Henk Cornelissen - gestructureerd toeval

Page 1


HENK CORNELISSEN GESTRUCTUREERD TOEVAL

of: Het aleatorisch universum van Henk Cornelissen

Geert Setola

Toeval is het product van vastberadenheid en een worp tot de macht van oneindig.

Zo zou de formule kunnen luiden waarmee in een tijdspanne van elf jaar en negen dagen het bestaan van het toeval werd bewezen door het uit te dagen op de locatie in het universum die aangeduid wordt als 51° 35‘ 32“ N, 4° 48‘ 47” E. Die plaats is de zolderkamer (in de stad Breda) van Henk Cornelissen, ontwerper, pedagoog, systeemdenker en de facto kunstenaar. Ik geef toe: dit is een te nuchtere, feitelijke weergave van een wonderlijk gebeuren dat op 9 januari 2003 in één worp – of eigenlijk in 516.228 worpen – de speculaties van Aristoteles, Einstein en Nietzsche over het fenomeen toeval terzijde schoof. Aristoteles beschouwde het toeval als iets dat niet onmogelijk is, maar ook niet per se noodzakelijk. Voor Einstein bestond toeval niet omdat ‘God niet zou dobbelen’. Maar Nietzsche had God alvast doodverklaard en op zijn beurt gesteld dat het toeval samenvalt met een opperste noodzaak.

Juist die opperste, sublieme noodzaak is wat op een bijzondere wijze de drijfveer en de beweegredenen van Henk Cornelissen het best benadert en die vertaalt in een onwrikbare vastberadenheid. Anders geformuleerd: het toeval volgt de vastberadenheid als een hond zijn meester. Henk Cornelissen is de meester die het toeval, zijn trouwe gezel, ondertussen met vaste hand in alle richtingen heeft uitgestuurd. In meer dan drie decennia, and counting want het toeval kan niet aan zichzelf worden overgelaten.

Het oeuvre van Henk dat zich zo ontvouwt, kenmerkt zich door een niet-beperkende mogelijkheid aan formele, structurele, wiskundige, talige, kleurrijke, ideologische en ludieke uitgangspunten. De verwezenlijking ervan verloopt binnen een kader aan maten en regels die zichzelf uitdagen in een tergend spel met de on-regelmaat. In de beperking zeigt sich erst der Meister zou Goethe zeggen.

Maar voor nu: genoeg algemeenheden en citaten. Zoveel persoonlijke associaties dringen zich aan mij op bij het bekijken van de bladen van Henk. Ik kan me om te beginnen niet losmaken van zijn rustige, maar intense aanwezigheid in die werkkamer onder het dak, zittend aan een tekentafel met zicht op boeken, de nerveuze aanwezigheid van een volle asbak, de in de ruimte zwevende toonsoort van volharding. Het brengt mij ook terug naar een gevoel bij het kijken naar het werk van Giorgio Morandi, de Italiaanse kunstenaar die in een vergelijkbaar atelier een leven lang voorwerpen ordende en die ordening vastlegde in zeer stille, maar toch van veel leven gevulde stillevens.

De teruggetrokkenheid en de determinatie is allicht van dezelfde familie, het temperament in beider werk verschilt. Het werk van Henk vliegt binnen zijn disciplinaire ruimte alle kanten uit, bestrijkt de wereld en brengt tegelijk herinneringen naar boven aan de jaren van zijn zeer bepalende docentschap grafisch ontwerpen aan de academie van Breda.

De opdrachten die Henk de studenten gaf tonen een vergelijkbaar kader aan voorwaarden die alleen in beginsel als didactische beperking dienden. Wanneer dat kader niet overtuigend, ludiek en uitbundig werd overtreden, werd het resultaat als onvoldoende beschouwd. Het verweer dat iets misschien toch alleen maar mooi kon zijn, werd te licht bevonden. Mooi was immers ondergeschikt aan goed Ook het uitspreken van de zin ‘ja, maar ik heb het alleen voor mezelf gemaakt’ was een zeer slecht idee. De bespreking van de uitkomsten van zijn opdrachten goot Henk in de vorm van kritische audiënties waarvoor studenten soms lang in de rij stonden want deze docent nam bij ieder project de tijd tot alles tot op de blote huid was geanalyseerd. Die analyse was zo waardevol dat studenten van andere disciplines om eenzelfde behandeling van hun werk kwamen vragen.

De sfeer was streng tot zeer streng maar in het geval van aantoonbaar begrip en succes enthousiast, complimenteus, tot extatisch toe. De opdrachten waren sowieso schoonheden van conceptualiteit, interne logica en kritisch gewicht, en ze spoorden tegelijk aan tot grote vrijheid, waarbij voor de uit-

voering vaak werd uitgeweken naar andere disciplines, werkplaatsen en samenwerking met andere docenten.

Denkend aan Henk voel ik zijn gezicht – zoals zo vaak vroeger – naderen tot dicht bij het mijne, zijn wijsvinger dreigt zich in mijn borst te boren. Ik deins niet achteruit. En dan zegt hij weer iets overtuigends. En we lachen, we lachen. Als we niet ophouden krijgen we een toeval, Henk, zeg ik. En ik vertel hem over Luis Buñuel en zijn autobiografie Mijn laatste snik. Discrete herinneringen De filmer, geboren in het Noord-Spaanse Calanda, beweert daarin dat alles wat de mens doet alleen tot doel heeft het toeval te bestrijden. Het Spaanse woord voor toeval is azar verwant aan het Franse hasard en het Engelse hazard En gedrieën komen ze van het Arabische az­zahr het dobbelspel.

Veel goede herinneringen houd ik ook over aan de gesprekken met Henk. In de wandelgangen, bij hem thuis, lopend in de stad, samen op studiereis naar academies in de London area. Het aftasten van ideeën, het weerleggen van lapidaire beweringen, het vieren van lucide oprispingen, een gedeeld genot in bewijzen uit het ongerijmde, het bedenken van verhalen van ver en voorbij de logica. En de onuitgesproken zekerheid dat kameraadschap nooit verdwijnt in de tijd.

‘Het oeuvre van Henk dat zich zo ontvouwt, kenmerkt zich door een niet-beperkende mogelijkheid aan formele, structurele, wiskundige, talige, kleurrijke, ideologische en ludieke uitgangspunten.’

Henks drill

Het moet meer dan veertig jaar geleden zijn dat ik Henk voor het laatst zag, maar ik kan me zijn verschijning in die tijd nog makkelijk voor de geest halen. Een markante man met zijn stoere profiel, een formidabele snor en levendige ogen die je vanachter een piloten montuur aan een onderzoekende blik onderwierpen. En, om het beeld te voltooien, zijn uniform: de zwarte trui, zwarte broek en zwarte schoenen die zijn lange, magere gestalte een Giacometti-achtige verschijning gaven, lang voordat Steve Jobs het tot een designer look maakte. Henk had ook wel iets militairs. Misschien was het zijn stem. Hij sprak nogal blaffend in korte salvo’s, gesmoord door zijn snor. Of zijn postuur, dat een vastberadenheid uitstraalde, zijn knokige structuur overtrokken met een verweerde huid, zonder enig vet om zijn hoeken te verzachten. In ruststand leek hij onbuigbaar, maar in beweging was hij soepel en verrassend snel, zoals iedere student kan getuigen die hem op de dansvloer heeft gezien.

Eenmaal in gesprek kreeg je een idee van zijn uitzonderlijke geest. Altijd geïnteresseerd, ondanks zijn rijke ervaring in de internationale ontwerpwereld. Geduldig in zijn concentratie, ook al was hij razendsnel van begrip. Messcherp in zijn logica, maar eigenlijk met meer belangstelling voor het irrationele. En altijd open voor een uitdaging, ook al wist hij vaak al van tevoren wat de uitkomst zou zijn. Geen wonder dat hij de leraar was voor wie zijn studenten het meest ontzag hadden en bij wie ze doorgaans hun beste werk leverden. Wat wij als studenten en ikzelf in mijn beroep aan Henk te danken hebben, wordt me eigenlijk pas duidelijk in het schrijven van dit stukje. Mijn professionele ontwikkeling volgde niet de rechte baan die ouders zo graag zien voor hun kinderen. Voordat ik in Henks klas terecht kwam had ik al een jaar verkwanseld als falend student medicijnen en een basisjaar en onvoltooid tweede jaar gesleten op de afdeling Monumentaal Vrij Schilderen van St Joost. De overstap naar ‘Publiciteit’, zoals dat destijds heette, was meer geïnspireerd door sociale factoren (jongens die ik al kende en meisjes die ik graag leerde kennen) dan door een besef van wat ik nou wilde met mijn leven. Eén ding was me wel duidelijk geworden in mijn kortstondige worsteling met abstract expressionisme: ik kon weinig motivatie opbrengen voor

‘Een markante man met zijn stoere profiel, een formidabele snor en levendige ogen die je vanachter een pilotenmontuur aan een onderzoekende blik onderwierpen.’

een probleemstelling waarvan de oplossing puur subjectief was. Hoewel ik de grootste bewondering had, en nog steeds heb, voor mijn klasgenoten die besloten zich te laten leiden door hun eigen gevoelswereld, realiseerde ik me dat dit vertrouwen mij ontbrak.

De kans op een voorproefje bij Publiciteit, en mijn eerste ontmoeting met Henk, kwam toen mijn vriend Vincent, die mij voor was gegaan in de overgang naar Publiciteit, mij uitnodigde om een beoordeling van zijn klas bij te wonen. De opdracht die Henk de studenten had gegeven was iets te creëren dat de vraag ‘Wat is kunst?’ beantwoordt. Ik kan me nog herinneren dat Vincents oplossing een kunstmeter was; een metalen doos waarop twee schakelaars waren gemonteerd als input en een potentiometer als output. De schakelaars hadden twee standen, Ja en Nee die, als ik het me goed herinner, correspondeerden met vragen: ‘Is het origineel?’ en ‘Is het functioneel?’.

Een Ja gevolgd door een Nee genereerde dan een stroompje dat de wijzer deed uitslaan, als een teken dat het om echte kunst ging. Henk opperde meteen een aantal testgevallen om deze logica te testen en de klas volgde zijn voorbeeld. Maar de machine bleef onverslagen. Het lokte een interessante discussie uit: hoe kon je de evaluatie van iets dat zo persoonlijk en onvoorspelbaar was als kunst overlaten aan een machine?

Zelf had Henk ook meegedaan aan de opdracht. Rondom het interieur van het oude gebouw van St Joost had hij tientallen rode ronde stickertjes geplakt (het type dat je ziet in galerieën naast de kunstwerken die een koper hebben gevonden) op de meest verrassende plekken, waar je echt naar moest zoeken; een verwijzing naar Duchamp’s objets trouvés misschien, of een speurtocht door de kunstacademie?

Zo leerde ik Henk kennen als iemand die je deed denken. Hij stond niet klaar met een mening over je werk. Hij ondervroeg je eerst over hoe je tot het resultaat was gekomen. Hij beoordeelde het gedachtenpad dat je had gevolgd, niet alleen de bestemming.

De laatste opdracht in het curriculum van Henk, bijna met de status van een meesterstuk, was om een zelfportret te ontwerpen en het in formaat ansichtkaart te drukken in eigen druk-

Dank je Henk, voor de inspiratie, het inzicht en de discipline die je mij hebt gegeven en ook voor de introductie tot de Londense ontwerpwereld. Als mijn ouders nog leefden zouden ze zeggen dat jij mij op het rechte pad hebt gebracht. kerij. Een geweldige oefening in het overwinnen van je existentiële angst (en ijdelheid), het omzetten van je zelfkennis in een eigen identiteit, en tegelijkertijd een technische uitdaging. Het ultieme visitekaartje voor de grafisch ontwerper. Het zou mij niet verbazen als iedere oud-student van Henk dit kaartje nog steeds bewaart in een oude doos op zolder. Henk liet ons zien dat vormgeving een proces van bewustwording is: van je relatie met het onderwerp, wat je wilt zeggen, wat meer of minder belangrijk is en welke vorm daar het best uitdrukking aan geeft. Voor hem was de belangrijkste factor in dat proces de conceptuele discipline, het loslaten van vooroordelen over mooi en lelijk en het respecteren van de uiteindelijke vorm als een consequentie van het oorspronkelijke idee. Ik was dan ook niet echt verbaasd (maar wel betoverd) toen ik

Henks latere werk zag, waar hij deze discipline tot een kunstvorm heeft verheven; het zou de test door de machine van Vincent zeker doorstaan hebben.

In onze tak van communicatie, waar de relatie tussen vorm en perceptie nooit precies bepaald is en we daarom vaak op ons gevoel zijn aangewezen, is het die discipline die de integriteit van je werk bepaalt. Het jezelf ondervragen over de keuzes die je maakt, en wat de principes zijn waarop je die baseert. Het produceert niet alleen betere oplossingen, maar het bevordert ook de herkenning van de oplossing aan de kant van de klant. Een paar jaar na mijn eindexamen verhuisde ik naar London, in het voetspoor van mijn vriendin die een plaatsje in een beroemde fashionstudio had weten te bemachtigen. Ik werd aangenomen door Wolff Olins, een pionier in het strategisch gebruik van design. Hier kreeg ik volop gelegenheid om Henks drill in praktijk te brengen. Ik ben nu zelfstandig en mijn werk is puur strategisch, maar ik werk nog steeds regelmatig met ontwerpbureaus, zoals Pentagram Iedere keer als ik hun studio binnenstap, moet ik denken aan de tijd dat Henk een klein groepje studenten op een studiereis via de nachtelijke ferry naar Londen reed in de witte bedrijfsbus van Cornelissen &Kruysen Ik mocht ook mee. Het was een vol programma met bezoeken aan de beste art colleges en gerenommeerde designstudio’s. Maar het hoogtepunt was het bezoek aan Pentagram, nog met de originele Partners.

‘Henk liet ons zien dat vormgeving een proces van bewustwording is: van je relatie met het onderwerp, wat je wilt zeggen, wat meer of minder belangrijk is en welke vorm daar het best uitdrukking aan geeft.’

TURNINGPOINT

In 1987 krijgt Henk de vraag om de allereerste kerstzegel van PTT te ontwerpen. Omdat hij ongelukkig is met de vraagstelling om twee zegels, een christelijke en niet-christelijke, te ontwerpen, overtuigt hij zijn opdrachtgever van een andere visie. Hij ontwerpt vijf verschillende zegels, stippenstructuren. Door kleurgebruik kunnen er heel uiteenlopende betekenissen in gezien worden. De vijf ontwerpen worden einde van dat jaar uitgegeven in vijf postzegelboekjes van 20 stuks met telkens vijf maal vier zegels van hetzelfde ontwerp. Talloze variaties bestudeert Henk in zijn onderzoek en ontwerpproces. Hij beleeft er zoveel plezier aan dat het hem op nieuw spoor zet.

Het zal een keerpunt blijken te zijn. Hij wil vanaf nu nog enkel zélf de kaders van zijn werk bepalen.

Henk sluit zijn ontwerpstudio, hij is dan 47 jaar, om zich, naast het lesgeven, alleen nog op het maken van autonoom werk te gaan richten.

Hij zal voortaan analoge structuren maken.

Structuren die niet over het hele blad hetzelfde zijn maar waarin door een toevalsfactor iets gebeurt wat onverwacht is. Hij gebruikt voor alle werken die volgen het papierformaat 50x65 cm.

Met het eerste werk TURNINGPOINT markeert

Henk dit belangrijke moment.

> Voor dit werk laat ik een zwart-wit staafje draaien rond een pushpin, die ik telkens op een stramien plaats. De positie van het staafje en de witte en zwarte vlakken neem ik met pen over op het papier. Het stramien is zo van maat dat er in theorie een horizontale en verticale lijn zou kunnen ontstaan.

FRANSE ROULETTE, 1988

< Met een dobbelsteen bepaal ik de kleur van elk bolletje, werkend van linksboven naar rechts. Daarna verbind ik aangrenzende bolletjes van gelijke kleur met een lijn, waardoor clusters ontstaan. Het werk is uitgevoerd met viltstift.’

Gedurende een ruime periode heb ik in het CASINO in Breda de Franse Roulette bestudeerd. Voorafgaand aan het werk ROOD/ ZWART 1506/1518 heb ik eerst deze studie gemaakt waarin ik met een Rotringpen alle getallen die gevallen zijn op de avonden van mijn bezoek aan het casino noteer. De onderstreping van een getal geeft het einde van de speeldag aan. De volgorde is steeds van links naar rechts.

Het werk linksboven is het allereerste werk wat ik maak met de zogenaamde KRINGELVORM De kringelvorm grijpt terug op een vroege jeugdherinnering, een doorgestikte deken met kringelpatroon. Eerst heb ik de lijn getekend met pen en daarna de ingesloten vorm gevuld. Het is één aaneengesloten lijn die linksboven begint en doorloopt tot aan rechtsonder. Tijdens het opvullen van de outline-tekening was het voor mij nog niet precies duidelijk wat er zou ontstaan. Ik heb gepoogd ongeveer evenveel wit als zwart over te houden.

In dit werk gebruik ik de dobbelsteen zelf als stempel. De stempelafdruk met zwarte inkt toont telkens het gegooide getal.

< Een stempelstructuur gemaakt met een vierkant rubber en zwarte stempelinkt. De precieze werkmethode is niet meer exact te achterhalen.

ZONDER TITEL, 1988
ZONDER TITEL, 1988

< Voor deze structuur gebruik ik een stempel met een vierkant rubber en blauwe inkt. Het blad is verdeeld in een grid met verticale kolommen. Dit is één van de eerste werken waarbij de dobbelsteen als bepalende factor wordt gebruikt. Zes gooien betekent zes keer stempelen verticaal naar beneden, drie gooien drie keer verticaal stempelen, enzovoort. Wanneer de laatste regel is bereikt, gaat de stempeltelling verder bovenaan de volgende kolom. Hoe vaker ik stempel, hoe lichter de afdruk wordt.

> Twintig ongeveer even grote amorfe vormen teken ik op een rij en vul ik in met pen en inkt. Van links naar rechts en van boven naar beneden. De grootte van de vormen corrigeer ik tijdens het maken, omdat ik steeds recht en met een volledige regel wil uitkomen. Het is dus een bewust aanpassen van het onbewuste. Naar aanleiding van dit werk heb ik een ‘gatenboek’ gemaakt, waarbij de amorfe vormen zijn uitgesneden.

Een collage van twee werken die ik afzonderlijk heb gemaakt en later op elkaar heb gelegd. Het onderste blad is een kleurstudie gebaseerd op een vierkant stramien. Op de kruispunten breng ik kleurvlekken aan in plakkaatverf. Het bovenste blad is een brandwerk. Dit blad is voorzien van hetzelfde

vierkant stramien. Onder elk kruispunt houd ik vijf seconden lang een brander. Zo ontstaat een variëteit aan amorfe gaten. Wanneer de twee bladen op elkaar worden gelegd, worden de onderliggende kleurvlakken steeds op een andere manier door de gaten gekaderd.

ZONDER TITEL, 1988

/ NO, 1989

< Vorige pagina: Nog een werk waarin ik een hoeveelheid zichtbaar wil maken. Ik begin met stippen willekeurig en egaal over het hele blad te zetten. Ik tel daarbij het aantal. Vanuit het midden begin ik stippen tussen de stippen te zetten, en verdicht zo het beeld. Ik doe dat totaal vier keer. Ik tel door totdat ik exact 100.000 stippen heb gezet.

In mijn schetsboek heb ik een boekhouding bijgehouden van deze telling. Als ambitie noteer ik daar Next one: one million dots Later in het jaar besluit ik ook die uitdaging aan te gaan.

Dit is een voorbeeld van een werk waarin de afwijking, het toeval, door de handeling ontstaat. In dit werk gebruik ik een vierkant gaas met een gaaswijdte van 2,5 x 2,5 cm. De afstand tussen het gaas en het papier is ongeveer 75 cm. Met een pipet laat ik druppels inkt vanuit het hart van elk vierkantje van het gaas op het papier vallen.

ZONDER TITEL, 1989
ZONDER TITEL, 1989
ZONDER TITEL, 1989

> Veel van mijn werken ontstaan uit mijn fascinatie voor getallen en hoeveelheden. Dit werk is daar een voorbeeld van. Hierin wil ik het getal 250.000 zichtbaar maken met turfstrepen. Het moet ook (na)telbaar zijn. Ik verdeel het blad in 500 rechthoeken en zet in elke rechthoek 500 turfstrepen, wat totaal 250.000 maakt.

500 X GEEL / GROEN / BLAUW / ROOD / ZWART, 1989
250.000, 1989

< Mijn verlangen om het getal 1.000.000 zichtbaar te maken is het uitgangspunt voor dit werk. Hiervoor heb ik een systeem bedacht waarmee het werk ook verifieerbaar is. Het blad is met potlood onderverdeeld in een stramien van 500 vlakken (25x20). Elk vlak bestaat uit 20 kleinere vakken (5x4), zodat er in totaal 10.000 kleinere vakken op het blad staan. In elk vakje zet ik honderd puntjes, waarna het vakje met een inktlijn wordt omkaderd. Met een dikkere lijn omlijn ik de productie van één dag. (zie ook vorige pagina).

GEEL / ROOD GROEN / BLAUW / 1-2-3-4-5-6 / JA -NEE, 1989
/ BLAUW / GROEN / GEEL ROOD / PAARS, 1989

Op een horizontaal stramien dobbel ik, met een zeszijdige dobbelsteen, hoeveel keer ik naar boven stempel. In het rechter werk doe ik ongeveer hetzelfde maar werk ik met rood van boven naar beneden en met groen van beneden naar boven. De overlappingen maken het zwart. Ik werk eerst tot aan het midden van het blad en daarna draai ik het om.

1-6, 1990
ZONDER TITEL, 1990

TOEVAL

Op 1 januari 1992 start Henk een project wat later zijn Magnus Opus zou blijken te worden. Hij besluit om het woord TOEVAL uit te dagen. Daarvoor gebruikt hij een zeszijdige dobbelsteen.

De T=1, O=2, E=3, V=4, A=5, L=6. Dus hij hoeft enkel 1, 2, 3, 4, 5, 6 te gooien en hij heeft het woord TOEVAL.

Het project is een uniek voorbeeld van de consequentie aanvaarden van een idee; er wordt immers niet gemarchandeerd. In de jaren daarna zal Henk nog talloze analyses maken van dit project.

Welke woorden (lettercombinaties) werden hoe

Henk gaat als volgt te werk. Hij deelt het blad in met kolommen van 48 regels, goed voor 864 pogingen per blad. Hij gooit zes keer achter elkaar en stempelt de gegooide letters. Wanneer hij in een poging alle letters van TOEVAL heeft gegooid maar niet in de goede volgorde onderstreept hij de poging. Hij noemt dit een klein resultaat. Op elk blad houdt hij scores bij van het aantal gegooide letters.

Na 11 jaar en 9 dagen, na 100 bladen, 86.038 woorden, 516.228 letters, zal hij op 9 januari 2003 om 14:12 uur, in het bijzijn van zijn vrouw Machteld, eindelijk het woord TOEVAL gooien.

vaak gegooid, welke werden niet gegooid, hoeveel woorden beginnend met T, O, E, V, A, L enz. In zijn schetsboeken noteerde hij de tellingen die dan weer konden leiden tot nieuwe werken.

TOEVAL, 1992

Nadat het TOEVAL project is beëindigd op 9 januari 2003 begin ik tellingen en analyses te maken van alle 100 bladen. Welke lettercombinaties zijn hoe vaak gevallen? Welke combinaties zijn niet gevallen, enzovoort. Een enorme klus omdat ik steeds alle honderd bladen hiervoor moet nakijken.

In de jaren die volgen maak ik tot 2008 vanuit deze tellingen zes nieuwe werken: lettercombinaties beginnend met een T, O, E, V, A en L. Daar doe ik zes jaar over, 3 maanden per jaar. Zie volgende pagina.

Getemd toeval

Jeroen Hopster

De aleatorische (afgeleid van ‘alea’ Latijnse woord voor dobbelsteen) kunst van Henk Cornelissen belichaamt een prachtige paradox: ze onderzoekt de structuur van het toeval, maar doet dat binnen een rigide landschap van orde, herhaling, en regelmaat. De in 2023 overleden Canadese wetenschapsfilosoof Ian Hacking spreekt in zijn doorwrochte geschiedenis van de statistiek over the taming of chance het toeval werd gedurende de 19de eeuw ‘getemd’, beheersbaar gemaakt door grote getallen en statistische wetten. Cornelissen vindt een soortgelijke beheersing in de dobbelsteen en de zich herhalende reeks, waarmee hij het toeval ruimtelijk vangt. Het resulteert in een al even paradoxale toevalsorde: een willekeurige reeks, gespeend van enig opgelegd patroon, die tegelijkertijd een kenmerkend patroon van willekeur vertoont – de regelmaat van het toeval.

Pogingen om het toeval uit te dagen zijn ook de wetenschap niet vreemd. Neem het werk van Persi Diaconis, die na een carrière als goochelaar hoogleraar wiskunde en statistiek werd aan de universiteit van Stanford. Voortbouwend op zijn goochelaarskunst deed de Amerikaan rigoureus onderzoek naar de kansen die gepaard gaan met het werpen van een muntje. Hij ontdekte een interessante afwijking: als je de munt vanaf een specifieke zijde – zeg kop – opwerpt, in de lucht laat roteren, en vervolgens weer vangt, wat is dan de kans dat de kopzijde bovenkomt? Het verrassende antwoord: die kans bedraagt niet 50%, maar ongeveer 51%. Oftewel, de zijde van het muntje dat bovenligt bij het werpen komt net iets vaker boven te liggen na het vangen. Dat heeft niet te maken met de vorm van de munt, maar met zijn rotatiebeweging, zoals Diaconis op wiskundige basis vaststelde. In 2023 nam de Nederlandse hoogleraar Eric-Jan Wagenmakers de proef op de som, en liet een experiment uitvoeren waarbij door 48 deelnemers dagenlang kop of munt werd geworpen, liefst 350.757 keer. De uitkomst bevestigde het inzicht van Diaconis: bij grofweg 51% van de worpen werd het muntje gevangen met de zijde die ook bij het werpen boven lag.

‘De pracht van dit werk zit hem niet in het specifieke resultaat, maar in het onderliggende dagboek van volharding.’

Het experiment doet denken aan Cornelissens eindeloze reeks dobbelworpen, met de regel dat 1=T 2=O 3=E 4=V 5=A 6=L. Na 516.228 worpen, uitgevoerd gedurende 11 jaar en 9 dagen, was het raak en wierp hij 1-2-3-4-5-6: TOEVAL De pracht van dit werk zit hem niet in het specifieke resultaat, maar in het onderliggende dagboek van volharding. Vandaag de dag zou je een AI-tekstgenerator de opdracht kunnen geven om met de zes letters T-V-O-E-L-A een willekeurige reeks te genereren, net zolang totdat het woord TOEVAL verschijnt. Eén slimme prompt zou kunnen volstaan. Maar zo’n gemechaniseerde reeks, waar de menselijke inspanning volledig in ontbreekt, is in niets zo interessant als het werk van Cornelissen, wiens inspanning een voedingsbodem is van artistiek vernuft. Het gaat niet om het abstracte resultaat, maar om de concrete poging die we teruglezen in elke ‘mislukte’ LOOTAV en de meegevoelde spanning wanneer de eerste letters ‘juist’ vallen: TOEV… en daarna? Spanning creëren is één van de kenmerkende eigenschappen die het toeval rijk is. De wiskundige kans dat een dobbelsteen met zes mogelijkheden bij zes pogingen in precies de juiste volgorde landt is eenvoudig berekenbaar (6x6x6x6x6x6), maar het antwoord op de vraag wanneer de verlossende TOEVAL-worp zich concreet zal voordoen blijft onvoorspelbaar (we kunnen hooguit de kans daarop identificeren, met grote marge van onzekerheid), en daarmee grond voor twijfel, onzekerheid, hoop en vrees.

Cornelissen heeft de toevalreeks ruimtelijk geordend, maar het proces dat zich daarachter voltrekt is temporeel van aard – 11 jaar en 9 dagen lang, worp op worp. Juist in haar tijdsgedaante toont zich de bepalende hand van het toeval, met haar onvoorspelbare wentelkracht. Natuurlijk, dát die verlossende worp eens zou vallen was statistisch voorspelbaar. Maar zou dat punt wel bijtijds worden bereikt, zonder dat Cornelissen zelf vroegtijdig door het toevallige noodlot werd getroffen? Achter de voorspelbare regelmaat van de reeks – als gezegd, een algoritme zou de reeks in mum van tijd kunnen uitspugen – gaat een mensenleven schuil waarin het

toeval tiert, en wel in veelvoud, met een chaotische dynamiek die veel moeilijker te temmen is dan op de dobbelplank. Daartegen afgezet is de reeks van 516.228 worpen eigenlijk buitengewoon ordelijk. Ze trekt zich van de wanordelijke buitenwereld niets aan; ze blijft stug vasthouden aan haar eigen stramien. En zowaar: op donderdag 9 januari 2003 werd het verlossende woord gevonden. In de tweestrijd met Vrouwe Fortuna had Cornelissen de langere adem. Wat mij betreft is hij er bij deze krachtmeting in geslaagd om het toeval te temmen.

> Een serie werken maak ik met kippengaas. In het rechter werk leg ik een metalen gaas met vierkante maas op het papier. Met een Rotringpen trek ik de binnenlijnen

en vul ik deze in, waarna ik het papier draai en het proces herhaal. De afwijking in de structuur ontstaat door het omhoogkomen van het raster.

ZONDER TITEL, 1993
ZONDER TITEL, 1993

TITEL, 1995

Zwarte kringelende lijnen vullen een blad. Ik teken ze met een dikke Rotringpen.

Wanneer het blad gevuld is besluit ik delen zwart te maken zodat er geheel nieuwe structuren zichtbaar worden.

Het linker werk is met een dunnere pen uitgevoerd, het proces is gelijkaardig, maar ik besluit hier andere delen zwart te maken.

ZONDER TITEL, 1995
ZONDER
ZONDER TITEL, 1995

RUNNING IN CAGES, 1996

Van Monique Labruyere, een van mijn studenten op St Joost, leen ik een tekeninstrument, PotloodPiet, dat zij voor een opdracht van een collega docent heeft gemaakt. Het instrument, een mechanisch speelgoedbeestje kon bewegingen maken als haar toenmalige hond, zoals wandelen, snuffelen en kwispelen. Ze had aan de poten van het instrumentje potloden bevestigd. PotloodPiet maakte aangedreven door batterijen eigen registraties op papier. Hij liep, strekte zijn pootjes en draaide rondjes.

Ik maak er een serie werken mee waaronder deze twee. Met latjes maak ik barrières om het parcours van PotloodPiet over het blad te begrenzen en te sturen Als variabelen gebruik ik ook de tijd dat het hondje over het papier beweegt en het soort potloden dat ik aan de poten bevestig. De titel Prince Baudoin’s Dog is me een raadsel.

PRINCE BAUDOIN’S DOG, 1996
ZONDER TITEL 1996

In Italië vond ik in een timmerfabriek een rol schuurpapier, een overblijfsel uit een machine. Ik sneed er een blad van 50x65 cm uit. Het is waarschijnlijk mijn snelst gemaakte structuur.

ZONDER TITEL 1999
ZONDER TITEL 1999

500.000 (zie ook vorige pagina).

Aantallen zichtbaar maken is een terugkerend thema. In dit werk zet ik 500.000 puntjes willekeurig op het blad met een Rotringpen van 1.2 mm. Met een boekhouding houd ik de aantallen precies bij.

> Ik maak een aantal structuren met behulp van een gaasraster of, zoals in dit geval, een vierkant geperforeerde aluminiumplaat.

In dit werk leg ik de plaat op het papier en neem daarna met pen de contouren van de perforatie over. Rechtsonder aangekomen draai ik de aluminiumplaat horizontaal om en herhaal het tekenproces. De minimale verschuiving van het raster veroorzaakt een afwijking.

< Ook in dit werk gebruik ik de geperforeerde aluminiumplaat als tekenmal. Het raster verschuif of draai ik viermaal, waarna ik tel- kens de contouren van de perforaties met pen teken. Tot slot kleur ik de overlappende vierkante vlakken in.

ZONDER TITEL 2000
ZONDER TITEL 2000
ZONDER TITEL, 2000
ZONDER TITEL, 2000

ZONDER TITEL, 2005

Een werk waarin ik een diagonaal grid van 450 gebruik. Eerst zet ik basislijnen op dezelfde afstand van elkaar. Daarna zet ik uit de hand de lijnen ertussen. Ik begin linksonderaan.

Met een dobbelsteen bepaal ik de kleur en ik zet telkens 7 lijnen in een gelijke kleur. Het werk is in vier stappen gemaakt: eerst diagonaal links en dan diagonaal rechts op de hele gridmaat en vervolgens de tussenlijnen diagonaal links en rechts.

TITEL, 2005

ZONDER

> Op een vel naast mijn werktafel maak ik telkens mijn pen schoon. De structuren die ontstaan door de vele haaltjes met de pen vormen de bron voor dit werk. Met potlood teken ik eerst op het ‘schoonmaak’ vel een blokkenstramien. Vervolgens bepaal ik met een dobbelsteen of er wel of niet een

verbinding tussen de blokken wordt gemaakt. Binnen de zo ontstane blokvormen zet ik nieuwe haaltjes in een dichtere intensiteit, zonder de kantlijn te raken. In de wittere tussenruimtes zie ik de intensiteit van de haaltjes van het originele ‘schoonmaak’ vel.

ZONDER TITEL, 2005
ZONDER TITEL, 2005
WEL-NIET, 2005

Een mooi geluk

Patricia Jozef

Zeg niet

dat je de wereld niet begrijpt

dat hij te groot is om te vatten

Zeg niet chaos

Maar kijk

Kijk naar de zaagsnede van een boom, naar de lijnen en de curven.

Kijk naar een wiegende bloemenzee, naar de gulden snede van een slakkenhuis, naar de symmetrie van een sneeuwvlok.

Kijk naar microscopische plantcellen. Zie hoe bomen zich vertakken als longen.

Ook ik. Ik kijk en zoek. Van links naar rechts, de horizontale lijn, de verticale lijn, de vlek, het raster, de herhaling, kolommen en collages.

Een stramien

Kijken

Tellen

Herhalen

37 jaar lang, 12 uur per dag, honderdtweeënzestigduizend en zestig uren in mijn eentje op zolder. Zoveel ruimte in mijn hoofd.

De vrijheid en het geluk

om de wereld hier te zien

te begrijpen

Vrijheid. Een vrij werk. Een draaipunt in mijn leven.

Of een draaipunt op papier. Want het staafje draait, stopt, en geeft richting.

In herhaling ontstaat structurering

Ook een vogel is op zoek naar een goed gestructureerd bos. Om te overleven

Kijk naar duiven. Hun slordige nesten, gebouwd op onstabiele plekken.

De dunne takken die ze laten vallen. Raap ze op. En laat ze vallen op een wit blad. Teken wat je ziet. Herhaal, vier, vijf keer, laag per laag en kijk wat er ontstaat. In heldere lijn en kleur: een nest.

Waar vind ik rust?

Wie is die hoofdrolspeler in de natuur? Is dat chaos of patroon?

Niet het hout dat rechthoekig moet zijn als tafel, niet de kaarsrechte komkommers die passen in een bak, de perfecte ronde tomaat, de appels in exact hetzelfde formaat.

Geloof hen niet.

Dat is de mens. Niet de mens die omarmt wat hem toevalt, maar degene die zijn wil oplegt.

Ik ben een archivaris.

Ik verzamel, catalogiseer, puur daar series uit. De accijnszegels van elk nieuw pakje tabak, de sluitstripjes met residuen. Het aantal vloeitjes, mijn Mascottes, de gerookte sigaretten.

Of mijn tweeëndertigduizendvierhonderd pogingen om te stoppen. 958 opgerookte peuken opengevouwen, de gerande verbrande grillige stukjes vloeipapier naast elkaar. Ze zijn zo prachtig. De schoonheid in die herhaling is als het patroon van een ruwe bast van een boom, of het ritme van de bergpartij in de verte.

Vanuit een half automatische beweging de herhaling word ik bevrijd

Van wat?

De pen en de hand die meanderende lijnen tekenen

De golfbewegingen die ontstaan, onbewust dezelfde afstand houden

Als stranden met zandribbels

Gedachteloze duinpartijen

Kijken

Herhalen

Tellen

Tellen en turven.

Hoe toon je een getal? De schoonheid ervan.

Mijn hand die stippen zet

Punten of vlekken op papier.

Hoe ziet één miljoen eruit? Voor mij, voor jou? Elke dag puntjes op papier. Een lange dag - een korte dag - een lange lijn - een korte lijn. Zestienduizend

op een dag. Of zesenveertig. Tweeënvijftigduizend. Zes en een halve week op zolder. Wat een rijkdom.

Kringels met rotringpen, cellen of sporen, groot, klein op papier, contouren. Het hoofd is vrij. Maar niet vrijblijvend.

De hand is niet bindend. En niet gebonden.

De stippen van een lieveheersbeest, ook die zijn niet vrijblijvend: ze geven een hele duidelijke boodschap: ik ben niet zo lekker. De vlekken van het reekalf en de lynx zijn niet wat willekeurig gedrup en gemors, maar zo voorzien om op te gaan in de omgeving, als de perfecte camouflage.

Ik speel

Ik verdeel

Diagonaal, horizontaal, verticaal. Druppels ecoline maken lijnen, om de kleuren wordt gedobbeld.

Zwarte vierkante vlakken draaien, vallen neer op het witte blad, op, naast,

overlappend, zwart wit zwart wit zwart wit. Wat overblijft is rest.

De witte restruimte wordt het beeld.

In het zachte roze pastelkrijten vlak bepaalt de val van de dobbelsteen welke lijn wordt uitgegumd.

Dobbelen om structuren te bekomen. Onverwachte variaties verschijnen.

Het toeval uitdagen.

De roulettetafel doorgronden.

Een dobbelsteen en cijfers worden letters. Letters gooien.

TOAET VATAVT ETTAAL VAALOV eindeloze variaties.

Of toch niet eindeloos?

Doe dat zesentachtigduizend en achtendertig keer. Doe dat elf jaar lang.

En op een dag valt het woord: TOEVAL

Soms stopt het, soms komt het ergens uit waar niet voorzien.

Elke onvolkomenheid uitsluiten, maakt iets doods.

Fouten mogen zichtbaar op papier.

Eerlijk zijn is niet perfect willen zijn. Verdoezelen is ontkenning

Mijn zwarte inktpen gaat langs de contouren van een gaasraster.

Het tekenproces herhaalt zich. Het raster verschuift minimaal.

Daar verschijnt de afwijking.

Het werk leeft.

Ik dobbel

Ik voorspel

Ik tel

Ik speel

Ik verdeel

Zwarte witte vlakken, hoog en laag. Mijn tekens, mijn taal. Een nieuw DNA.

Toeval door handeling. Een druppel inkt in het hart.

Mijn hart. Mijn vrijheid. Mijn hoofd

De zolder de wereld

Ik begrijp

Ik kijk

Jij kijkt

Wij

Zie het als een soort van groot, gedeeld geheim

Henk Cornelissen: ‘Wat ik doe is mijzelf. Snap je?’

Oscar Kocken

Wat bezielt iemand om zevenendertig jaar lang, soms wel twaalf uur per dag, in zijn eentje op zolder te gaan zitten, om zich daar puur en alleen voor zichzelf te wijden aan zelfopgelegde regels en structuren? Iemand bovendien die in de drieëntwintig jaar daarvóór wereldwijd furore maakte als vormgever, de aarde rondreisde voor zijn werk, werd binnengehaald bij gerenommeerde ontwerpbureaus en joekels van opdrachten deed voor internationale bedrijven, totdat hij in 1988 na het ontwerpen van de allereerste decemberzegels voor PTT een radicale keuze maakte: vanaf dat moment zou Henk Cornelissen (1941) nooit meer opdrachten aannemen, besloot hij, hij wilde alleen nog maar eigen werk maken. Van een leven waar de wensen van anderen zijn dag bepaalden, naar een kunstenaarsbestaan in de luwte, waar tot voor kort de enige ogen die zijn autonome kunstwerken zagen die van hemzelf waren en die van zijn vrouw Machteld.

Voelde die keuze destijds als een grote bevrijding?

Ja! Als ik naar boven ging, naar mijn zolderkamer, dan was ik vrij. Dan was ik alleen maar mij.

Hoe is het om alleen maar ‘mij’ te zijn?

Ja, hoe is dat? Dat vind ik wel een heel moeilijke vraag. Hoe is het om jezelf te zijn? Je bent het of je bent het niet.

En ik heb het gevoel dat ik dat ben.

Maar kom je daar op die zolderkamer dichterbij jezelf?

Nee, wat ik doe ís mijzelf. Snap je?

Of ik dat snap? Tja, dat is dus de missie van deze ontmoeting.

Ik ben vandaag afgereisd naar Breda en zit hier nu in de woonkamer van Henk, waar ik hoop een glimp op te vangen van de man achter de ruim zevenhonderd kunstwerken die meteen fascineren, maar weinig prijsgeven over de maker. Wil ik iets dichter bij hem komen, dan moet ik inderdaad allereerst proberen te snappen wat ‘mijzelf’ in het geval van Henk Cornelissen precies is. ‘Nou,’ neemt hij een aanloopje richting een soort van antwoord, ‘Ik loop niet in het wilde weg te verzinnen: ik weet dat het structuren zijn, ik weet dat het altijd abstract zal zijn.

Daar heb ik een fascinatie voor, dat heb ik al van kinds af aan.’

Wat was je voor kind?

Op mezelf, redelijk teruggetrokken. Ik had weinig vrienden.

Ik had ook geen behoefte aan vrienden. Maar ik heb me nooit eenzaam gevoeld, hoor. Ik kon me goed vermaken.

Mijn moeder heeft ooit gezegd dat ik de makkelijkste was.

Mijn moeder liet me vrij met al mijn dingen. ‘Ik kan Henk alleen laten,’ zei ze, ‘Henk loopt niet in zeven sloten tegelijk.’

En ze zei dat ik het meeste leek op haar man, mijn vader.

Toen was ik een jaar of tien, elf.

Je vader is jong overleden, toch?

Die is verdronken, ja. In 1944, toen was ik drie.

Heb je herinneringen aan hem?

Ja. Ik kan mij herinneren dat ik bij mijn vader op schoot zat en dat hij mij tekeningen liet zien van gebouwen. Hij hield van tekenen.

Ik tekende toen zelf ook al. Ik zat op een broederschool en Broeder Benitius was onze tekenleraar. En ik had bedacht: als ik broeder word, dan wil ik Broeder Tekenaar worden.

Jij wilde het klooster in?

Ik wist: ik wil iets betekenen voor de wereld, iets in het onderwijs ofzo, óf ik ga het klooster in. We waren een keer op bezoek geweest in een trappistenklooster in Zundert en daar zaten mensen in een celletje, die praatten niet, die hadden zich teruggetrokken...

Voor heel veel mensen een schrikbeeld, maar jij dacht...?

Ik kon altijd goed in mijn eentje opereren.

Maar wat trok je daarin aan dan? Was het de rust, focus, concentratie...?

Nou! Zoals jij het nu noemt, dát is wie ik ben. De focus en de concentratie op een onderwerp en daar continu, langdurig mee bezig zijn.

Dat heeft ook iets meditatiefs misschien?

Ik heb me dat ook wel eens afgevraagd, ja. Wanneer je bezig gaat met semi-automatische handelingen, dan heb je heel veel ruimte in je hoofd. Als je dat meditatie noemt, dan zeg ik: oké.

Maar niet meditatie in de zin van denken aan iets heel hoogs, aan god, of weet ik veel wat. Ik heb geen contact met iets hogers.

Nee, maar misschien wel meer contact met jezelf. Ja, wat dat dan ook betekent...

Een gevoel van geluk?

Nou, dat was het! Een gevoel van geluk. Dat herken ik wel.

Ben je op je gelukkigst als je aan het werk bent? Zekers te weten. Zekers te weten.

Henk staat op, gaat de trap op naar zijn zolderkamer en laat me zijn werken zien. En daar zijn ze, mappen vol, ruim zevenhonderd stuks, allemaal op exact hetzelfde formaat, allemaal even indrukwekkend, maar vooral: door nog maar heel weinig ogen gezien. Betoverende kleurenstructuren; voorspellingen van de Amerikaanse verkiezingen; de miljoen puntjes op een vel papier; de serie waarin hij jaren achter elkaar met een dobbelsteen het woord TOEVAL probeerde te gooien; een weerslag van de vele uren die hij doorbracht in het casino om de roulettetafel te doorgronden.

Heb je je tijdens het werk wel eens afgevraagd: waar ben ik nou toch in hemelsnaam aan begonnen, ik stop ermee?

Nee, ik heb besloten om dit te gaan doen. En de consequentie is dat je dat dan ook afmaakt. Als ik ergens aan begin, dan maak ik het af.

En je vrouw Machteld, heeft die nou nooit eens tegen je gezegd: Henk, houd toch eens op met die gekkigheid? Nee, nooit. Nooit. Nee.

‘Emotie zie je niet, die voel je. Die emotie, die zit erin op het moment dat ik een concept bedenk.’

Is zij jouw steun en toeverlaat?

Ja, dat moet je aan haar vragen.

Voelt het alsof ze je steun en toeverlaat is?

Ja, want ze heeft me altijd vrijgelaten.

Maar als jij tien, twaalf uur per dag op zolder zit, zal ze toch ook wel eens gedacht kunnen hebben: Goh, kunnen we niet eens een keertje iets sámen doen?

Ja, maar ik weet ook niet wat zij in die tien, twaalf uur doet.

Ik heb haar ook vrijgelaten. Snap je?

Laten we zeggen: het begint te komen. Ik voel de begeestering, ik zie de twinkelende ogen, ik hoor het vuur als er woorden worden gevraagd voor wat er van binnen gebeurt. Meer nog dan dat: liefde en toewijding. En wéér staat Henk op, om nog een map van zolder te halen. Nog meer betoverende, bedwelmende, soms haast hypnotiserende constructies en structuren liggen nu op de eettafel, met nog meer minuscule lijntjes, stipjes en streepjes, allemaal volgens een dwingende regelmaat waaraan absoluut niet te tornen valt.

Het woord ‘monnikenwerk’ dient zich aan. Ik noem het gewoon vasthoudendheid.

Ben je verder in het leven ook zo gestructureerd? De lepels bij de lepels, de boeken op alfabet gesorteerd?

Nee, de rest is een puinhoop. Maar ik weet wel waar dingen zijn. Ja, ja, ook in die enorme chaos daarboven.

Maar denk je in systemen?

Stappen tellen doe ik wel. Of het trappen op de fiets. Maar dat heeft meer met tellen te maken. Dat tellen is iets wat diep verweven zit in mij. Die vraag ‘hoeveel?’ is voor mij belangrijk.

Misschien is dat wel de reden dat dit allemaal zo veel is.

Maar waarom is dat zo belangrijk voor je?

Geen idee.

Is het bevredigend om antwoord te hebben op zo’n vraag?

Ja, dat vind ik bevredigend. Wat héb je aan het antwoord? Niks. Maar ik wil dat dan toch weten. En als ik het weet, dan is dat een kort moment van bevrediging ofzo.

Is het ook verslavend?

Jazeker. Het is zeker verslavend. Want meteen daarop ontstaat weer een nieuwe vraag. Liever: Weer een nieuwe zoektocht naar een werk.

Stel je voor dat je dit niet zou hebben, hoe zou het dan met je gaan?

Geen flauw benul.

Maar als je het een poosje om wat voor reden dan ook niet zou kunnen doen...?

Kijk, dit is mijn leven. Als ik het niet meer kan doen, dan is dat voor mij het einde van mijn leven. Ja, dat is een boude uitspraak, maar zo is het wel. Ik zie daar als een berg tegenop. Ook in verband met de ziekte van mijn vrouw.

Zij is op dit moment behalve jijzelf vrijwel de enige getuige van jouw werk. Ben je ooit bezig met de buitenwereld?

Nee, ik moet uiting geven aan mijn persoon. Daar gaat kunst over. Voor mij gaat het over persoonlijke fascinaties, niet over fascinaties communiceren naar een publiek.

Die doen er eigenlijk niet toe.

Die doen er helemaal niet toe, vind ik. Ik doe het omdat ik het fantastisch vind wat ik maak. Het oordeel van een ander en of het nou design is of kunst, daar trek ik me geen reet van aan. Ik weet wat ik zit te doen en ik weet dat het interessant is.

Er schiet mij ineens iets te binnen. Iemand heeft ooit gezegd:

‘Kunst, dat is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.’ Die uitspraak fascineerde mij als jong persoon al. De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.

Emotie?

Ik denk het wel ja.

En waarom denk je dat?

Omdat ik een emotioneel mens ben. Jazeker, ik ben niet alléén een rationeel mens.

Dat zou je zomaar kunnen denken. Dat is niet zo.

Waar zien we de emotie in?

Emotie zie je niet, die voel je. Die emotie, die zit erin op het moment dat ik een concept bedenk. Ik weet ongeveer hoe het eruit gaat zien, alleen wat ik niet wil is dat ik het helemaal uitredeneer. Ik gebruik de dobbelsteen om te zorgen dat het niet een herhaling wordt van telkens hetzelfde. Daar moet altijd een variabele zitten.

Maar je zou ook die variabelen telkens zelf kunnen verzinnen. Waarom is het toeval zo belangrijk?

Nee! Je zegt: variabelen zelf verzinnen. Maar dan ga je sjoemelen. Ik hou niet van gesjoemel.

Jij zal niet iets uitgummen als het mislukt is? Juist. Dat soort dingen doe ik niet. Als ik een foutje maakt, dan kun je dat zien. Het moet altijd kloppen. Afspraak is afspraak.

En wáárom is dat zo belangrijk?

Je moet goudeerlijk zijn naar jezelf toe. Als ik een afspraak maak met mezelf en ik maak in het proces een foutje, dan is dat zo. Dat mag. Snap je? Als ik het verdoezel, dan ontken ik iets. Dan ontken ik dat ik daar dat streepje vergeet te zetten. Nou, dat wil ik niet.

Het gaat over eerlijkheid?

Dat is een van de belangrijkste dingen in het leven. Ja. Ik vind eerlijkheid ontzettend belangrijk. Dat is een grondhouding van mij. Dat wil niet zeggen dat ik altijd eerlijk ben geweest, maar als ik niet eerlijk ben geweest, dan stoort mij dat. Dan hou ik

dat vast. Dat vestigt zich op een of andere manier in je geheugen.

Dat zijn de momenten waarop een mens zo teleurgesteld in zichzelf kan raken.

Ja. Ja, precies.

En in plaats van dan perfect te willen zijn, kan je beter omarmen dat je feilbaar bent en dat gewoon laten zien?

Dat heb je goed begrepen.

Heb je dat geleerd van de monniken?

Nee, ik heb dat niet van die monniken.

Heb je het geleerd van je moeder?

Nou, dat zou best eens kunnen. Ja, dat zou best eens kunnen.

Ja. Ik denk dat mijn moeder ook een eerlijk iemand was. Van mijn vader weet ik het niet, want die is te vroeg gestorven.

Je schijnt wel op hem te lijken.

Ja, dat zei mijn moeder. Ze heeft wel eens gezegd: jij lijkt het meest op je vader. En dat vond ik een compliment. Waarom?

Dat weet ik niet.

Het voelde wel een beetje zo.

Zo voelde dat. Ja.

Stel je voor dat je moeder dit alles had kunnen zien...

Oh ja! Toen de kerstzegels uitgereikt werden, toen heb ik mijn moeder gevraagd of zij de eerste kerstzegels in ontvangst wilde nemen. Ja, dat was mooi. Een soort eerbetoon aan haar.

Wat vind je ervan dat de wereld nu eindelijk kennis gaat nemen van deze enorme collectie?

Dat is heel dubbel want ik heb nooit de behoefte gehad om het commercieel uit te buiten.

Maar?

Maar ik heb nu wél behoefte dat de wereld het ziet. Het is een

‘Ik gebruik de dobbelsteen om te zorgen dat het niet een herhaling wordt van telkens hetzelfde. Daar moet altijd een variabele zitten.’

soort groot geheim wat hier ligt, wat ik gedaan heb. Het klinkt misschien arrogant, maar als ik dan weer door dat werk heen ga en ik zie wat ik gemaakt heb, dan denk ik: Henk, je hebt godverdomme wel mooie dingen gemaakt. Ik hoop dat er een moment komt dat men dat werk allemaal wel bij elkaar ziet. Ja, die hoop heb ik wel.

Mag ik samenvatten dat je er blij mee bent? Ergens heb ik wel de hoop dat de buitenwereld een keer kennisneemt van wie Henk Cornelissen was. Snap je?

GESTRUCTUREERD TOEVAL HENK CORNELISSEN

Na een glansrijke internationale ontwerpcarrière sluit grafisch ontwerper Henk Cornelissen eind 1987 zijn studio. Een Turningpoint zo zal blijken. Hij is dan pas 46 jaar. Vanaf dat moment wijdt Henk zich, naast zijn docentschap aan academie St. Joost, met een ijzeren discipline aan het maken van werk waarvoor geen opdrachtgever maar hijzelf de kaders bepaalt. Altijd op hetzelfde papierformaat van 50x65 cm maakt hij voortaan grafische structuren volgens door hem vooraf bepaalde regels en afspraken. Hij daagt daarbij steeds het TOEVAL uit waardoor in de structuur iets onverwachts gebeurt. In ruim vijfendertig jaar ontstaan meer dan 750 werken, die compromisloos en minutieus analoog worden uitgevoerd. Ook al duurt het soms 11 jaar en 9 dagen voordat een werk klaar is. Publiek noch de museale wereld kennen het werk. Henk treedt er nauwelijks mee naar buiten. In dit oeuvreboek wordt het werk van Henk Cornelissen uitgebreid getoond. Auteurs zijn uitgenodigd om erop te reageren vanuit hun eigen achtergrond. Hoe kijkt een wiskundige ernaar, een filosoof, een cultuurcriticus, een curator, een ontwerper, een oud-student, een fotograaf? Ter afsluiting gaat Henk samen met interviewer Oscar Kocken op zoek naar de bron en het WAAROM van zijn drive en volharding, van zijn fascinatie voor getallen en kansen, van zijn innige band met TOEVAL .

WAT IK DOE IS MIJZELF

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.