2 minute read

Het vierfasenmodel

Het aanleren van normen bij het jonge kind, gaat via vier fases (Van Engelen, 2011):

• Fase 1: Introductie van de norm. Bijvoorbeeld door middel van een prentenboek, een incident of spel. Je introduceert als leerkracht de norm in een voor de kinderen betekenisvolle context.

• Fase 2: Benoemen van de norm. Als leerkracht benoem je precies (in handelingstermen voor de kinderen) de norm. Bijvoorbeeld hoe je elkaar begroet: aankijken, hand schudden, met twee woorden spreken. Je doet het uiteraard ook voor.

• Fase 3: Eerste inoefening van de norm. Direct na de introductie en het benoemen/voordoen van de norm gaan de kinderen oefenen met de norm. Bijvoorbeeld het begroeten van elkaar. De fases 1, 2 en 3 volgen direct na elkaar.

• Fase 4: Inslijpen van de norm. Gedurende een langere periode (twee tot vier weken) komt de norm dagelijks terug waarbij vooraf aandacht wordt gegeven aan de norm en deze achteraf wordt nabesproken. Laat bij de nabespreking in de hele groep alleen de goede voorbeelden naar voren komen. Kinderen die de norm nog niet goed toepassen, worden gecorrigeerd door andere kinderen en/of door de leerkracht. Doe dit altijd door het exacte handelingsalternatief te bieden (de in te slijten norm).

Een eenmaal gevormde positieve groep kun je onderhouden door bewust groepsvormende activiteiten te organiseren

VERDER BOUWEN IN GROEP 5 TOT 8 Vanaf groep 4 en 5 komen steeds meer kinderen in de conventionele fase. De kinderen conformeren zich aan de afspraken in de groep. Deze normen of afspraken ontstaan in de eerste weken van het nieuwe schooljaar. In die weken kun je hierop vooral invloed uitoefenen door bewust positieve normen in de groep te brengen (Van Engelen, 2014). Deze positieve normen moeten dan gedurende het schooljaar worden onderhouden. Deze aanpak is ook preventief voor het ontstaan van gedragsproblemen. Gedragsdeskundige Van Overveld (2017) schat in dat zo’n preventieve aanpak voor 85 tot 90 procent van de leerlingen voldoende is.

Een setje opgeschreven afspraken is onvoldoende. Normen kun je het beste laten ervaren. Dit kan door de positieve normen, die aansluiten op de normen uit de onderbouw, in jouw groep te implementeren door middel van oefeningen, opdrachten en activiteiten. Het ervaren betekent dat het beter verinnerlijkt wordt. Een voorbeeld van zo’n oefening is het deinen in een kring. Vijf kinderen gaan met hun handen verticaal naar binnen in een kring staan. Een kind staat in het midden met zijn voeten tegen elkaar en handen langs het lichaam. Het kind in het midden laat zich ‘vallen’ tegen de handen en laat zich rondduwen in de kring. Het is een oefening in vertrouwen. Kinderen ervaren het vertrouwen hebben in de ander en het geven van vertrouwen. In de nazit kun je de norm laten benoemen. Meer voorbeeldoefeningen zijn te vinden in Grip op de groep (Van Engelen, 2014) en op de site www.gripopdegroep.nl. Op de site zijn ook speciale groepsvormende activiteiten te vinden voor bewegingsonderwijs.

Een eenmaal gevormde positieve groep kun je onderhouden door bewust groepsvormende activiteiten te organiseren, zoals bijvoorbeeld samenwerking.

Als je gedurende het jaar merkt dat de groep niet goed functioneert, is het belangrijk hier iets mee te doen. Analyseer daarbij samen met een ander (bijvoorbeeld de intern begeleider of een gedragsspecialist) wat er aan de hand is

This article is from: