENIS VAN

www.lannoo.com

Registreer u op onze website en we sturen u regelmatig een nieuwsbrief met informatie over nieuwe boeken en met interessante, exclusieve aanbiedingen.

Foto’s omslag Michiel Hendryckx

Omslagontwerp Studio Lannoo

© Uitgeverij Lannoo nv, Tielt en Marc Reynebeau, 2009, herziene editie

D/2018/45/707 – ISBN 978 94014 6039 2 – NUR 688

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Een geschiedenis van België | 4

Inhoud

daar waar de smurfen vandaan komen •• 7

I Een nieuwe staat in Europa (1830) •• 13

II Een land in beweging (1830-1848) •• 37

III De burgerlijke staat (1848-1879) •• 63

IV Barsten in België (1879-1893) •• 83

V Afscheid van een oude wereld (1893-1914) •• 101

VI De Groote Oorlog (1914-1918) •• 133

VII De wet van de markt (1918-1929) •• 149

VIII Massa en macht (1929-1940) •• 167

IX De Tweede Wereldoorlog (1940-1944) •• 187

X De restauratie (1944-1958) •• 205

XI Gouden jaren (1958-1973) •• 225

XII De smaak van crisis (1973-1985) •• 251

XIII Witte tijden, zwarte tijden (1985-2003) •• 271

Epiloog: macht, democratie en staat (2003-2009) •• 299

Bibliografie •• 314

Namenregister •• 318

Zakenregister •• 322

5 | Inhoud

Daar waar de smurfen vandaan komen

Nationale geschiedenissen, het is wat. Toen de befaamde Italiaanse hoogleraar Giuliano Procacci in 1968 een geschiedenis van Italië publiceerde, een veel vertaalde klassieker, deed hij dat vanuit de nogal pronte overtuiging dat zijn onderwerp de richting bepaalde die de Europese geschiedenis zou uitvaren. Dit en dat zou niet mogelijk zijn geweest als de Italianen het niet hadden uitgevonden, stelde Procacci in zijn inleiding. Om dat te benadrukken liet hij zijn boek beginnen op het moment waarop Italië voor het eerst blijk gaf van zijn cruciale belang voor Europa, zo rond het jaar 1000. Dat is niet niks. Even willekeurig uit de boekenkast geplukt: De geschiedenis van Engeland, een soort handboek geschreven door de even erudiete Gentse historicus R.C. van Caenegem in 1982. Ook hij kon het niet laten om in zijn korte inleiding al meteen te wijzen op de vele verbluffende verwezenlijkingen waarmee de Engelsen de wereld hebben verbaasd. Het zal wel. Dat zou, op het eerste gezicht, de schrijver van een geschiedenis van België niet anders dan bescheiden, zo niet moedeloos kunnen stemmen. Hier valt niet veel glorie te vertellen, toch? België heeft de wereld verbaasd met… Even kijken. Met witloof, chocolade en luxebieren, uiteraard. Met de smurfen, ook. Met zijn grondwet, die in de jaren negentig nog zoveel indruk maakte op de grondwetgevers van Ethiopië, dat ze de Belgische nationale slogan ‘eendracht maakt macht’ lieten aanbrengen boven de ingang van het parlement in Addis Abeba. Met Congo, al kan dat koloniale avontuur niet bepaald een absoluut voorwerp van onverdeelde trots zijn. Met het uranium dat de grondstof leverde voor de atoombom die in 1945 boven Hiroshima ontplofte? Mm, ook moeilijk.

Zou Europa er anders hebben uitgezien zonder België? Bijlange niet. België heeft de geschiedenis van Europa veel vaker ondergaan dan dat het die heeft bepaald. Een virtuele geschiedenis – die uitgaat van de vraag: wat als dit of dat niét was gebeurd? – blijft opwindend en is soms vruchtbaar intellectueel amusement, maar hoe dan ook is een Europese geschiedenis waarin, al was het maar bij wijze van hypothese, de geschiedenis van België is uitgegomd, in hoge mate onzinnig. België is er nu eenmaal geweest en is er nog altijd. En dat betekent wat. De Duitse historicus Sebastian Haffner rekende de Teutoonse inval in België in 1914 tot ‘de zeven hoofdzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog’ – omdat Engeland die invasie om geostrategische redenen nooit kon dulden en dus niet afzijdig zou blijven in dat conflict. Daarvoor moest België er wel eerst zijn, in een passieve rol, maar toch, het lag daar wel. Zo gaat het met de geschiedenis: ze ligt er nu eenmaal.

Dat maakt de geschiedenis van België nog niet onbelangrijk. In de eerste plaats niet, integendeel zelfs, voor al die mensen die daar hebben geleefd en vooral niet voor hen die er nu nog wonen. Want iedereen is van ergens en niemand leeft in

7 | Daar waar de smurfen vandaan komen

een vacuüm. De Belgen van nu – met inbegrip van de Vlamingen die zich niet graag Belg noemen – zijn op een of andere manier het product van wat ook hun nationale geschiedenis is. Wat mensen met hun geschiedenis te maken hebben, is het eigenlijke onderwerp van dit boek. Er bestaan zeer veel manieren om tegen de geschiedenis van België aan te kijken. Tal van voortreffelijke boeken over dat onderwerp tonen dat aan. Maar hoe, vanuit welke optiek of met welke intentie dat ook gebeurt, altijd valt daarin een kleurrijke waaier van menselijke gedragingen op, zowel individueel als collectief. Al die mensen zijn bezig met overleven, met het verdedigen van hun belangen, met werken, liefhebben en spelen, met strijden of berusten, met het ambiëren van wat ze willen zijn en hebben, met bedoelingen waarvan ze zich bewust zijn of niet, en dat volgens de mogelijkheden waarover ze beschikken, die groot zijn en soms niet, en volgens de verwachtingen die ze koesteren, waarvan sommigen er zich veel kunnen permitteren en anderen minder. De middelen die mensen daarvoor kunnen inzetten, zijn met een algemene term als macht te omschrijven: de macht die is gegeven of de macht die is afgedwongen, de macht om te beslissen, de macht om te kopen, de macht om te weigeren, de macht om menselijke verhoudingen te wijzigen of te behouden, de macht om talenten te ontwikkelen, soms ook de macht om anderen de macht te ontnemen of te ontzeggen. En vooral: de macht die men heeft of niet heeft. De geschiedenis is een dynamisch proces waarin, mensen met elkaar omgaan, soms in samenwerking, soms in onderlinge concurrentie, en waarin ze, in de brede betekenis van dat woord, macht gebruiken om hun onderlinge relaties te regelen. Een context waarbinnen dat gebeurt, is de staat België die in het najaar van 1830 tot stand kwam. Niet echt omdat het zo was bedoeld, maar omdat het in de gegeven omstandigheden niet anders meer kon. Niet dat 1830 daarom een jaar nul zou vormen, een absoluut nieuw begin, integendeel. Er ging een lange voorgeschiedenis aan vooraf. Die kan voor België, alvast in zijn territorium, teruggaan tot de late zestiende eeuw. Toen viel het bezit van de Spaanse Habsburgers in de Lage Landen in twee brokken uiteen nadat het Noorden zich ervan afscheidde. Wat overbleef, het Zuiden, lijkt in zijn grenzen sterk op het hedendaagse België. Het bleef Spaans en katholiek, ging dan over naar de Oostenrijkers, later annexeerden de Fransen het en vervolgens werd het met Nederland samengevoegd, waardoor de oude eenheid van de Lage Landen werd hersteld. Maar niet voor lang. Na amper anderhalf decennium was België daar, niet omdat het noodzakelijkerwijs zo moest zijn, maar al evenmin zonder logica. België is geen toevallige of artificiele staat. Of liever, het is als product van zijn geschiedenis niet meer of niet minder een constructie dan gelijk welke andere staat. Dit boek over de geschiedenis van België gaat dus over mensen en machten, en kiest navenante invalshoeken om daar een begrip van te krijgen. Het wil een keuze maken tussen het relevante en het anekdotische, zoomt nu eens in op het betekeniszwangere detail en kiest dan weer voor het vogelperspectief in een poging

Een geschiedenis van België | 8

om een overzicht te bewaren. Het gaat over hoe mensen hun potje koken en over welke wetten in het parlement worden goedgekeurd, over hoe ze de ingrediënten in dat potje betalen en over waarom die wet tot stand komt, over het dagelijkse leven en over de hoge politiek. Die keuze is in zekere zin arbitrair. Bepaalde personen of gebeurtenissen die sommigen van cruciaal belang vinden, komen in dit boek slechts terloops ter sprake, als ze al niet kortweg onvermeld blijven. En omgekeerd. Sommige details worden dan weer uitvergroot. Omdat ze een functie hebben, niet zozeer op zichzelf, maar door wat ze kunnen vertellen over het geheel. Want de keuze is niet arbitrair vanuit de intentie van het boek als zodanig. Deze geschiedenis is geen naar volledigheid strevende kroniek van feiten, geen inventaris van gebeurtenissen, geen pantheon van helden en geleerden, geen galerij van boeven en domoren. Die intentie zou een wat valse objectiviteit suggereren. Geschiedschrijving moet namelijk altijd keuzen maken. Om dat te doen zijn normen nodig en die selectie alleen is al subjectief. Er ligt altijd een inschatting aan ten grondslag, over wie en wat belangrijk is, en waarom dat zo is. Afzonderlijke personen of ontwikkelingen zijn hierin niet van belang omwille van zichzelf, maar voor wat ze kunnen bijdragen tot het verhaal van België als zodanig. Want om dat verhaal is het te doen. En dan kan de inschatting van het gewicht van het een of het ander wel eens verschillen. Zoals gezegd, het is een kwestie van keuze. De geschiedenis van België zou dus, op grond van heel andere keuzen, een heel ander verhaal kunnen worden. Het besef daarvan noopt tot enige bescheidenheid. Vandaar dat dit boek niet ‘de’, maar slechts ‘een’ geschiedenis van België kan zijn.

Een parenthese over de notie ‘verhaal’. De term is in Vlaanderen sinds de jaren negentig erg populair geworden, op het irritante af. Irritant, omdat clichés irriteren. De notie spruit voort uit de idee dat de Grote Verhalen hebben afgedaan sinds de val van de Muur in 1989 en het failliet van het communisme, dat grote, alomvattende ideologieën niet langer relevant zijn in een postmoderne tijd met zijn brede waaier van kleurrijke, altijd wisselende ‘kleine’ verhalen. Dat is niet waar, gelet bijvoorbeeld op de nu wel zeer breed verspreide, verdacht veel op een ideologisch Groot Verhaal lijkende pensée unique van het vrijemarktdenken. Ze overleefde zelfs zonder veel barsten de financiële crisis die in 2008 uitbrak. Maar dat is een ander, eh, verhaal. In de Vlaamse politiek kwam het verhaal zelfs in de plaats van het partijprogramma, wellicht grotendeels uit koudwatervrees en andere vormen van angst voor de eigen schaduw. Alsof het allemaal om in zichzelf gesloten en afgeronde vertelseltjes gaat die nergens mee verbonden zijn en ook niet veel belang zouden hebben. Het is niet in die vrijblijvende en door retorische onmacht vergiftigde betekenis dat hier de term ‘verhaal’ wordt gebruikt. In relatie tot de geschiedenis van België is een verhaal een poging – niets meer, maar ook niets minder – om een samenhang te vinden in een historische ontwikkeling, om zwaartepunten en krachtlijnen te zoeken, om relevante momenten en personages te detecteren en te duiden,

9 | Daar
waar de smurfen vandaan komen

om het niet bij een opsomming van feiten en anekdoten te houden, maar om er een logica, een zin en een samenhang in te zoeken. De intentie daarvan is radicaal tegengesteld aan de vrijblijvendheid. Tussen twee haakjes, het kan, voor alle duidelijkheid, vooral niet de bedoeling zijn om gaande het verhaal moralistische vonnissen te vellen of brevetten uit te delen. Dat is in de meeste gevallen een erg anachronistische, onhistorische, pretentieuze en goedkope bezigheid. Maar dat hoeft een standpunt, ook ethisch, niet in de weg te staan. Dat is een zaak van betrokkenheid, bij het onderwerp en zijn actoren. Het vloeit evenzeer voort uit het engagement van het schrijven. Want een verhaal over het verleden van een land en zijn bevolking moet worden verteld en moet bijgevolg, in de ambachtelijke betekenis, worden geschreven, dus niet alleen beschreven of opgeschreven. Dat veronderstelt vanwege de schrijver een behoorlijke dosis betrokkenheid met en aanwezigheid in het geschrevene. Ook daarom is dit boek ‘een’ en niet ‘de’ geschiedenis van België. Einde parenthese.

Het is makkelijker om krachtlijnen en zwaartepunten aan te wijzen voor het verre dan voor het dichtbije verleden. Een geval van vooralsnog ongeneeslijke myopie. Daarom krijgt de recente geschiedenis in dit boek verhoudingsgewijs meer ruimte toebedeeld. Niet alleen is dat de plek om al enige voorlopige conclusies en samenvattingen te formuleren, ook liggen veel ontwikkelingen dan nog open, van veel daarvan is de uitkomst nog niet bekend. Daar moet een geschiedenis van België zich beperken tot het signaleren van trends, van mogelijkheden, met meer details, met meer hypothesen dan zekerheden ook. Sommige daarvan zullen later misschien betekenisloos blijken, andere wellicht niet.

Het verhaal heeft een open einde – in de eerste plaats wat het eigenlijke onderwerp ervan betreft. Van België als staat is het begin heel duidelijk en ondubbelzinnig aan te wijzen, zeker voor wie weet wat er achteraf in de geschiedenis is gebeurd. Dat begin is 1830. Het is van belang om te beseffen dat zo’n bewering berust op het voordeel van hindsight, omdat het bestaan van België zeker in zijn beginjaren helemaal niet zo duidelijk en ondubbelzinnig was en ook nog lange tijd daarna op bepaalde momenten allerminst evident was. Inmiddels is ook het einde van België zo niet al zichtbaar, dan toch denkbaar geworden wegens zijn interne, ‘nationale’ verdeeldheid, een kwestie die in het boek dan ook voldoende aandacht moet krijgen. Want het blijft dus een verhaal en geen kroniek.

Een geschiedenis van België | 10

Bij de tweede editie

Zes jaar lijkt niet zo vreselijk lang, toch niet in vergelijking met de zowat tweehonderd jaar geschiedenis die in dit boek wordt verteld. Niettemin bleek mij dat in zes jaar nogal wat kan veranderen, de tijd sinds dit boek voor het eerst verscheen, in het najaar van 2003. Toen na een reeks herdrukken de uitgever een geheel nieuwe uitgave van dit boek wilde uitbrengen, lag het voor de hand om bij die gelegenheid de tekst te actualiseren door er enkele paragrafen over de meest recente geschiedenis aan toe te voegen. Maar actualiseren moest ook betekenen: het verwerken van enkele nieuwe historische inzichten, die werden gepubliceerd sinds de eerste editie verscheen – en dat waren er meer en soms meer ingrijpende, met name over de Tweede Wereldoorlog, dan ik eerst vermoedde. Geschiedenis is wel degelijk een permanent voortschrijdend proces. Verder moest ik vaststellen dat ook ik kennelijk was veranderd, omdat ik het niet kon laten om bij de revisie van de oorspronkelijke tekst zeer geregeld in te grijpen in de manier waarop ik het verhaal vertelde. Zeer veel zinnen kregen een nieuwe formulering, andere heb ik geschrapt en er zijn er ook heel wat bijgekomen. Het was nodig om hier en daar toch wat correcties of nuanceringen aan te brengen, lacunes aan te vullen, overbodigheden eruit te halen of redeneringen aan te scherpen. Maar zodra een boek is gepubliceerd, ontwikkelt het vooral een eigen dynamiek, omdat het tot leven komt in de manier waarop het wordt gelezen en begrepen.

De omgang met lezers die het boek becommentarieerden of er vragen over stelden, leerde me dat er zoiets moet bestaan als een ideale tekst. Dat is een tekst waarin de perceptie van de lezer samenvalt met de intentie van de auteur. Dat moet niet al te letterlijk worden begrepen; het mag er in alle geval niet toe leiden dat de dialoog stilvalt, want dat is zowat het tegendeel van wat een boek moet doen, de dialoog opwekken namelijk. Een boek moet zijn lezer noch verpletteren, noch uit louter behaagzucht bang zijn om hem of haar te kittelen en eventueel te provoceren. Maar het moet in zijn verhaal wel altijd helder en transparant genoeg zijn om een wederzijds begrip tot stand te brengen, wat een platform creëert voor een dialoog over, in dit geval, de Belgische geschiedenis. Contact met de lezer, of het nu ging om studenten, recensenten, interviewers of lezers aan de rand van een zwembad (ja, die waren er ook, tot mijn vreugde), heeft me zo geleerd waar dit boek kennelijk niet transparant genoeg was, te snel ging of niet krachtig genoeg was in de argumentatie. Daar heb ik geprobeerd om in te grijpen.

En dat contact leerde me ook veel over mezelf – nog zo’n verrassing. Bij het schrijven glijden onbewust persoonlijke trekken, gevoeligheden of overtuigingen in de tekst, die me pas via lezerscommentaren duidelijk zijn geworden. Dat ik niet erg blijk te geloven in het idealisme als menselijke drijfveer is er zo een. Ja, dat zal wel zo zijn, omdat ik ook idealen wil contextualiseren. Dat hangt samen met een spe-

11 | Daar waar de smurfen vandaan komen

cifieke, wat mij betreft essentiële opvatting over geschiedenis: dat ze pas goed kan worden begrepen in haar tijd-, plaats- en persoonsgebonden context. Dat die persoonlijke eigenaardigheden erin zitten vind ik niet erg, integendeel, een boek moet niet karakterloos of vals bescheiden zijn. Zo lang het maar niet om obsessies of vooroordelen gaat. Ik mag hopen dat die laatste maar in beperkte mate in dit boek sluimeren. Ik wil echter vooral hopen dat de rest kan worden gezien als het engagement van de schrijver tegenover zijn onderwerp: de wil om te begrijpen wat er is gebeurd en om dat inzicht, desnoods als hypothese, te delen met de lezer. Anders zou het schrijven – en herwerken – van een boek als dit maar een fletse en, wat mij betreft, oninteressante bezigheid zijn.

Gent, augustus 2009

Een geschiedenis van België | 12

I

Een nieuwe staat in Europa (1830)

13 | Een nieuwe staat in Europa (1830)

Een avond in de opera

In de avond van 26 augustus 1830 raakte het Zuid-Oost-Vlaamse Oudenaarde ervan op de hoogte dat Brussel ‘in opstand was tegen haeren wettigen koning’, zo noteerde de plaatselijke kroniekschrijver Bartolomeus de Rantere. Informatie verspreidde zich in die dagen nog traag. Waarschijnlijk was de boodschap meegebracht door de diligence uit Gent of Brussel. Zij voerde kranten aan die in cafés hardop werden voorgelezen. Dat verklaart wellicht waarom De Rantere kon noteren dat het nieuws over de Brusselse opstand van de nacht tevoren amper een kwartier nodig had om zich over het hele stadje te verspreiden. Hij voegde eraan toe dat een deel van de plaatselijke bevolking er met ‘eene groote blijdschap’ op reageerde, een ander deel met ‘eene groote verslagentheijd’. De meningen waren dus, op zijn zachtst gezegd, verdeeld. Maar het nieuws liet niemand onberoerd. ’s Anderendaags heerste er ‘eene groote gistinge in de gemoederen’. En vooral: niemand had die opstand verwacht. Toch niet in Oudenaarde. De rellen van 25 augustus 1830 vormden de prelude tot het ontstaan van een nieuw land, België. Dat scheurde zich los van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarvan het sinds 1815 deel uitmaakte. Al gebeurde dat pas geleidelijk en zelfs een beetje per ongeluk. Zoals dat soms gaat met nieuwe landen. Het was niet meteen de bedoeling dat uit de rellen een onafhankelijke staat zou groeien. Dat was in alle geval niet het oogmerk waarmee ze waren georganiseerd. Maar zodra dat nieuwe België een feit bleek te zijn, kon al evenmin worden beweerd dat het slechts als een ‘artificiële’ staat door de Europese grootmachten op de kaart was uitgekerfd en uitsluitend door hen was gewild. België was (en is) tenslotte niet meer of niet minder kunstmatig dan om het even welke andere staat. En aan het ontstaan van het land lag een authentiek nationaal streven ten grondslag. Ze noemden zich wel degelijk ‘Belgen’, de opstandelingen die het voortouw zouden nemen in wat zich gaandeweg ontwikkelde tot een volwassen nationale revolutie.

Achteraf zou die revolutie in Nederland doorgaans enigszins denigrerend als een ‘opstand’, indien al niet als een ‘muiterij’ of een ‘beroerte’ worden omschreven –begrijpelijk geknor, bij zoveel ondankbaarheid, onbetrouwbaarheid of onbegrip. In het Belgische Nederlands werd de revolutie wel vaker, en nu nog altijd, met een soort purisme een ‘omwenteling’ genoemd. Dat is trouwens ook het geval met bijvoorbeeld de Brabantse revolutie van 1787-1790. Een eind verder in de negentiende eeuw zouden de West-Vlaamse particularisten voor de term ‘revolutie’, weliswaar in een andere context, nog een ander taaleigen woord verzinnen: stooringe. ‘Omwenteling’ was slechts een soort purisme, want ook meer dan dat. Het woord ‘revolutie’, dat zo sterk was geassocieerd met wat er in 1789 in Frankrijk was gebeurd, klonk tenslotte zo… revolutionair. Het dreigde het al bij al toch voorbeeldige patriottisme een al veel minder aan te prijzen ingesteldheid toe te schrijven, een mentaliteit van opstandigheid en verzet tegen het gezag. Met de

Een geschiedenis van België | 14

Franse revolutie voor ogen, had met het woord zelfs het misverstand kunnen ontstaan dat hierin sprake was van goddeloosheid en gebrek aan respect voor de traditie – van dat laatste was trouwens helemaal geen sprake in 1830, integendeel. Een rebelse geest valt moeilijk te rijmen met de gematigdheid en kleinburgerlijke gezapigheid waarin veel Belgen zichzelf graag plegen te herkennen. En men moet tenslotte niemand onnodig op roekeloze ideeën brengen. De Belgische revolutie van 1830 kostte ettelijke honderden mensen het leven. In de eerste jaren van zijn bestaan vierde België daarom niet zozeer zijn onafhankelijkheid, maar organiseerde het rouwplechtigheden waarop het de ‘martelaars’ van de onafhankelijkheid herdacht. De centrale locatie daarvoor was het SintMichielsplein in Brussel, waar de slachtoffers van de revolutie in een massagraf ter aarde waren besteld. Het plein werd omgedoopt tot Martelaarsplein en al op 4 december 1830 lag er de eerste steen voor een monument, het begin van een ware martelaarscultus. Ironisch genoeg is vandaag rond dat plein de zetel van de Vlaamse regering gevestigd. Die menselijke kostprijs raakte in de geschiedenis gaandeweg versluierd door de populaire romantische mythe die wil dat de revolutie zich beperkte tot een operavoorstelling, de opvoering van De stomme van Portici in de Brusselse Muntschouwburg. De mythe heeft niettemin een historische grondslag.

Deze ook onder de titel Masaniello bekende lyrische opera in vijf bedrijven van Daniel Auber, op een libretto van Eugène Scribe en Germain Delavigne, verhaalt de volksopstand van het zeventiende-eeuwse Napels tegen het Spaanse gezag en kende van bij zijn première in februari 1828 in het Théâtre de l’Opéra in Parijs een groot succes. Een jaar later kwam de opera in Brussel op de planken en werd hij ook daar op groot enthousiasme onthaald. Het vooral jonge, burgerlijke publiek – enthousiaste operagangers, vooral de liberalen onder hen – leek zich in het verhaal te herkennen, met name in de aria Amour sacré de la patrie, ‘heilige vaderlandsliefde’. Het liet zijn enthousiasme merken met luid applaus, gejoel en verzoeken om bisnummers. Dat begon de autoriteiten op de duur te verontrusten. Die Belgen met hun oppositiegeest leken zich net iets te fel te spiegelen aan het enthousiasme van de opstandige Napolitanen van 1647. Nadat het op 1 augustus 1830 nogmaals tot incidenten was gekomen, werden verdere opvoeringen van de opera verboden. De stomme kreeg daardoor alleen maar een nog grotere betekenis als symbool van de vrijheidsstrijd. De vlam sloeg in de pan toen de opera op 25 augustus dan toch opnieuw mocht worden opgevoerd. Die avond kwamen opgejutte operagangers na afloop van de voorstelling, rond tienen, op straat om luidruchtig hun protest tegen de regering in Den Haag te laten horen. Zo was het ook afgesproken door enkele radicale democraten en republikeinen rond de advocaten Alexandre Gendebien en Sylvain Van de Weyer. En ze hadden knokploegen ingehuurd die het protest in de Munt een verlengstuk op straat konden geven. Al de hele zomer giste het ongenoegen in Brussel en in heel België, vooral sinds de Trois Glorieuses in Parijs, de glorierijke dagen van de opstand van

15 | Een nieuwe staat in Europa
(1830)

eind juli 1830, die het verdrukkende bewind van de Bourbonkoning Karel X omver kegelde en verving door dat van koning Louis-Philippe van Orléans. Toen al druppelde het in Brussel wanneer het in Parijs regende. Maar niet iedereen maakte zich daarover evenveel zorgen. ‘Klagen is eigen aan de Belgen, ze zijn maar zelden tevreden,’ klonk het nog op 22 augustus sussend bij de doorgaans nochtans argwanende procureur des konings H.J. Schuermans. Maar het Franse voorbeeld entte zich op een al langer sluimerend ongenoegen over het ‘despotisme’ van koning Willem.

Verloren in Europa

De Nederlandse koning Willem I had zijn rijk in 1815 in omvang verdubbeld, en in bevolking zelfs verdrievoudigd, toen het Congres van Wenen de kaart van Europa hertekende. De conservatieve machtigen van het moment wilden de orde op het continent herstellen, die zo grondig door elkaar was geschud door de Franse revolutie van 1789 en de daaropvolgende Franse veroveringsoorlogen, die eindigden met de militaire nederlaag van keizer Napoleon in Waterloo in 1815. Toen moest ook worden beslist over wat te doen viel met het ‘verweesde gebied’ van de Zuidelijke Nederlanden.

Al van in de middeleeuwen hadden de Lage Landen zich ontwikkeld tot een economisch sterke, dichtbevolkte en welvarende regio. Ze bestonden uit een geheel van anderhalf dozijn graafschappen, hertogdommen en andere landsheerlijkheden, die uitgroeiden tot de zogeheten ‘Zeventien Provinciën’, al is dat getal zeventien nogal arbitrair. Ze omvatten, in grote trekken, de huidige Benelux, met uitzondering van het prinsbisdom Luik. Alle onderdelen ervan bleven zeer op hun zelfstandigheid gesteld en werden elk beheerst door een hiërarchie van lokale notabelen, een cascade van edellieden, geestelijken en later ook rijke burgers. Zij puurden hun macht uit de in essentie fiscale privileges die ze van hun leenheren hadden kunnen afdwingen. In de vijftiende eeuw verenigden de Bourgondiërs deze gewesten in een personele unie, waarin de hertog van Bourgondië zijn titel cumuleerde met die van graaf van Vlaanderen, hertog van Brabant enzovoorts. Via Karel V kwamen deze ‘onder een prins’ verenigde Bourgondische Nederlanden in Spaanse handen terecht. Een diepe sociale en culturele crisis leidde ertoe dat het protestante Noorden het Spaans-katholieke juk afschudde en een zelfstandige republiek vormde. Wat van het Spaanse bezit in de Nederlanden nog overbleef, de zuidelijke provincies, ging in de vroege achttiende eeuw over naar de Oostenrijkse Habsburgers.

Al groeide bij de elites door de eeuwen heen een pragmatisch besef van lotsverbondenheid tussen de verschillende heerlijkheden, een zeker samenhorigheidsgevoel inbegrepen, enig idee van nationale eigenheid of streven naar nationale zelfstandigheid was daar nooit bij. Daarvoor bleven het provinciale particularis-

Een geschiedenis van België | 16

me en de onderlinge concurrentie veel te sterk, waar nog de interne rivaliteiten tussen stad en platteland en tussen de steden onderling bovenop kwamen. Voor de plaatselijke elites volstond het dat op hun territorium de bestaande feodale machtsverhoudingen gerespecteerd bleven. Die lagen vast in als het ware contractuele overeenkomsten, geschreven afspraken, zoals de Blijde Intrede van het hertogdom Brabant van 1356. Ze fungeerden als een soort grondwet, legden de wederzijdse rechten en plichten vast tussen vorst en gewest, en bepaalden hoeveel belastingen het gebied zou afdragen aan de vorst, in ruil waarvoor die de militaire bescherming verzekerde. Bovendien bepaalden ze de financiële, ambtelijke en juridische instellingen en verhoudingen, legden ze de rechten vast van sociale groepen, gemeenschappen en steden, stipuleerden ze wie onder welke voorwaarden welke functies, belastingopbrengsten of smeergelden mocht opeisen enzovoorts.

Zolang de privileges van de lokale machthebbers intact bleven, schikten de gebieden in de Zuidelijke Nederlanden zich moeiteloos in hun lot. Nooit hadden ze een probleem met, zoals een hardnekkige mythe het nochtans wil, de ‘eeuwenlange overheersing door vreemde vorsten’. Wat in deze mythe een overheersing wordt genoemd, aanzagen zij als het resultaat van een vrij aangegane contractuele verbintenis en dus zeker niet als een bezetting. De legitimiteit van de vorst stond nooit ter discussie, zolang die zich maar aan de gemaakte afspraken hield. Revolte kwam er alleen wanneer een stad of een gewest van oordeel was dat de vorst zijn verbintenissen niet nakwam, bijvoorbeeld door te hoge belastingen te heffen. De vermeende vreemdheid van die vorsten maakte al evenmin wat uit, al was het maar omdat tegenover dat vreemde toch amper iets ‘eigens’ stond, behalve het lokale particularisme.

In 1787 kwam het opnieuw tot een opstand tegen de vorst, de Oostenrijkse keizer Jozef II. Hij voerde een rationalisatie- en centralisatiebeleid, wat de lokale machtigen ervoeren als een te eigenzinnige ingreep in de bestaande, over eeuwen gegroeide politieke, economische, sociale en culturele structuren. Ze interpreteerden het als contractbreuk. De Brabantse revolutie – zo genoemd omdat ze ontstond vanuit het hertogdom Brabant – kende een onverwacht en zelfs onbedoeld succes. Daaruit ontstonden in 1790 de Verenigde Nederlandse Staten, een vrij losse confederatie van de voormalige Oostenrijkse bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden.

Deze ‘Belgische republiek’ was slechts een noodoplossing. Het lag immers nooit in de bedoeling van de patriotten om via het verzet tegen Jozef II een eigen, onafhankelijke staat te stichten. Ze wilden ermee de keizer alleen tot concessies dwingen en meer bepaald tot het respecteren van de eeuwenoude machtstradities. Toen dat niet lukte, bestond hun plan B uit het zoeken naar aansluiting met het Noorden. Daar kwam al evenmin wat van terecht, zodat geen andere optie meer overbleef dan om het maar in hun eentje te proberen, met de oprichting van een eigen, autonome republiek: de Verenigde Nederlandse Staten.

17 | Een
nieuwe staat in Europa (1830)

Alles veranderde drastisch met de Franse invasie van de vroege jaren 1790. Zij maakte een eind aan de Belgische republiek en uiteindelijk ook aan de Oostenrijkse aanspraken op het gebied. De Zuidelijke Nederlanden werden, samen met Luik, door Frankrijk in een geheel geannexeerd. De Fransen veegden de over eeuwen gegroeide feodale structuren en machtsverhoudingen met een klap weg en vervingen ze door die van een moderne rechtsstaat. Daarin waren – in theorie toch – alle citoyens gelijk voor de wet en kon geen plaats meer zijn voor privileges of bevoorrechte standen als de adel of de clerus. Na de militaire ineenstorting van het Franse imperium vanaf 1813 waren de Zuidelijke Nederlanden meer dan ooit tevoren een restgebied. Ze boerden economisch goed, maar misten een goed ontwikkelde nationale of politieke cultuur. De grootmachten wilden voorzichtig omspringen met die voormalige Oostenrijkse provincies in de Zuidelijke Nederlanden. En niet alleen vanwege het economische belang ervan, maar vooral omdat ze grensden aan het ‘gevaarlijke’ Frankrijk en alleen om geografische redenen al konden dienen als een buffer tegen het Franse expansionisme. Wat de lokale bevolking daarvan dacht, kon dan ook niet veel belang krijgen, ook al omdat die zich zeer verdeeld en besluiteloos toonde en verder in lijdzame berusting leek af te wachten wat er met haar zou gebeuren. De Europese grootmachten vonden het, na enig aarzelen, vooral om strategische redenen een goed idee om dat gebied, met inbegrip van Luik en het Groothertogdom Luxemburg, dan maar bij Nederland te voegen.

Het altaar van het vaderland

Het was koning Willems internationale opdracht om van zijn nieuwe Verenigd Koninkrijk een geïntegreerd ‘amalgaam’ te maken. Hij streefde naar een ‘intieme en volledige hereniging’ naar het model van de Bourgondische Nederlanden, de Zeventien Provinciën. Maar het enthousiasme voor de van bovenaf opgelegde natievorming bleef lauw, zowel in het Noorden als in het Zuiden. Rond 1825 was het duidelijk dat Willems opdracht op een mislukking afstevende. Er tekenden zich in zijn koninkrijk nog altijd twee naties af, waarbij het Zuiden zich steeds meer onwennig voelde in het staatsverband waarin het geprangd zat. Dat Willem, ook om redenen van natievorming, het Nederlands met veel succes, toch in de Vlaamse gewesten, tot officiële taal promoveerde, stoorde de francofone Belgische elite, voor wie het Frans de enige cultuurtaal kon zijn. Zijn verlichte despotisme hinderde de liberale burgerlijke intellectuelen, die aanstoot namen aan onder meer het gebrek aan persvrijheid en het ‘despotisme’ waardoor ministers alleen verantwoording waren verschuldigd aan de koning en niet aan de Staten-Generaal (het parlement). Zijn godsdienstige tolerantie en vooral zijn bemoeienissen met het onderwijs en de priesteropleiding maakte hem onpopulair bij de katholieken. De traditionele economische actoren in de landbouw en

Een geschiedenis van België | 18

de ambachtelijke nijverheid ergerden zich eraan dat de vorst vooral de jonge gemechaniseerde industrie bevorderde. De grootgrondbezitters klaagden over de hoge belastingen op onroerend goed. Dat Nederlanders een voorkeursbehandeling kregen bij benoemingen in de ambtenarij zette eveneens kwaad bloed. En het Zuiden kon zijn numerieke overwicht in het bevolkingsaantal (4 miljoen Belgen tegenover 2 miljoen Nederlanders) politiek niet valoriseren, aangezien het maar recht had op de helft van de zitjes in de Staten-Generaal. Uit dat verzamelde ongenoegen groeide een Belgische oppositie, waarin zich twee hoofdstromingen aftekenden: liberalen en katholieken. Historisch stonden beide groepen als uitgesproken politieke opponenten tegenover elkaar. De katholieken, vaak behorend tot de adel en het grootgrondbezit (twee categorieën die elkaar grotendeels overlapten), koesterden een heimwee naar hun feodale privileges. De liberalen, meestal voortgekomen uit de zich snel ontwikkelende handels- en industriele burgerij, zagen in zo’n terugkeer naar het verleden alleen een hinder voor hun eigen ontwikkeling als sociale groep. Maar ze vonden elkaar in de overtuiging dat het Nederlandse despotisme hun ontplooiingskansen hinderde. Koesterden beide groepen fundamentele bezwaren tegenover elkaar, ze slaagden er toch in om die meningsverschillen ondergeschikt te maken aan hun verzet tegen koning Willem. In de nadagen van het Verenigd Koninkrijk groeide tussen beide een unie, een ‘monsterverbond’. Wat katholieken en liberalen bond, was een gemeenschappelijk, romantisch geïnspireerd streven naar vrijheid. Vooral een koerswending in het politieke katholicisme was daar debet aan. Daarin was een nieuwe generatie van zogeheten ‘liberaal-katholieken’ aangetreden. Zij waren realistisch genoeg om niet langer te hopen op een terugkeer naar de oude feodale structuren. Een moderne, liberale grondwet kon betere diensten bewijzen aan wat voor hen essentieel was. Hij kon met name de vrijheid van godsdienst en onderwijs garanderen en zodoende het vrije handelen van bijvoorbeeld de kerkelijke instellingen vrijwaren.

Wat de Kerk was overkomen met Jozef II, de Fransen en de Nederlanders, had haar een trauma bezorgd: de staat was onbetrouwbaar geworden, want hij kon zich altijd tegen de katholieke belangen keren. Dat leidde tot een omslag in het denken en een keuze voor de liberaal-constitutionele garanties. Dat gold vooral voor het onderwijs. Om het overwegend katholieke karakter van het land te vrijwaren, achtte de Kerk het essentieel om de katholieke opvoeding – ‘indoctrinatie’, zouden de tegenstanders zeggen – in stand te houden. Eind 1830, toen de nieuwe Belgische grondwet in de steigers stond, schreef Félix-Antoine de Méan, aartsbisschop van Mechelen: ‘De ervaring van een halve eeuw heeft de Belgen geleerd dat het niet volstaat om in het algemeen de garantie te krijgen dat ze hun eredienst vrijelijk kunnen belijden. […] Ik vraag voor [de katholieken die haast de totaliteit van de natie uitmaken] geen enkel privilege; een volmaakte vrijheid met alle consequenties van dien, dat is het enige wat zij wensen, dat is het voorrecht dat zij willen delen met al hun medeburgers.’

19 | Een nieuwe staat in Europa (1830)

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.