Vakblad voor de praktijk van civiel- en milieutechnici
Maatregelen om water langer vast te houden bij Chaamse beken
nr. 8 - december 2025 jaargang 65
KRW-Verkenner 3.0
Tool helpt om inzichtelijk te krijgen of je voldoet aan de KRW en welke verbeteringen mogelijk zijn
Aa en Maas meet het effect van rioollozingen met reguliere data
Nieuw risicomodel voor betrouwbaarheid stormvloedkeringen
Infra Relatiedagen 2026: Samen bouwen aan de infrastructuur van morgen
Infra Relatiedagen 2026 is hét jaarlijkse ontmoetingspunt voor iedereen die betrokken is bij de grond-, weg- en waterbouw. Op 10, 11 en 12 februari komt de volledige infrastructuursector samen in Evenementenhal Hardenberg om kennis te delen, te netwerken en gezamenlijke stappen te zetten richting de grote opgaven waar Nederland de komende jaren voor staat. De beurs staat al jarenlang bekend als een laagdrempelige, maar uiterst waardevolle plek waar overheid, bedrijfsleven, onderwijs en innovatiepartners elkaar treffen. Met ruim 350 exposanten biedt de editie van 2026 wederom een compleet overzicht van de nieuwste producten, diensten, technieken en praktijkoplossingen die direct inzetbaar zijn in projecten door het hele land.
Dit jaar is er een uitgebreid kennisprogramma dat nog beter aansluit op de actualiteit binnen de sector. Tijdens inspirerende demonstraties, het Mini-Symposium Circulair Bouwen, informatieve gesprekken en praktische workshops gaan experts, beleidsmakers en uitvoerende professionals met elkaar in gesprek over urgente thema’s. Onderwerpen als klimaatadaptatie, de grote renovatie- en vervangingsopgave, duurzame grondstoffen, circulaire ontwerpprincipes, stikstofuitdagingen en de digitalisering van werkprocessen komen uitgebreid aan bod. Ook is er veel
aandacht voor het belang van veilig, gezond en efficiënt werken—een thema dat in de hele keten steeds meer prioriteit krijgt.
De rode draad van het programma is samenwerking. Hoe benutten we kennis en ervaring beter om tot toekomstbestendige infrastructuur te komen? Welke innovaties versnellen het onderhoud en de vernieuwing van bruggen, kades en wegen? En hoe zorgen we ervoor dat ontwerp, uitvoering en beheer naadloos op elkaar aansluiten? Infra Relatiedagen 2026 biedt een podium waar deze vragen niet alleen besproken worden, maar waar ook concrete oplossingen en nieuwe initiatieven ontstaan.
De beurs blijft vooral een plek waar relaties centraal staan. Infra Relatiedagen staat bekend om de informele sfeer waarin bestaande contacten worden versterkt en nieuwe verbindingen gemakkelijk ontstaan. Of je nu leverancier, aannemer, opdrachtgever, ingenieur, beleidsadviseur, student of start-up bent: de beurs vormt een waardevol platform om kansen te ontdekken, trends te volgen en partners te vinden die passen bij jouw ambities. Veel bezoekers ervaren de beurs inmiddels als een vast onderdeel van hun jaarplanning, mede omdat de samenstelling van exposanten een breed en compleet beeld geeft van wat er speelt in de markt.
Wil je de beurs gratis bezoeken? Meld je dan vandaag nog aan via www.infrarelatiedagen.nl. Met code MP1330 ontvang je kosteloos jouw entreeticket. Met jouw aanwezigheid bouwen we samen aan een duurzame, veilige en veerkrachtige leefomgeving. Infra Relatiedagen 2026: waar de sector elkaar ontmoet, inspireert en vooruithelpt.
Uitgever
Durk Haarsma
E-mail: durk.haarsma@geomares.nl
Redactiecoördinator:
Teus Molenaar
Telefoon: 06 51578447
E-mail: tmlandenwater@gmail.com
Centrale redactie
Herman de Haan
E-mail: redactie@landenwater.nl
Vormgeving Persmanager, Den Haag
Redactieadviescommissie
ir. Gilbert Boerekamp, bodembeheer
Ivo Huiskes MSc, ondergrondse constructies dr. ir. Ties Rijcken, waterbeheer ir. Dick Schaafsma, bruggen ing. Wouter Zomer Msc, waterhuishouding
Advertentieverkoop
Jan Henk Hoekstra
Telefoon : 0514 561854
E-mail : jan.henk.hoekstra@geomares.nl
Abonnementen
Telefoon : 088 2266 683
E-mail : geomares@mijntijdschrift.com
Jaarabonnement: € 200,00 excl. btw
Jaarabonnement KIVI NIRIA- en VVA-leden: € 95,00 excl. btw
Jaarabonnement studenten: € 80,00 excl. btw
Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan, lopen automatisch door, tenzij uiterlijk twee maanden voor de vervaldatum is opgezegd bij de abonnementenservice. Zakelijke abonnementen worden niet tussentijds beëindigd.
Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van (de inhoud van) deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze berusten bij Land+Water c.q. de betreffende auteur.
Niets uit deze uitgave mag zonder schriftelijke toestemming van de uitgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, scan, fotokopie, elektronisch of op welke wijze dan ook. Land+Water wordt tevens elektronisch opgeslagen en geëxploiteerd. Alle auteurs van tekstbijdragen in de vorm van artikelen of ingezonden brieven en/of makers van beeldmateriaal worden geacht daarvan op de hoogte te zijn en daarmee in te stemmen e.e.a. overeenkomstig de publicatie- en/of inkoopvoorwaarden. Deze zijn bij de redactie ter inzage of op te vragen.
ISSN: 0023-7582
Geomares
Postbus 112, 8530 AC Lemmer 0514 56 1854 landenwater.nl
redactie@landenwater.nl
10
Bakjesmodel lekt
De rol van stedelijk watermodelleurs verandert. Je kijkt niet alleen naar riolering, maar ook naar straatprofielen, groenvakken en de wisselwerking met oppervlaktewater. Daarom voldoet het traditionele ‘bakjesmodel’ niet meer.
18
Bereid beheer grondwater goed voor Om schommelingen in grondwaterstanden te beperken zet Waternet op sommige locaties Actief Grondwaterpeilbeheer (AGWP) in. Dit vereist evenwel een goede voorbereiding, want AGWP is een complex systeem.
20 22
Gebiedsvreemd water inlaten bij droogte?
Bij aanhoudende droogte staan wateren terreinbeheerders vaak voor de keuze: accepteer ik droogte in een natuurgebied, of laat ik water in van een andere, veelal mindere kwaliteit? STOWA heeft hiervoor een afwegingskader laten ontwikkelen .
26 30
Toetsing waterkwaliteit is mogelijk
Nederland heeft de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van waterkwaliteit.
Toch staat het land nog voor een grote uitdaging om de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) te halen. Het toetsingkader geeft inzicht.
Ken uw bodem voor infiltratie
In Utrecht staan verschillende wijken uit de jaren zestig de komende decennia op de planning voor vervanging van het riool. Een uitgelezen kans om na te gaan of en hoe het mogelijk is om water langer vast te houden bij droogte.
Speuren naar gif in oppervlaktewater
Witteveen+Bos en Datura ontwikkelen een methode waarbij environmental DNA wordt geanalyseerd om toxische druk in oppervlaktewater te meten. Hiermee kunnen waterbeheerders gerichter maatregelen nemen om de waterkwaliteit te verbeteren.
32 34
Veiligheid van beweegbare bruggen
Bij de bouw of renovatie van een beweegbare brug moet worden voldaan aan de Machinerichtlijn. Dit is geen ‘laatste toevoeging’ achteraf, maar een bepalende factor voor zowel het ontwerp als de uitvoering.
Toekomst Zeeland
Om te voorkomen dat tal van pogingen tot natuurherstel in Zeeland mislukken en dat natuurwetgeving noodzakelijke klimaatmaatregelen blokkeert, is het van belang dat betrokken partijen spoedig op één lijn komen. Natuur en techniek hebben elkaar nodig. 4 Van de redactie
Deltacongres: scherpe keuzes nodig
De waterzoon
14 Herstel Chaamse beken
Nobelprijs voor MOF’s
Beter beheer stormvloedkeringen
Op de voorpagina
De noodzaak om te voldoen aan de Europese Kaderrichtlijn Water begint te dringen. De deadline van 2027 nadert met rasse schreden en Nederland is niet klaar. De KRW-Verkenner 3.0 helpt inzicht te krijgen in de bestaande situatie en geeft aan welke verbeteringen nodig en mogelijk zijn.
Pag. 12. (Foto: Unsplash / Yana Petkova)
We moeten aan de bak
2027 Is het zo ver, dan moet Nederland voldoen aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). Nederland heeft al twee keer uitstel gekregen voor het halen van de doelen van de KRW: eerst van 2015 naar 2021, en daarna van 2021 naar 2027. 2027 Is de laatste wettelijke termijn; verder uitstel is volgens de richtlijn niet meer toegestaan.
Het ziet ernaar uit dat ons land niet op tijd zal voldoen aan de Europese regels. Overigens worstelen Duitsland, België en Frankrijk ook met het halen van de doelstellingen. In dit nummer is het dossier Waterbeheer opgenomen. Zo komt de KRW-meter 3.0 beschikbaar, een handige tool om na te gaan of een waterlichaam al dan niet voldoet; en om na te gaan hoe verbeteringen zijn door te voeren. Wel jammer dat de tool zo laat komt. Rijkswaterstaat, provincies en waterschappen zijn druk doende het water chemisch en ecologisch op orde te krijgen. Tal van projecten worden uitgevoerd. Extra druk leveren de bevolkingsgroei, hoge nutriëntenbelasting (stikstof en fosfaat) door landbouw, vervuiling door pesticiden, medicijnresten en industriële stoffen, ecologische schade door kanalisering, dammen en infrastructuur, en ten slotte beïnvloedt klimaatverandering (droogte, overstromingen) de waterkwaliteit.
Grondwater
Kunstmatige riffen voor herstel van biodiversiteit, beken weer laten meanderen en stromen, de aanleg van vispassages. Het gebeurt allemaal en er zijn nog volop plannen om hiermee door te gaan. Maar de stikstofdeken over Nederland maakt dat het vechten tegen de bierkaai is. Hetzelfde geldt voor PFAS. De regering zal toch eindelijk echt eens maatregelen moeten treffen om
deze stoffen te verminderen (stikstof) en te verbieden (PFAS).
Dat is ook hard nodig. Uit het rapport Grondwaterkwaliteit 2024 van Arcadis blijkt dat op veel plaatsen het grondwater ook is vervuild. Net als in de eerdere landelijke rapportages is aangetoond dat de grondwaterkwaliteit in Nederland vergrijst; 96% van de onderzochte meetlocaties bevat één of meer milieuvreemde stoffen. De hoogste normoverschrijdingen zijn gevonden binnen bestrijdingsmiddelen en PFAS.
Grondwater is essentieel voor verschillende gebruiksfuncties zoals drinkwater, industrie, natuur en landbouw. De rapportage laat zien dat de kwaliteit van het grondwater onder druk staat door de aanwezigheid van verschillende, in sommige gevallen milieuvreemde, stoffen. De kwaliteit van het grondwater is relevant voor de mate waarin het grondwater kan worden benut voor verschillende gebruiksfuncties. Drinkwaterbedrijven hebben al aangekondigd dat consumenten meer voor drinkwater moeten gaan betalen, omdat ze meer kosten maken aan zuivering. Beter is het te voorkomen dat die stoffen in het milieu terecht komen.
Er gebeurt al veel. Land+Water doet hiervan verslag en levert artikelen waarmee waterbeheerders hun voordeel kunnen doen. Niettemin is duidelijk dat Nederland de komende jaren vol aan de bak moet om te voldoen aan de KRW.
Zeeland
Waar dit sterk speelt, is Zeeland. Er zijn diverse plannen om ervoor te zorgen dat voldoende zoet water beschikbaar blijft voor landbouw en consument. Een artikel over Zeeland geeft aan wat er zoal op tafel ligt en spreekt de hoop uit dat alle plannen goed op elkaar gaan aansluiten en tijdig gereed zijn. Tot slot een artikel over het beheer van de stormvloedkeringen. Genoeg tekst om de kerstvakantie door te komen. Fijne feestdagen.
Teus Molenaar tmlandenwater@gmail.com
Scherpe keuzes nodig
T. Molenaar
Het zestiende Nationaal Deltacongres in Breda markeert een omslagpunt. De boodschap is helder: Nederland kan de uitdagingen aan, maar alleen door samenwerking, paraatheid en het maken van moeilijke keuzes. Deze boodschap geeft deltacommissaris Co Verdaas ook mee aan een nieuwe regering.
Nederland moet zich verhouden tot een nieuwe werkelijkheid van zeespiegelstijging, verzilting en zoetwatertekorten; zoveel is duidelijk tijdens het congres (half november 2025) met 1300 mensen die fysiek aanwezig zijn en 300 mensen die het evenement online volgen. Verdaas benadrukt dat Nederland scherpe keuzes moet maken en zich moet voorbereiden op een toekomst waarin niet alles meer kan worden gefaciliteerd. De boodschap is niet nieuw. In een interview in H2O van juni 2024 geeft Verdaas al aan dat het “ergens pijn gaat doen”. De omstandigheden zijn immers veranderd. “Uit de nieuwe toekomstscenario’s die Deltares eind april presenteerde, volgt één hoofdconclusie: extreem weer wordt de norm. Dat brengt ons bij de grenzen van beheersing van het watersysteem, waarin Nederland traditioneel excelleert. We zullen ons land moeten inrichten op zware neerslag op onverwachte momenten, lange periodes van hitte en droogte en een stijgende zeespiegel. Dit is geen kwestie meer van een gemaal erbij, nee, dit is van een andere orde”, stelt de deltacommissaris in het interview.
Ingenieurs zijn nodig
Overheden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en bedrijven moeten nauwer samenwerken in het belang van een goed waterbeheer. “Als we het maar samen doen,” aldus Verdaas.
Zowel burgers als overheden moeten beter voorbereid zijn. Minister Robert Tieman (Infrastructuur en Waterstaat) vroeg aandacht voor de ‘handen en voeten’ die het werk moeten uitvoeren. “We hebben de ingenieurs nodig, maar zeker ook de praktisch geschoolde techneuten. We moeten de jeugd eerder betrekken bij ons mooie watervak.”
Aan alles hangt een prijskaartje. Het in de lucht houden van alle maatregelen zal een economische tol eisen; keuzes zijn daarbij onvermijdelijk.
Tijdens het congres wordt duidelijk dat verzilting toeneemt en dat innovaties dit niet volledig kunnen voorkomen.
Zoetwatertekorten zullen vaker optreden. Meerdere maatregelen tegelijk zijn nodig; enkelvoudige oplossingen zijn ontoereikend.
Co Verdaas tijdens het Nationaal Deltacongres terwijl hij de (demissionaire) bewindslieden op de voorste rij toespreekt. Hij dankt ze voor de manier waarop zij zijn ingestapt, met kennis van zaken, inhoudelijk en bereid om steun te geven aan de ‘missie van ons allen’. “Daar mag voor geklapt worden.” (Foto: still uit YouTube video over het congres)
Herijking Deltaprogramma
Harm Albert Zanting leidt het gesprek over de herijking van het Deltaprogramma. Hij is Adviseur Strategie & Besluitvorming en Global Service Director Enviro-Socio Advisory bij Arcadis. De nadruk ligt daarbij op de regio’s waar uiteindelijk het werk zal moeten worden gedaan. Twee onderwerpen staan op de agenda: waterschaarste en wateroverlast. “Daar hebben we het over.”
Drie mensen staan hem bij op het podium: Judith van Zuijlen (teamcoördinator Grondwater bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat), Harold van Waveren (topadviseur Waterveiligheid bij Rijkswaterstaat) en Hans Gehrels (global lead op stedelijke veerkrachtigheid bij Deltares).
Een punt van aandacht is dat grote steden wel beschikken over de financiële middelen en de benodigde kennis om de uitdagingen op te pakken, maar dat de kleinere gemeenten hulp nodig hebben om het juiste te kunnen doen. Er is een oproep aan de grotere gemeenten, waterschappen, Rijk en provincies om analyses en kennis te delen met de organisaties die niet over de capaciteit en kennis beschikken.
Ditzelfde speelt overigens bij de Vervangings& Renovatie-opgave van infrastructuur, voornamelijk bruggen.
Samenwerking
Het congres maakt duidelijk dat samenwerking cruciaal is om de huidige uitdagingen te beantwoorden. Overheden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en bedrijven moeten nauwer samenwerken.
Er zijn immers grenzen aan de maakbaarheid. Innovaties helpen, maar sommige effecten zijn niet te voorkomen. Zo zal verzilting toenemen en zullen tekorten aan zoetwater vaker optreden.
De presentaties zijn na te zien via www. deltaprogramma.nl.
De waterzoon
T. Molenaar
Jac. P. Thijsse bracht de liefde voor de natuur via de koekjes van Verkade de huiskamer in. Zijn zoon Jo richtte in 1927 het Waterloopkundig Laboratium op. Vader leerde de natuur te beleven, te bewonderen. Zoon greep in in de natuur met talrijke waterwerken, zoals de Afsluitdijk. Hoe verhielden die twee zich tot elkaar?
Die vraag staat centraal in het essay ‘De waterzoon’ dat Eva Vriend onlangs schreef; uitgebracht door Atlas Contact (ISBN: 978 90 450 5189 5).
Jac. P. Thijsse (1865–1945) stond aan de wieg van Natuurmonumenten. Hij deed er alles aan de natuur zoveel mogelijk haar gang te laten gaan en te beschermen. Hij schreef de teksten voor de verzamelalbums die Verkade begin vorige eeuw uitbracht. Bij ieder pak koek of rol beschuit kreeg de consument plakplaatjes van dieren of planten.
Uiteindelijk werkte Jac. P. mee aan negentien albums.
“Ingrijpen versus bescherming; techniek tegenover natuur; ratio contra emotie. De tegenstellingen die zich binnen het gezin Thijsse ontvouwden, zijn ons vandaag de dag niet vreemd. Het maatschappelijk debat over het klimaat kent een vergelijkbaar conflict over de grenzen van de maakbaarheid”, schrijft Vriend.
Vader was een bekende Nederlander; genoot destijds de status die Freek Vonk nu heeft. Maar zijn zoon Jo (1893–1984) genoot wereldwijd aanzien als wetenschapper die het gezicht werd van de waterstaatkundige expertise die Nederland op het wereldtoneel ten toon spreidde.
Jo en zijn vrouw Wil Thijsse-Gerritsen zouden een jaar lang in de VS zijn. De hoogleraar hydraulica aan de Technische Hogeschool Delft zou een bijzondere leerstoel bekleden aan de Universiteit van Michigan. Het bleef bij één college, want begin 1953 had Nederland na de watersnoodramp zijn ‘waterzoon’ dringend nodig.
Wedstrijd
Zijn oplossing: sluit Zeeland af met dijken. De
gevolgen voor het zilte landschap zouden desastreus zijn. Tegenover de journalisten die hem opwachtten op Schiphol in 1953 noemde Jo dat ‘een kleiner belang’, aldus Vriend. “Jo ervoer zijn relatie met de natuur als een wedstrijd. Het water als de tegenstander waarvan moest worden gewonnen. Bij de Afsluitdijk was de zege voor Jo geweest, 1-0. Bij de overstromingsramp van 1953 had Nederland verloren, 1-1.”
Harde techniek, veel beton en basalt zouden Zeeland veilig maken door de zeearmen af te sluiten. Waterveiligheid boven alles. Zijn vader bezag de natuur anders. “Zij die
leven voor wat groeit, bloeit, vliegt, kruipt, ademt, moeten wel beter en rijker worden. Zij krijgen belangstelling voor muziek, schilderkunst, beeldhouwwerken, godsdienst. Groeien zelf. Worden beter.” Niettemin had Jac. P. bewondering voor de Zuiderzeewerken. Hij schreef wel over het belang van houtwallen, bosstroken en grillige lijnen in de kale polders. Die zijn er uiteindelijk niet gekomen.
Naar elkaar toegegroeid Jac. P. had een voorliefde voor kronkelende beken, meanderende watergangen met lissen, biezen, pinksterbloem, bosviolen; de woonplaats van talloze dieren. De ‘meanders’ maakten plaats voor rechte lijnen die meer doen denken aan een tekentafel dan aan natuur. “Er moet toch wel wat anders te doen zijn dan alleen maar dempen en inpolderen en waterlopen veranderen?”, verzuchtte Jac. P. Het staat buiten kijf dat de waterzoon veel betekend heeft voor de veilige inrichting van ons land. Het had minder rigoureus gekund, met meer aandacht voor de bijdrage die de natuur zelf kan leveren. Een mening die Annemieke Nijhof uitdraagt. Zij is directeur van Deltares, de natuurlijke opvolger van het Waterloopkundig Laboratorium. Ook Jo zelf groeide meer naar de liefde die zijn vader voor de natuur koesterde. In de jaren zeventig was de mensheid aan de beurt om een pas op de plaats te maken en de natuur voorrang te geven. De Deltawerken verwerden van triomf der techniek tot een uiting van technocratische hoogmoed. Jo, zo bleek uit ingezonden brieven in kranten, hield zijn hart vast voor de toenmalige dijk’verbeteringen’; hoger, zwaarder, breder. Al met al een lezenswaardig essay over hoe het denken over de natuur is veranderd in de afgelopen decennia van ‘waterstaatswerken’.
Nieuw gezicht Arcadis Nederland
T. Molenaar
Sinds kort is Frank Goossensen het nieuwe gezicht van advies- en ingenieursbureau Arcadis in Nederland. Dat vindt hij ook een van de belangrijkste taken als algemeen directeur Nederland: het persoonlijk onderhouden van de contacten met klanten.
Goossensen heeft al een behoorlijke staat van dienst bij de adviesdienst. Hij is er een kleine 34 jaar geleden begonnen te werken. Toen het nog een lokaal, Nederlands bureau was: de Heidemij. Inmiddels is Arcadis (de naamswisseling stamt uit 1997) wereldwijd actief in ruim 70 landen en telt het bedrijf ongeveer 36.000 medewerkers, van wie zo’n 2.200 in Nederland.
Tegelijkertijd behoudt hij zijn internationale rol op het vlak van resilience (weerbaarheid). “Alles dat te maken heeft met water, energie en milieu”, licht hij toe. “En water omvat drinken, afvalwaterzuivering, waterbeheer, klimaatadaptatie en (duurzam) energie.” Op de opmerking dat er nogal wat op zijn bordje ligt, moet hij lachen. “Ik hou wel van een vol bordje.”
Belangrijke rol
“Ik denk dat advies- en ingenieursbureaus een heel belangrijk rol spelen in een steeds complexere maatschappij. Waardoor het belangrijk wordt om beslissingen goed te kunnen onderbouwen. En het ook steeds belangrijker wordt om een juiste beslissing te nemen. Wij kunnen daar heel erg bij helpen. Soms hebben we wel het imago van: ‘Je doet er alles aan om het alleen maar ingewikkelder te maken, zodat er niks gebeurt’. Maar het tegenovergestelde is waar. We willen juist onze opdrachtgevers en daarmee ook de samenleving helpen om de juiste keuzes te maken en die dan ook uitgevoerd te krijgen, zodat we kunnen werken aan bijvoorbeeld een dijkverbetering of een nieuwe windmolenpark of een grote bodemsanering.”
Het klantenbestand is ongeveer de helft overheid. “We doen ook hel veel werk voor grote en kleinere industrieën, investeringsmaatschappijen, datacenters en banken. Je ziet dat onze portfolio permanent in beweging is en heel divers is”. We hebben een heel divers portfolio. Het voordeel om voor zoveel verschillende soorten klanten te werken, is dat we dwarsverbanden zien. En dan al in een vroeg stadium eventuele risico’s kunnen
benoemen en weg te nemen. Veel projecten stranden omdat de financiering niet rond komt, of omdat vergunningen uitblijven. Wij helpen al die kliffen en klippen te omzeilen en een goede uitkomst te realiseren.”
Zo vroeg mogelijk
Daarom schuift Arcadis liefst zo vroeg mogelijk aan bij een project. En dat gebeurt ook steeds vaker, beaamt Goossensen. “Zo hebben wij geholpen met de afronding van de Nederlandse Small Modular Reactor (SMR) Strategie, het nationale plan om de rol van kleine modulaire kernreactoren te verkennen en ontwikkelen als onderdeel van de energietransitie. Dat is niet zozeer een project, maar meer een beleidsuitgangspunt en een strategie van de overheid. Wij helpen partijen om te bepalen waarin zij het beste kunnen investeren, want iedereen heeft te maken met een beperkt budget. Daar gebruiken wij onze experts voor die gewoon alles weten van water, van energie, van wegen, wat dan ook. Dat komt weer met alle digitale tools. Wij zijn steeds vroeger betrokken bij de vraagstukken die onze klanten hebben.”
Eén bedrijf
Het is zijn voornemen om Arcadis te smeden tot één bedrijf, zowel in- als extern. “Wereldwijd beschikken wij over heel veel experts. Die halen we bij grote, complexe projecten naar Nederland om erbij te helpen. En andersom. Die samenwerking moet vloeiend zijn. Ook voor onze opdrachtgevers. Ik wil dat mensen elkaar opzoeken.”
“Ik zeg soms wel: ‘Wij zijn de brenger van hoop’. Een hele hoogdravende uitspraak. Maar het is mogelijk door intensief samen te werken; intern en met onze opdrachtgevers. Dan bied je toch perspectief. Voor de hele samenleving, niet alleen voor de mensen die veel geld hebben, maar ook voor de mensen die in kwetsbare situaties zitten.”
Optimistisch
De beslissingen moeten nu worden genomen. Nederland staat voor grote opgaven en volgens Goossensen hebben we nu nog de luxe om antwoorden te formuleren. “Over twintig jaar kan dat misschien niet meer, dan valt er niks meer te sturen, maar ben je gedwongen te handelen. Daarom moeten we er nu met z’n allen over nadenken hoe Nederland er over pakweg veertig jaar uit moet zien en hoe we dat bereiken.”
Hij ziet bij overheden de bereidheid om duurzame ontwikkelingen te stimuleren. “Er is de neiging om verder te kijken, om een goed, duurzaam plan voor Nederland te maken. Daar ben ik echt wel optimistisch over. Ook omdat klimaat , biodiversiteit en economische ontwikkeling en al die andere overwegingen hand in hand gaan.”
Trends en Cijfers
Omzet bouwnijverheid groeit nauwelijks in augustus
In augustus 2025 is de omzet van de bouwnijverheid (excl. projectontwikkelaars) met 0,8 procent gestegen vergeleken met dezelfde periode een jaar eerder. In augustus 2024 nam de omzet nog met 4,4 procent toe. Het is lang geleden dat de omzetgroei in augustus zo laag was. In augustus is de omzet altijd lager in verband met de zomervakantie. Dit blijkt uit cijfers van het CBS. De geringe ontwikkeling komt vooral door de gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw. Hier daalde de omzet met 1,1 procent vergeleken met een jaar eerder. Vooral bij het slopen en bouwrijp maken van grond daalde de omzet flink. De omzet kromp met 4,5 procent. In augustus 2024 steeg de omzet nog met 13,0 procent.
De overige sectoren binnen de bouw zagen hun omzet toenemen in augustus, zo was de jaar-op-jaar omzetontwikkeling in de burgerlijke en utiliteitsbouw 3,1 procent (tegenover 4,6 procent in 2024). De omzet in
Sterke groei orderportefeuille
in de utiliteitsbouw
de grond- water- en wegen bouw steeg in augustus met 1,7 procent. In augustus 2024 was dit nog 4,6 procent.
Stijging binnenlandse afzetprijzen stabiel
De binnenlandse afzetprijzen van de hout- en bouwmaterialenindustrie stegen de laatste maanden met iets meer dan 2 procent. In augustus kwam de stijging uit op 2,1 procent, terwijl de omzet in deze industrie met 3,4 procent daalde in augustus.
Het aantal vacatures in de bouwnijverheid is nog altijd hoog met 29,5 duizend in het derde kwartaal van 2025. Er zijn in deze periode 15 duizend vacatures ontstaan en 16 duizend vacatures vervuld. Er was in augustus een daling van het aantal faillissementen. Er gingen 32 bedrijven failliet. In 2025 was het aantal faillissement in de bouw nog niet zo laag.
De gemiddelde orderportefeuille in de totale bouwnijverheid nam met 0,4 maanden toe tot 11,6 maanden werk in september ten opzichte van augustus. De gemiddelde werkvoorraad in de totale burgerlijke- en utiliteitsbouw is in september ten opzichte van augustus met 0,6 maanden gestegen tot een niveau van 13,1 maanden. In de woningbouw nam de orderportefeuille met drie tiende maand toe en kwam uit op 14,0 maanden werk. De gemiddelde werkvoorraad in de utiliteitsbouw nam toe met 0,9 maanden en bereikte hiermee het hoogste niveau sinds de eerste meting van 11,8 maanden.
In de grond-, water- en wegenbouw stegen de orderportefeuilles in september ten opzichte van augustus licht met 0,1 maand tot een niveau van 9,2 maanden werk. In de grond- en waterbouw nam de gemiddelde orderportefeuille met 0,4 maanden toe tot 10,5 maanden werk, terwijl in de wegenbouw de gemiddelde werkvoorraad stabiel bleef op 8,2 maanden. Ruim 40% van de bouwbedrijven gaf aan belemmeringen te hebben ondervonden bij de productie. Ruim één vijfde van alle bouwbedrijven gaf aan belemmeringen te ondervinden door personeelstekorten. Bijna een op de tien bouwbedrijven geeft daarnaast aan een gebrek aan orders te ervaren. De productie is in de afgelopen drie maanden bij 15% bouwbedrijven toegenomen, bij ongeveer één tiende van de bedrijven is de productie afgenomen. Van de bouwbedrijven beoordeelde een kwart de orderpositie als groot, terwijl ongeveer 10% van de bedrijven de orderpositie als klein beoordeelde. Daarnaast verwacht ruim 25% van de bedrijven dat hun personeelsbezetting zal toenemen in de komende drie maanden, terwijl minder dan 5% van de bedrijven juist een kleinere bezetting verwacht. In de bouwnijverheid verwacht ruim 40% van de bedrijven een prijsstijging in de komende drie maanden, bijna geen enkel bedrijf verwacht een prijsdaling.
Conjunctuurtest oktober
Orderportefeuilles
Woningbouw Wegenbouw
14,0
maanden
maanden + 0,3
Bouwnijverheid
8,2
maanden +0,0
11,6 +0,4 t o v vorige maand
11,8
maanden + 0,9
10,5
maanden +0,4
Utiliteitsbouw Grond- en waterbouw
Dit blijkt uit de conjunctuurmeting in de bouwnijverheid van oktober 2025 van het Economisch Instituut voor de Bouw. Deze meting wordt uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. Aan de conjunctuurmeting verlenen ruim 250 hoofdaannemingsbedrijven met meer dan tien personeelsleden hun medewerking.
De rubriek Trends & Cijfers is samengesteld onder redactie van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Bouwteam en UAV GC
De bouwteamconstructie is een zogenoemde tweefasenovereenkomst, die zich overigens in grote belangstelling mag verheugen. De aannemer wordt dan in de eerste fase (het bouwteam) betrokken om al dan niet tezamen met een opdrachtgever tot een ontwerpproduct te komen. Als vervolgens de prijsvorming is afgerond kan er een overeenkomst van aanneming van werk worden afgesloten (fase 2), meestal op basis van de UAV 2012 (versie 2025) dan wel de GC 2005 of haar opvolger de versie 2025.
In een dergelijke constructie is dan altijd de vraag hoe geschillen binnen de realisatiefase moeten worden beoordeeld. Op 26 augustus 2025 wees de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen hier een interessant vonnis over onder geschilnummer 37.779.
Binnen de bouwteamfase werd aannemer door opdrachtgever gefaciliteerd met een door ATBK opgesteld verkennend bodemonderzoek dat mede heeft gediend voor de aanbieding van aannemer voor de Basisovereenkomst. Na het aangaan van die overeenkomst treft de aannemer voor deelgebied
A extra verontreinigingen aan t.o.v. het ATBK-rapport.
De opdrachtgever stelde dat dit de verantwoordelijkheid was van aannemer: zij had in de bouwteamfase nader onderzoek moeten plegen. Aannemer stelt dat sprake is van twee gescheiden overeenkomsten en dat opdrachtgever heeft in te staan voor de door haar verstrekte informatie, waaronder het verkennend bodemonderzoek van ATBK. Aannemer doet een beroep op paragraaf 13 lid 5 GC 2005 en claimt de gevolgen voor extra tijd en geld.
In rechtsoverweging 30 stellen arbiters duidelijk dat partijen twee overeenkomsten hebben gesloten. Het betreft een bouwteamovereenkomst waarin is bepaald dat de aannemer verantwoordelijk was voor het ontwerp. Daarna werd een Basisovereenkomst gesloten met van toepassing de UAV-GC 2005, waarbij aan aannemer werd opgedragen het project uit te voeren op basis van een vraagspecificatie (DO).
Opdrachtgever verantwoordelijk Duidelijk blijkt dat hoewel aannemer in de bouwteamfase mede het DO en andere (ontwerp)stukken had vervaardigd, dit geen afbreuk doet aan de verantwoordelijkheid
van opdrachtgever op basis van de overeenkomst. In rechtsoverweging 32 werd daartoe expliciet door arbiters bepaald dat geen uitzondering was gemaakt op paragraaf 3 GC 2005.
Ingevolge par 3 leden 2 en 3 kan, kort gezegd, worden gesteld dat de opdrachtgever in beginsel verantwoordelijk is voor alles wat van hem afkomstig is. De opdrachtgever staat in voor de juistheid van de informatie, niet voor de volledigheid.
Hoewel arbiters in dezelfde rechtsoverweging stellen dat sprake was van twee afzonderlijke overeenkomsten, dient bij de vraag welke partij verantwoordelijk is voor een issue binnen de Basisovereenkomst ook gekeken te worden naar feiten en omstandigheden uit de bouwteamfase, die immers onderdeel zijn van de totstandkomingsgeschiedenis van de Basisovereenkomst.
Binnen rechtsoverweging 33 wordt kort de regeling van paragraaf 13 GC m.b.t. verontreiniging uiteengezet. De opdrachtgever beriep zich op paragraaf 13 lid 6 GC: aan aannemer komt geen recht op kostenvergoeding en of termijnverlenging toe, daar waar hij op of voor het moment van totstandkoming van de overeenkomst op de hoogte was of behoorde te zijn van de aanwezigheid van de tijdens het werk aangetroffen verontreiniging. In rechtsoverweging 37 stelden arbiters dat onder de omstandigheden van het specifieke
geval paragraaf 13 GC zich niet voor onverkorte toepassing leende. Het specifieke geval behelsde namelijk het feit dat partijen binnen de bouwteamfase het risico op meer vervuiling op andere plekken dan het ATBK-rapport meldde, hadden onderkend. E.e.a. bleek mede uit een concept risicodossier dat tijdens de bouwteamfase was opgesteld. Partijen hebben afgesproken dat op basis van het ATKB-rapport mede de prijsvorming totstand mocht komen. In het risicodossier was geen specifieke risicoallocatie opgenomen wie van de partijen verantwoordelijk was voor de extra vervuiling. Omdat er geen regeling was en partijen dit risico dus niet in de overeenkomst hadden verdisconteerd, was het daarmee dus onvoorzien. De sleutel van de oplossing werd dan ook gevonden in toepassing van par 44 lid 1 sub C GC. Hoewel die regeling gestoeld is op artikel 6:258 BW werd in rechtsoverweging 39 bepaald dat de gevolgen voor tijd alsook geld over partijen bij helfte moest worden gedeeld. Alles overziende een mooie toepassing van het zogenoemde ‘share the pain’-beginsel.
Over de auteur
Pieter de Vries is consultant bij Kpieto!
Mr. P. de Vries
Foto: Unsplash; Sasun Bughdarvan
Het ‘bakjesmodel’ lekt aan alle kanten
Kies voor integrale modellen
J. van Schrojenstein Lantman
De rol van stedelijk watermodelleurs verandert. Je kijkt niet alleen naar riolering, maar ook naar straatprofielen, groenvakken en de wisselwerking met oppervlaktewater. Daarom voldoet het traditionele ‘bakjesmodel’ niet meer.
Door de woningbouwopgave en de klimaatuitdagingen moeten we weten of er gebouwd kan worden en hoe we droge voeten houden. De kwaliteit van een wateranalyse is cruciaal, want op basis van de uitkomsten worden keuzes gemaakt voor de inrichting van de buitenruimte. Toch rekenen we in Nederland nog vaak met een traditionele methode die niet meer past bij de huidige uitdagingen: het bakjesmodel. In Engeland verscheen onlangs een artikel over de kwaliteit van bakjesmodellen; conclusie: “a chimpanzee has more skill than a bathtub model in delineating flood hazards areas”.
Wat doet het bakjesmodel?
Traditionele modellen berekenen waar water uit het riool omhoogkomt, maar niet hoe het erin stroomt of of dat überhaupt gebeurt.
Bij hevige buien staan straten soms al blank voordat het water het riool bereikt. Het bakjesmodel werkt met 0D-1D-elementen: water stroomt door rioolbuizen (1D) en instroom komt uit bakjes (0D). De buitenruimte wordt opgedeeld in vlakken waar neerslag in valt.
Binnen en tussen deze bakjes stroomt geen water; hoogteverschillen spelen geen rol. De modelleur bepaalt dus hoe water stroomt, in plaats van het model.
Dit was ooit logisch voor eenvoudige vragen, zoals: kan een bui van 20 mm in een uur verwerkt worden? Maar bij extreme buien van 70 mm voldoet dit niet meer.
Het bakjesmodel in de stad is achterhaald door drie grote ontwikkelingen:
• Nieuwe data.
De hoogtekaart van Nederland (AHN) geeft elke 50 cm een hoogtewaarde. Gemeenten meten zelfs jaarlijks hun eigen kaart in. Dit maakt het mogelijk om stroming over het maaiveld nauwkeurig te berekenen.
• Nieuwe software.
Moderne modellen kunnen omgaan met
deze resolutie en berekenen zowel stroming over het maaiveld als door de riolering. Dit geeft een realistischer beeld van waterafvoer.
• Klimaatverandering.
Extreme buien passen niet in de riolering.
De vraag is niet meer of het riool het aankan, maar hoe we water opvangen en afvoeren zonder overlast. Alleen naar riolering kijken is onvoldoende.
Hoe kan het beter?
Sinds 2019 is het mogelijk om instroom via maaiveld mee te nemen in berekeningen, bijvoorbeeld met 3Di Water Management (nu Rana Water Intelligence). Neerslag valt op straat, stroomt op basis van hoogteverschillen en bereikt de riolering of oppervlaktewater als dat kan. Anders ontstaan plassen of stroming naar lager gelegen gebieden. Dit vraagt om integrale modellen die het hele stedelijke watersysteem meenemen. Betere data en berekeningen geven ruimte om expertise in te zetten voor echte vraagstukken. Het vak verschuift van puur technische berekeningen naar een bredere analyse van
Schematische weergave van regeninloop. Een veelgebruikte variant bij bekende rekenmodellen in Nederland. Water wordt opgevangen in bakjes, en direct op de riolering ‘opgedrukt’. Het water kan niet tussen de bakjes stromen en houdt geen rekening met hoogteverschillen.
stedelijke inrichting.
Soms lijkt een model integraal, maar is het dat niet. Bij een quasi integraal model valt instroom nog steeds in een bakje, terwijl uitstroom op maaiveld wordt geplot. Het lijkt alsof integraal is gerekend, maar in werkelijkheid wordt alleen de overstroming berekend die optreedt als het riool vol zit, niet die vóór instroom. Dit kan leiden tot verkeerde conclusies en keuzes.
IJburg als state-of-the-art modelstudie
Een goed voorbeeld van een modelstudie waarbij indertijd met instroom via het maaiveld is gerekend is IJburg, in Amsterdam (https://3diwatermanagement.com/case/ climate-resilience-on-centrumeiland-amsterdam/ ).
Het ingenieursbureau en de gemeente Amsterdam hebben bij IJburg een toekomstgerichte benadering gekozen voor klimaatadaptatie.
In de openbare ruimte is gekozen voor een systeem van infiltrerende groenzones en wadi’s, die via een netwerk van cascaderende
goten met elkaar zijn verbonden. Deze maken slim gebruik van de bestaande hoogteverschillen op het eiland. Bij de toegangswegen, waar goten vanwege de verkeersdrukte en het openbaar vervoer minder geschikt zijn, voorziet het ontwerp in een geperforeerde infiltratie-transportriolering voor regenwater.
Voor deze studie is een Rana-model gebruikt met een hoogtekaart waarin beoogde vormen en dieptes van de wadi’s zijn opgenomen.
Wadi’s naast taluds krijgen een of meerdere stuwen, zodat de berging in de wadi’s goed benut kan worden. De aanwezige riolering is opgenomen, inclusief instroom.
De resultaten van de studie laten goed zien welke ruimte er is voor het water op het maaiveld, en of de riolering goed functioneert.
Dit is een voorbeeld met wadi’s, waar het voor iedereen al vrij logisch is om modellen te gebruiken waarbij instroom in de riolering niet bepaald wordt door welke rioolput het dichtstbij is, maar door maaiveldhoogteverschil en wegprofilering. Met bakjesmodellen had je kunnen uitrekenen dat je met deze maatregelen voldoende kuubs water kan bergen en infiltreren, maar had je bijvoorbeeld geen enkele zekerheid dat het water ook daadwerkelijk naar de wadi’s stroomt.
Neerslag valt op het maaiveld en stroomt op basis van hoogteverschil naar de riolering.
Toekomst van modelleren
Eigenlijk wordt er anno 2025 nog te vaak gerekend alsof we nog in 2013 leven. Met dezelfde rekenmodellen, en grotendeels dezelfde concepten. Terwijl het vraagstuk groter is geworden en data, modelinstrumentaria en wiskundige inzichten zich ook hebben doorontwikkeld.
Een casus als die van IJburg zou standaard moeten zijn voor watersimulaties in de stad. Dan gaan we van rioolbelasting naar een integraal beeld.
Kortom, als het gaat om belangrijke berekeningen waar investeringen op gebaseerd worden: maak dan gebruik van de beste aanpak, data en beste software die tot de beschikking is.
De software noem ik hier bewust bij, want ondanks de beschikbaarheid van bovengenoemde technologie blijven talloze gemeenten en adviesbureaus trouw aan de software de ze al jaren gebruiken. Hierin is het lang niet altijd mogelijk of gebruikelijk om daadwerkelijk integraal te rekenen. Het is de taak van de adviseur, maar ook opdrachtgever om hier scherp op te zijn, het feit dat er een waterdieptekaart uit een rekenmodel komt wil niet zeggen dat de uitkomsten ook daadwerkelijk kloppen. Het risico wat ik zie is dat gebruik van traditionele technologie ertoe kan leiden dat onze watersystemen minder goed ontworpen worden of in het ergste geval dat er verkeerde conclusies getrokken worden.
Het bakjesmodel was ooit nuttig, maar voldoet niet meer. Met betere data, software en de noodzaak om klimaatbestendig te ontwerpen, moeten we overstappen op integrale modellen. Alleen zo krijgen we een realistisch beeld van waterstromen in de stad en kunnen we maatregelen nemen die echt werken.
Over de auteur
Jonas van Schrojenstein Lantman is Product Manager Rana bij Nelen & Schuurmans.
Het bakjes model houdt geen rekening met hoogteverschillen bij toestroom naar wadi’s.
Nationale tool voor integraal waterkwaliteitsbeheer
KRW-Verkenner 3.0
Dr. I.R. Pit / N. Evers / J. Rost / J.C. van den Roovaart
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die als doel heeft een goede toestand of goed potentieel te bereiken voor aangewezen waterlichamen; grond- én oppervlaktewater. Om de toestand en het potentieel van een KRW-waterlichaam te berekenen, is de KRW-Verkenner ontwikkeld.
Voor oppervlaktewaterlichamen wordt de toestand of het potentieel beoordeeld op zowel de chemische als de ecologische kwaliteit. Voor een goede chemische toestand moeten de concentraties van de KRW-prioritaire stoffen onder de wettelijke (Europese) normen liggen.
De ecologische toestand wordt bepaald op basis van Ecologische Kwaliteitsratio’s (EKR’s), die worden berekend met behulp van de KRW-maatlatten voor biologische kwaliteitselementen van waterplanten, fytoplankton, macrofauna en vissen. Deze maatlatten geven per watertype aan wat de referentietoestand is en hoe ver de huidige situatie daarvan afwijkt. Naast deze biologische elementen spelen fysisch-chemische parameters (zoals temperatuur, chloride en nutriëntconcentraties), hydromorfologische kenmerken en de concentraties van specifieke verontreinigende stoffen een belangrijke rol als ondersteunende elementen. Het uiteindelijke oordeel over de ecologische toestand volgt het one-out-all-out-principe: de laagste score van de relevante elementen bepaalt de totale ecologische status.
KRW-Verkenner
De KRW-Verkenner telt 3 modules: een waterbalansmodule, een stofbalansmodule en een ecologische module. De KRW-Verkenner analyseert de effectiviteit van mogelijke KRW-maatregelen en maatregelpakketten op de chemische en ecologische kwaliteit en geeft inzicht in hoe KRW-doelen gehaald kunnen worden. Voorbeelden van maatregelen zijn het aanpakken van puntbronnen (zoals RWZI’s) of diffuse bronnen (zoals landbouw of verkeer), maar ook het hermeanderen van beken of het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Daarnaast kan de KRW-Verkenner op verschillende momenten van het beleids-
Stroomdiagram van de KRW-Verkenner.
proces worden ingezet: als verkenning, bij het opstellen van stroomgebiedsbeheerplannen of als evaluatie van al geïmplementeerde maatregelen of maatregelpakketten. De ecologische module wordt bovendien veel gebruikt voor doelafleiding bij bijna de helft van de waterschappen.
De ecologische module
De ecologische module van de huidige KRW-Verkenner (versie 2.4) gebruikt een dataset in combinatie met machine learning. De set bevat data van stuurvariabelen en gemeten EKR-scores afkomstig van waterbeheerders. De KRW-Verkenner bevat drie verschillende varianten van de ecologische module waarvan de Random Forest module het beste presteert en ook is gebruikt voor de Tussenevaluatie 2024. Deze module legt statistische verbanden tussen de stuurvariabelen en de EKR-scores op basis van correlaties. Per cluster van KRW-watertypen wordt een specifieke set van stuurvariabelen meegenomen: de stuurvariabelen die een bekende link hebben met het ecologisch functioneren van dat watertype. De stuurvariabelen zijn divers en omvatten morfologie, beheer en waterkwaliteit.
TKI Deltatechnologie
Door innovatieve AI-ontwikkelingen te koppelen aan de behoeften van gebruikers, is besloten de ecologische module van de KRW-Verkenner te vernieuwen, met transparantie, klimaat, toxiciteit en soortenvoorspelling als centrale thema’s. Sinds dit najaar is het TKI (Topconsortia voor Kennis en Innovatie) Deltatechnologie-project gestart in samenwerking met Rijkswaterstaat, STOWA, PBL en de adviesbureaus Witteveen+Bos, Haskoning, Arcadis en Aveco de Bondt. TKI Deltatechnologie is een landelijk innovatieprogramma dat kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven verbindt om nieuwe oplossingen te ontwikkelen voor waterbeheer en klimaatadaptatie. Het doel is om één krachtig, nationaal instrument te ontwikkelen waarmee waterbeheerders en beleidsmakers beter kunnen voorspellen wat de ecologische effecten zijn van maatregelen.
Doel en opzet van het project
Het project borduurt voort op de bestaande KRW-Verkenner en ontwikkelt een nieuwe, AI-gedreven module die voor het eerst causale verbanden legt tussen milieudrukken en ecologische respons. Met het vernieuwde prototype kunnen beleidsmakers en
De vier verschillende werkpakketten voor de ontwikkeling van het prototype van de KRWVerkenner 3.0.
waterbeheerders beter voorspellen wat de ecologische effecten van maatregelen zijn en verbindt het kennis over nutriënten, toxiciteit, ecologie, hydrologie en klimaat in één geïntegreerd instrument.
Daarmee ontstaat een uniform modelplatform voor beleidsevaluatie, scenarioberekeningen en prioritering van maatregelen op zowel rijksals regionaal niveau.
AI en causaliteit
De kern van de vernieuwing is het gebruik van kunstmatige intelligentie om oorzaak-gevolgrelaties tussen milieudrukken en de ecologische respons te achterhalen, in plaats van alleen correlaties te analyseren. Met causal-discovery-technieken worden verbanden afgeleid tussen factoren zoals nutriënten, stroming, temperatuur en toxiciteit, en zowel het voorkomen als de hoeveelheden van soortgroepen zoals vissen, waterplanten, macrofauna en algen. Deze afgeleide causale structuur vormt de basis voor een voorspellend AI-model waarmee de effecten van maatregelen en autonome ontwikkelingen, zoals klimaatverandering, realistisch kunnen worden gesimuleerd. Daarnaast maakt AI het mogelijk patronen te herkennen in grote en complexe datasets, bijvoorbeeld de interactie tussen verschillende stressoren of de invloed van klimaatvariabelen. Het model is uitlegbaar en herbruikbaar door toepassing van een causaal GNN (Graph Neural Network): een neuraal netwerk met een vooraf uit de data afgeleide causale ruggengraat, waarin het model zowel tijdens training als voorspelling consistente oorzaak-gevolgrelaties behoudt.
Werkplan
Het project is opgebouwd uit vier werkpakketten. In het eerste werkpakket ‘data’ worden de bouwstenen en structuur van het nieuwe ecologische AI-model ontworpen. De focus ligt op het selecteren van relevante stuurvariabelen, het modulair opzetten van de modelarchitectuur en het ontwikkelen van een generieke database met milieudrukken en ecologische respons. Ook wordt gekeken naar harmonisatie tussen de KRW-Verkenner voor regionale waterlichamen en rijkswateren en de koppeling met bestaande tools zoals D-Eco Impact.
In het tweede werkpakket ‘modelontwikkeling’ worden AI-methoden toegepast om causale relaties tussen drukfactoren en ecologische respons te achterhalen. Het doel is om uitlegbare, robuuste modellen te ontwikkelen die handelingsperspectief bieden voor waterbeheerders. De trainingsbasis wordt waar mogelijk verrijkt met buitenlandse datasets om de data meer generiek te maken. Voor het derde werkpakket ‘validatie & evaluatie’ worden de ontwik-
kelde AI-componenten getoetst aan velddata, historische datasets en expertbeoordelingen. Samen met waterschappen en adviesbureaus wordt geëvalueerd of de modellen aansluiten bij de beleidspraktijk.
De validatie richt zich op nauwkeurigheid, toepasbaarheid en de begrijpelijkheid van de modeluitvoer.
In het vierde en laatste werkpakket ‘integratie’ worden de resultaten geïntegreerd in een werkend, uitlegbaar prototype dat inzetbaar is in beleidsstudies en scenarioplanning. Het prototype wordt getest met eindgebruikers tijdens workshops en gebruikersdagen. Het werkpakket sluit af met een technische en functionele beschrijving ter ondersteuning van verdere opschaling.
Samenwerking en kennisdeling
De ontwikkeling vindt nadrukkelijk plaats in co-creatie met gebruikers. Via de partners van het TKI-project, tijdens gebruikersdagen en met een enquête is in kaart gebracht welke variabelen en gewenste niveaus van transparantie het instrument moet bevatten. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan de integratie met andere instrumenten, zoals het LWKM (Landelijk Waterkwaliteitsmodel) voor hydrologie, EBEO2.0 (Ecologische Beoordeling 2.0) voor diagnose en de ecologische sleutelfactor toxiciteit (SFTox) voor toxiciteit. Zo ontstaat een modelketen die de volledige route van bron tot effect afdekt en zowel inzichtelijk als betrouwbaar is voor de gebruiker.
Vooruitblik
In 2027 wordt een prototype van de KRW-Verkenner 3.0 opgeleverd. Dit prototype laat zien hoe de vernieuwde variabelen, causaliteitsmodellen en koppelingen in samenhang functioneren. De KRW-Verkenner 3.0 vormt daarmee de basis voor toekomstbestendig, datagedreven en voorspellend waterkwaliteitsbeheer waarin beleidsmakers, onderzoekers en adviseurs van overheid (ministeries, waterbeheerders en provincies) en adviesbureaus op dezelfde kennisbasis kunnen vertrouwen.
Over de auteurs
Iris Pit is Onderzoeker waterkwaliteit bij de afdeling waterkwaliteit en ecologie van Deltares; Niels Evers en Jasmijn Rost zijn Adviseur aquatische ecologie en waterkwaliteit bij de afdeling Biodiversiteit en Natuurlijke Systemen van Haskoning; Joost van den Roovaart is Expert waterkwaliteit bij de afdeling waterkwaliteit en ecologie van Deltares.
De KRW geldt voor oppervlaktewater én grondwater. (Foto: Unsplash / Yana Petkova)
D. Hendriks / K. Peerdeman / E. Schoonderwoerd / J. Nijp / S. Clevers / M. Mulder / A. Jeuken
In het stroomgebied van de Chaamse beken is de afgelopen jaren binnen het project KLIMAP onderzocht hoe het water- en bodemsysteem en het landgebruik op de zandgronden zijn aan te passen aan klimaatverandering. Maatregelen om water langer vast te houden in bodem en ondergrond stonden daarbij centraal.
Het stroomgebied van de Chaamse Beken ligt in Noord-Brabant, gelegen ten zuidoosten van Breda. Het gebied beslaat ongeveer 50 km2 en heeft een helling van 0,2% (gemiddeld 2 meter per kilometer).De ondergrond bestaat uit zand en (ondiepe) kleiige afzettingen. In het stroomgebied zijn natuur (bossen en vennen in het oosten, grondwaterafhankelijke natuur in het midden), landbouw (grasland en akkerbouw), kleine stedelijke kernen en recreatie verweven. Een stroomgebied als dat van de Chaamse beken is representatief voor meerdere stroomgebieden op de Brabantse zandgronden. De natuurgebieden (waaronder gebieden met een Natura 2000 doelstelling) in het stroomgebied hebben te kampen met verdroging en de ecologische en chemische toestand van de Chaamse Beken (KRW-doelstelling) is matig tot slecht. Ook is er zowel sprake van kans op droogte als op wateroverlast in landbouwgebied en stedelijk gebied. Het waterschap wil weten welke maatregelen nodig zijn om de randvoorwaarden voor de natuur en de beken te verbeteren en om te gaan met huidige en toekomstige weersextremen (als gevolg van klimaatverandering).
Hoe beoordeel je klimaatrobuustheid?
Een omgeving is robuust wanneer grondgebruik en watersysteem zodanig op elkaar zijn afgestemd dat de vitaliteit van natuur, de productiviteit van landbouw, en de leefbaarheid duurzaam met elkaar in balans zijn en risico’s als gevolg van hevige neerslag, droogte en hitte beheersbaar en geaccepteerd zijn. Met het huidige landgebruik, bestaande regelgeving zoals vanuit de KRW en een steeds grilliger klimaat is deze duurzame balans tussen doelen en acceptatie
van risico’s niet eenvoudig te bereiken. Er kunnen verschillende strategieën worden gehanteerd om deze balans te bereiken. Bij het aanpassen van de waterhuishouding in een stroomgebied moet worden afgewogen in welke mate de doelen kunnen worden gehaald met de beoogde maatregelen. In de analyse voor het stroomgebied van de Chaamse beken hebben we daarvoor gekeken naar het effect van veranderingen op grondwaterstanden en kwelstromen, botanische natuurwaarde, opbrengstderving in de landbouw en afvoerdynamiek. Om dit te doen hebben we verschillende typen metingen (grondwaterstanden, afvoermetingen) en rekenmodellen in samenhang gebruikt. Het grondwatermodel is gevalideerd en
aangepast op basis van metingen. De uitvoer van het grondwatermodel is gebruikt als invoer voor de Waterwijzer Natuur en Waterwijzer Landbouw.
Huidige inrichting
Ten behoeve van de landbouw wordt het gebied momenteel sterk ontwaterd. Het gebied kent een dicht netwerk van buisdrainage, greppels, sloten en watergangen en hoofdwaterlopen zijn in de loop van de jaren steeds verder uitgediept. Een deel van de landbouwpercelen wordt in droge perioden beregend met grondwater. Ten behoeve van de drinkwatervoorziening en industrie zijn er verschillende grotere drinkwateronttrekkingen in de omgeving van het stroomge-
Boven: Stroomgebied Chaamse Beken en het landgebruik. Onder: maaiveldhoogte in m NAP. Het gebied bevindt zich in de zuidelijke Hoge Zandgronden (bruin gebied in kaart linksboven).
Resultaten van de voorspelde natuurwaarde voor de toekomstige situatie voor het KNMI’14 WH scenario met huidig land- en watergebruik (zichtjaar 2050) in natuurgebieden met korte vegetatie met het geohydrologische model en Waterwijzer Natuur. Met name in het omcirkelde gebied neemt de natuurwaarde toe. Links: kaart met huidige natuurgebieden met korte vegetatie; rechts: taartdiagram met de fractie bestaand natuurgebied binnen een bepaalde klasse van de natuurwaarde.
bied van de Chaamse beken. Daarnaast is een deel van het gebied verhard en/of geëgaliseerd voor bewoning, landbouwdoeleinden en andere vormen van bedrijvigheid (industrie, bedrijventerreinen, etc.).
Het huidige land- en watergebruik en de daarbij ontwikkelde waterhuishouding, heeft geleid tot lage grondwaterstanden en een afname van kwel. De opbrengstderving is in grote delen van het landbouwgebied laag. Voor de KRW is de ecologische toestand van het bekensysteem matig en de chemische toestand zijn momenteel slecht.
In de meeste natuurgebieden is de natuurwaarde in de huidige situatie laag tot zeer laag: slechts in 15% van de natuurgebieden wordt deze becijferd als hoger dan 60 (op een schaal van 1 – 100). Dit wil overigens niet zeggen dat de recreatiewaarde laag is.
Tool
Grondwatermodel
Waterschap
Brabantse Delta
Waterwijzer Natuur (WWN)
Waterwijzer
Landbouw (WWL)
Gebruikte rekentools.
Doel
Doorrekenen effect van inrichtingsvarianten op hydrologische situatie in het stroomgebied
Bepalen van de potentie van vegetatietypen en bijbehorende botanische natuurwaarde onder standplaatscondities (vocht, zuurgraad en voedselrijkdom) voor de inrichtingsvarianten.
Bepalen gewasopbrengst en de invloed van te natte of te droge condities van de inrichtingsvarianten
Effect klimaatverandering varieert
Het effect van klimaatverandering (voornamelijk grotere extremen in neerslag en grotere kans op droogte, jaarrond meer neerslag) verschilt tussen de hoge en lage delen van het gebied: in de hoge delen kunnen de grondwaterstanden ook in de zomer stijgen en kan de kwel toenemen, als gevolg van een toename van neerslag in de winter. In de lage delen van het gebied dalen de grondwaterstanden in de zomer. Gevolg is dat in de lage gebieden de botanische natuurwaarde volgens de berekeningen afneemt, terwijl het in sommige hoger gelegen gebieden wat toeneemt. Klimaatverandering leidt waarschijnlijk ook - lokaal - tot een afname van de landbouwopbrengst als gevolg van stijging (hoge delen) of daling van grondwaterstanden (lage delen).
Natuurlijk watersysteem
Referentie
Hunink et al, 2021; Verhagen et al., 2019
Witte et al., 2018
Werkgroep Waterwijzer Landbouw, 2018
In de hier beschreven analyse van het watersysteem van de Chaamse beken hebben we ervoor gekozen om de strategie ‘natuurlijk watersysteem’ te verkennen en in te zetten op de sponswerking van het gebied: langer vasthouden van water in het systeem, zodat grondwaterstanden verhogen en kwel toeneemt.
In het geval van de analyse van de Chaamse beken is gekeken naar de volgende maatregelen:
Verwijderen en verhogen/verondiepen van ontwateringsmiddelen (waterlopen, sloten, greppel, drains) om grondwater minder snel af te voeren en wegzijging naar diepere lagen te versterken en zo meer gebiedseigen
Resultaten van berekeningen van de opbrengstderving in de landbouw met het geohydrologische model en Waterwijzer Landbouw voor de toekomstige situatie voor het KNMI’14 WH scenario met huidig land- en watergebruik (zichtjaar 2050). Links: kaart met huidige landbouwgebieden; rechts: taartdiagram met de fractie bestaand landbouwgebied binnen een bepaalde klasse van opbrengstderving.
water vast te houden.
Minder (ondiep én diep) grondwater onttrekken in en rond het stroomgebied. Het beperken van het aantal of het debiet van de grondwateronttrekkingen voor drinkwater, landbouw en industrie.
We hebben het effect van deze maatregelen op de mate van klimaatrobuustheid in de Chaamse beken voor KNMI’14 klimaatscenario WH (2050) in twee varianten onderzocht: ten eerste is in beeld gebracht wat het effect is van het maximaal toepassen van de maatregelen in en rond het gebied. Ten tweede is bekeken wat het effect is van het toepassen van de maatregelen in bufferzones van 200 m om de huidige natuurgebieden en KRW-waterlichamen in het Chaamse beken stroomgebied. In de tweede variant lag de nadruk op verwijderen en verhogen/verondiepen van de ontwateringsmiddelen en zijn grondwaterwinningen ongewijzigd (liggen buiten de bufferzones).
Sponsmaatregelen
Het maximaal toepassen van de sponsmaatregelen gericht op vasthouden van water komt ten goede van de botanische natuurwaarde: hoger dan 60 wordt bereikt in 50% van het huidige natuurareaal met korte vegetatie. Het toepassen van de maatregelen in bufferzones van 200 meter rond bestaande natuurgebieden leidt tot een beperkte toename van de botanische natuurwaarde binnen deze zones: het oppervlakteaandeel met een botanische natuurwaarde van meer dan 60 neemt toe van 20% naar 30% van het natuurareaal met korte vegetatie. De huidige landbouwkundige teelten in het gebied zijn niet bestand tegen een ver-
gedoseerd toe te passen en anderzijds door de landbouw praktijk en/of landbouwkundige teelten aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.
Verandering van de beekafvoer
Het verwijderen van drainagemiddelen en ophogen van de bodems van grote waterlopen heeft effect op de gebiedsafvoer: de afvoer via de beken, waterlopen en andere drainagemiddelen neemt af, terwijl de oppervlakkige afvoer over land (maaiveldafvoer of plasvorming) toeneemt. Dit komt door de stijging van grondwaterstanden die wordt veroorzaakt door de vermindering van drainagemiddelen en hogere bodems van de beek en waterlopen.
hoging van grondwaterstanden van meer dan enkele decimeters. De berekeningen laten zien dat de opbrengstderving in de landbouw – zonder wijziging van het type landbouw en/of de landbouwpraktijk – sterk zal toenemen als de maatregelen maximaal worden ingevoerd. In grote delen van het landbouwgebied ligt de berekende opbrengstderving na het toepassen van maximale vernattingsmaatregelen boven de 30%. In het geval alleen maatregelen binnen bufferzones rond natuur worden toegepast, neemt binnen en buiten de bufferzones de landbouwopbrengst af door de hogere grondwaterstanden. De uitdaging is om de afname van landbouwopbrengsten als gevolg van sponsmaatregelen te beperken. Dit kan door enerzijds de maatregelen meer
Als gevolg van de maatregelen om water langer vast te houden in het gebied zal er in perioden met veel maaiveldafvoer water op land staan, vooral in (lokale) laagtes. Dit water stroomt niet volledig snel af naar het uitstroompunt van het stroomgebied. Een deel van de maaiveldafvoer infiltreert waarschijnlijk opnieuw naar het grondwater voordat het tot afvoer komt via een waterloop. Dit is niet opgenomen in huidige grondwatermodellen, waardoor de maaiveldafvoer in de uitgevoerde analyse een overschatting is. Om ervoor te zorgen dat de toename aan maaiveldafvoer niet leidt tot (een toename van) afvoerpieken, kunnen aanvullende maatregelen worden genomen zoals verruwing van het maaiveld, vergroten van de infiltratiecapaciteit van de bodem en/of het afdammen van lokale laagtes in het landschap. Dit kan ervoor zorgen dat het water
Schematisch overzicht van een mogelijk toekomstige situatie in de hogere zandgronden van Nederland waarin maatregelen worden toegepast om grondwaterstanden te verhogen en kwelstromen te versterken. Het gaat daarbij om de volgende type maatregelen: minder ontwateren, minder onttrekken, infiltreren oppervlaktewater en vergroten van infiltratie door ander landgebruik (heide). (Bron: Deltares en WEnR, 2023)
Maandgemiddelde afvoer zoals berekend voor het totale stroomgebied van de Chaamse beken voor de verschillende scenario’s. Boven: afvoer via waterlopen (waaronder beek) en andere drainagemiddelen. Onder: maaiveldafvoer.
wordt vastgehouden in de (lokale) laagtes en dat herinfiltratie van dit water naar het grondwater wordt bevorderd.
Meer onderzoek nodig
Er zijn nog veel vragen rond sponsmaatregelen en het langer vasthouden van water om de klimaatrobuustheid van Nederlandse watersystemen te vergroten. Wat zijn de effectiviteit en de impact op verschillende functies? Kan dezelfde sponsmaatregel dienen als buffer voor droogte én om wateroverlast tegen te gaan? Of vergt dit verschillende maatregelen die we slim moeten combineren? Meer onderzoek naar effecten van (een combinatie van) sponsmaatregelen op grondwater, afvoerdynamiek, landbouw en natuur vindt onder andere plaats binnen de projecten SpongeScapes (Horizon Europe) en RESHAPE (NWO), Waterscape (NWO) en is te vinden op de website van KLIMAP (https://klimap.nl/).
Belangrijke conclusies
Door gegevens, informatie en rekenmodellen over water, natuur en landbouw te combineren kan ruimtelijk in beeld gebracht worden wat het effect is van toekomstige klimaatverandering en maatregelen op het watersysteem (grondwater en afvoer), natuur en landbouw. Om nu en in de toekomst te voldoen aan de natuurdoelen in Natura 2000-gebieden zijn vernattingsmaatregelen nodig, gericht op hogere grondwaterstanden. Echter, hierdoor zal in delen van het gebied de productiviteit van de landbouw dalen. Ook leiden deze maatregelen niet tot automatisch tot een verbetering van de afvoerdynamiek in beken.
In aanvulling van sponsmaatregelen gericht op vernatting, moeten aanvullende maatregelen worden genomen om onwenselijke effecten tijdens natte perioden te beperken (plasvorming, hoge afvoeren, wateroverlast) en of er mogelijkheden zijn om landgebruik aan te passen zodat dit beter past bij de toekomstige omstandigheden. Dit vergt meer onderzoek.
Strategieën regionaal waterbeheer [kadertekst]Bij het inrichten van de waterhuishouding in een gebied kunnen twee uiterste strategieën worden onderscheiden: 1) Natuurlijk watersysteem en 2) Stuurbaar watersysteem.
1) Bij de strategie natuurlijk watersysteem wordt aangesloten op landschappelijke kenmerken, de hoogteligging en opbouw van de ondergrond. De invloed van technische ingrepen wordt vermeden of teruggedraaid. Deze strategie werkt het beste wanneer de omgevingsfactoren, de combinatie van hoogteligging, ondergrond en klimaat, in belangrijke mate het watersysteemgedrag bepalen. Er is minder lokale controle over waterstanden. Uitschieters naar de droge of de natte kant kunnen op een natuurlijke manier in het watersysteem opgevangen.
2) Bij de strategie stuurbaar watersysteem worden technische voorzieningen ingezet om actief te sturen op het watersysteemgedrag. Het natuurlijke watersysteem wordt bijgestuurd om aan te sluiten op het lokale landgebruik en de waterbehoefte. Bij extreme omstandigheden worden voorzieningen getroffen om de negatieve gevolgen voor het landgebruik te voorkomen of te beperken. De huidige waterhuishouding in het gebied volgt overwegend deze lijn.
In de praktijk zal een mix van beide strategieën worden toegepast.
Over de auteurs
Dimmie Hendriks is expert grondwater en droogte; Eva Schoonderwoerd is expert grondwater; Ad Jeuken is expert klimaatadaptatie (allen bij Deltares); Kees Peerdeman is specialist waterbeheer bij Waterschap Brabantse Delta; Jelmer Nijp is evenals Sharon Clevers onderzoeker ecohydrologie bij KWR Water Research Institute; Martin Mulder is expert waterwijzer landbouw bij Wageningen Environmental Research.
Waternet stuurt grondwaterpeilen in Amsterdam
Bereid beheer van grondwater heel goed voor
L. Straathof-Beets / A. Linckens / M. Klein Overmeen
In verschillende buurten van Amsterdam komt zowel grondwateronderlast als -overlast voor. Een te lage grondwaterstand kan leiden tot droogstaande houten funderingen of bodemdaling, terwijl een te hoge stand wortelgroei van bomen belemmert en vochtproblemen veroorzaakt. Om deze schommelingen te beperken zet Waternet op sommige locaties Actief Grondwaterpeilbeheer (AGWP) in.
AGWP heeft twee doelen: draineren bij te hoge grondwaterstanden en infiltreren bij te lage grondwaterstanden. Dit beperkt de fluctuaties van de grondwaterstand. Zo worden pieken en dalen in de grondwaterstand gedempt en neemt het risico op schade en overlast af. Infiltratie vraagt wel om voldoende water in droge perioden. Regenwater kan een kortdurende droogte opvangen, maar voor langere droge perioden is oppervlaktewater onmisbaar. AGWP is dus alleen toepasbaar in gebieden met oppervlaktewater in de nabijheid.
AGWP geeft geen garantie dat in tijden van extreme en lange droogte of in tijden van extreem hoge grondwaterstanden het gewenste grondwaterniveau wordt gehaald. Het toepassen van duurzaam en klimaatbe-
stendig AGWP bestaat uit:
• Opvangen en infiltreren van regenwater;
• Infiltreren van oppervlaktewater;
• Pas afvoeren als er te veel grondwater is. Het infiltreren van hemelwater vraagt om systemen die niet direct verbonden zijn met oppervlaktewater, maar gebruikmaken van een drempel. Voorbeelden hiervan zijn wadi’s en greppels. Omdat het Programma van Eisen van Waternet zich richt op leidingsystemen, vallen zulke voorzieningen buiten de scope. Een uitzondering vormt het IT-riool, aangezien dit wél een leidingsysteem is.
Leidingsystemen
AGWP-systemen bestaan uit geperforeerde leidingen die in directe verbinding staan met het oppervlaktewater. Voorbeelden hiervan
zijn Drainage-Infiltratie (DI), Drainage-Transport (DT) en Drainage-Infiltratie-Transport (DIT).
Daarnaast zijn er leidingsystemen die het grondwaterpeil wel beïnvloeden, maar niet rechtstreeks (‘actief’) gekoppeld zijn aan oppervlaktewater. Dit geldt bijvoorbeeld voor Infiltratie-Transport (IT), onderwaterdrainage met een drempel en drainagesystemen die boven het oppervlaktewaterpeil liggen. Bij de AGWP-systemen wordt het instelniveau, het lozingsniveau van het leidingsysteem, bepaald door het oppervlaktewaterpeil. Wanneer het grondwater hoger staat dan het oppervlaktewaterpeil, wordt grondwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Wanneer het oppervlaktewaterpeil hoger staat dan het grondwater, wordt oppervlak-
Afvoer bij hoge grondwaterstanden Ja Ja Ja Nee Ja
Aanvulling bij lage grondwaterstanden Ja Ja Nee Ja Nee
Afvoer hemelwater Nee Ja Ja Ja Nee
Infiltratie hemelwater Nee Nee Nee Ja Nee
Infiltratie oppervlaktewater Ja Ja Nee Nee Nee
Aanwezigheid drempel Geen drempel Rechtstreekse verbinding oppervlaktewater
Geen drempel Rechtstreekse verbinding oppervlaktewater
Geen drempel Rechtstreekse verbinding oppervlaktewater
Voorzien van drempel Voorzien van drempel/ opzetstuk voor instelniveau
Gemeten grondwaterstanden in Weesp (blauw), waarbij de gemodelleerde impact van aanleg van drainage (groen) en DIT-riolering (paars) zijn weergegeven. Het oppervlaktewaterpeil in deze casus is -2.05 m NAP. (Bron: Waternet)
tewater aangevoerd en geïnfiltreerd. Omdat de leiding beneden het oppervlaktewaterpeil ligt en een directe verbinding met het oppervlaktewater heeft, is de leiding permanent volledig gevuld. Een uitzondering hierop is het IT-systeem. Dit is gericht op infiltratie en transport van hemelwater. IT-riolering kan daarmee wel een bijdrage leveren bij het aanvullen van de grondwaterstand met het hemelwater, maar is daarom niet geschikt als alleenstaand systeem om schade door lage grondwaterstanden te voorkomen. Wel kan het een bijdrage leveren om de kans op schade door lage grondwaterstanden te beperken. Hoe meer het grondwater wordt aangevuld, hoe minder snel de grondwaterstand uitzakt.
Overwegingen bij AGWP
Alvorens een AGWP te overwegen, worden eerst de gewenste grondwaterstand en de maximale fluctuaties bepaald. Daarnaast wordt er altijd een risico-inschatting gemaakt aangaande droogte, hemelwateroverlast, hitte en overstromingen. Deze scan geeft een eerste globale inschatting hoe de situatie verbeterd kan worden of, en welk AGWP-systeem een zinvolle bijdrage hierin kan geven. Veranderingen in de grondwaterstand kunnen schade aan huizen veroorzaken. Daalt het grondwater te ver, dan kunnen houten funderingen gaan rotten of kan een gebouw verzakken. Stijgt het grondwater juist, dan kunnen kruipruimtes onderlopen en kan vocht optrekken naar de vloer wat zorgt voor een ongezond leefklimaat. Vaak komt overlast niet alleen door de hoge grondwaterstand, maar ook door gebreken aan het huis zelf. In zulke gevallen moeten huiseigenaren zelf maatregelen nemen om schade te voorkomen. Daarom is het belangrijk dat bewoners op tijd worden geïnformeerd en de kans krijgen om hierop voor te bereiden.
Beheer oppervlaktewaterpeil
Het grondwatersysteem reageert langzaam op veranderingen. Voortdurende aanvoer van oppervlaktewater is belangrijk, zodat effecten in straten en percelen tijdig merkbaar zijn. Voor een goede werking van een AGWP-systeem moet het oppervlaktewaterpeil op het streefpeil gehouden worden. Tijdens langdurige en extreme droogte kan het peil in de watergang dalen. Hiermee wordt in het ontwerp van het systeem rekening gehouden.
Bij gebieden met meerdere oppervlaktewaterpeilen wordt het meest geschikte peil gekozen om het gewenste grondwaterregime te ondersteunen. Om lekstromen tussen watergangen met verschillende
streefpeilen te voorkomen, worden fysiek gescheiden leidingsystemen toegepast, wat het risico op fouten tijdens de aanleg beperkt.
Veranderingen van het watersysteem of peilwijzigingen hebben directe gevolgen voor het AGWP-systeem. Daarom is goede afstemming met het waterschap nodig.
Brak water en mobiele verontreinigingen
Het is niet wenselijk dat een AGWP-systeem zout of brak oppervlaktewater infiltreert. Bomen en andere beplanting zijn bijvoorbeeld gevoelig voor zout. Vooral in de zomer stroomt brak water via het Noordzeekanaal en het IJ naar Amsterdam. Dit beïnvloedt de kwaliteit van het infiltrerende oppervlaktewater. Binnen Waternet is hier nog verder onderzoek voor nodig om de gebieden met verhoogde risico’s op zoutintrusie te bepalen. Een AGWP-systeem kan invloed hebben op de verspreiding van een mobiele verontreiniging. Tijdens het ontwerp wordt daarom gecontroleerd of er in het plangebied mobiele verontreinigingen bekend zijn. Waarna de invloedsfeer van het AGWP-systeem wordt berekend.
Implementatie en vervolg
Waternets Programma van Eisen biedt duidelijkheid over de afwegingen bij de toepassing van AGWP en ondersteunt de verdere uitwerking van de aanleg. Beheer wordt verbeterd op basis van inspectie- en reinigingsresultaten, terwijl (lopende) onderzoeken naar de werking en bijvoorbeeld zoutintrusie meer inzicht moeten geven in de werking en optimale toepassing van AGWP. AGWP blijft een complex systeem en vereist gedegen onderzoek vooraf. Vooral bij ingewikkelde (grond)watersituaties in combinatie met klimaatadaptatieve maatregelen is het belangrijk om over- en onderlast zoveel mogelijk te voorkomen.
Weergave van de werking van de verschillende leidingsystemen. (Bron: Ambient)
Over de auteurs
Lisette Straathof-Beets is assetbeheerder bij Waternet, Arnout Linckens is Senior Adviseur bij Ambient, Maaike Klein Overmeen is Adviseur Waterbeheer bij BZ Ingenieurs&Managers.
STOWA heeft afwegingskader laten ontwikkelen
Gebiedsvreemd water toelaten bij droogte?
Door tijdig met betrokkenen het afwegingskader in te vullen, hoeft het niet zo ver te komen. (Foto: Pixabay)
Bij aanhoudende droogte staan water- en terreinbeheerders vaak voor de keuze: accepteer ik droogte in een natuurgebied, of laat ik water in van een andere, veelal mindere kwaliteit? STOWA heeft een afwegingskader laten ontwikkelen dat helpt bij het maken van die keuze. In vijf werksessies in het land konden water- en terreinbeheerders zelf met het instrument aan de slag.
Water- en terreinbeheerders staan bij hevige droogte voor een duivels dilemma: laat je een beek, ven, vochtige duinvallei of nat schraalland verdrogen, bij gebrek aan water? Of vul je het nog aanwezige water aan met water waarvan je vaak niet precies weet wat de kwaliteit is? “Er kunnen bijvoorbeeld hoge nutriëntenconcentraties in het aanvoerwater zitten, of de zuurgraad verschilt”, zegt Rosanne Reitsema van Witteveen+Bos. Reitsema werkte, samen met collega Remco van Ek, voor STOWA aan de ontwikkeling van het afwegingskader. Dat heeft de vorm van een Exceltool.
Het ontwikkelen zelf was volgens Reitsema een flinke zoektocht. “We wilden een kader maken dat toepasbaar moest zijn op zo veel mogelijk aquatische ecosystemen en natuurgebieden in Nederland die afhankelijk zijn van water. Maar overal is de problematiek net een beetje anders. Uiteindelijk
hebben we een handvat gemaakt dat je helpt om de afweging zelf goed te kunnen maken. Er komt dus geen kant-en-klaar antwoord uit het afwegingskader. Wel een overzicht van de voors en tegens van het inlaten van gebiedsvreemd water.”
Drie vragen
De basis van het kader wordt gevormd door een lijst met 21 natte ecosystemen en waterafhankelijke natuurgebieden. Reitsema: “De eerste vraag is simpel: om welk watersysteem/natuurgebied gaat het, en wat zijn de belangrijkste kenmerken ervan?
De tweede vraag, die je per gekozen type op een apart tabblad beantwoordt, is: zijn er belangrijke redenen om water in te laten voor het ecosysteem, of anderszins? Voor een hooglandbeek kan dat bijvoorbeeld de aanwezigheid zijn van kwetsbare, stromingsminnende soorten die bij droogval dreigen
te verdwijnen. Voor een natte duinvallei bijvoorbeeld de aanwezigheid van parnassia of groenknolorchis, of andere zeldzame waterafhankelijke planten. De derde en laatste vraag draait het om: zijn er belangrijke redenen (voor het ecosysteem) om toch geen water in te laten? Daarbij kijk je vooral naar de specifieke kwaliteit van het in te laten water, met parameters als nutriëntengehalte, hardheid en chloridegehalte. Daarbij wordt de kwaliteit van het in te laten water getoetst aan zowel de kenmerken van het gebiedseigen water (als die bekend zijn), als aan een vooraf opgegeven grenswaarde. Boven deze grenswaarde, die uit de literatuur komt, geeft de tool aan dat er een aandachtspunt is bij het inlaten. Daarnaast kunnen er andere redenen zijn om niet in te laten, bijvoorbeeld het risico dat er met het inlaatwater exoten meekomen.”
STOWA
Drempel
Het afwegingskader is de afgelopen maanden geïntroduceerd met een webinar. Daarna waren er her en der in het land werksessies waar een veertigtal water- en terreinbeheerders onder deskundige begeleiding zelf met het instrument aan de slag gingen. Een goede zet, aldus Reitsema: “Als je zo’n instrument ontwikkelt, is het nog maar de vraag in hoeverre mensen het echt gaan gebruiken. Daarvoor zijn werksessies erg nuttig. Mensen zijn sneller geneigd het instrument te gaan gebruiken als ze het al kennen uit zo’n sessie. We hoorden van veel deelnemers dat ze de Exceltool al eens hadden geopend, maar dachten: oei, ik moet wel veel invullen. Daar worden ze een beetje door afgeschrikt. Maar toen ze er onder begeleiding mee gingen werken zeiden ze: oh, maar dat valt eigenlijk best wel mee als je er één keer doorheen bent gegaan. De werksessies hebben een belangrijke drempel weggehaald om met het kader te gaan werken.”
Niet-peilbeheerste gebieden
Hydroloog bij Natuurmonumenten Wiebe Borren was aanwezig bij een van de werksessies: “Met het afwegingskader wordt theoretische kennis omgezet in een praktisch instrument. Dat is een goede zaak. Maar uiteindelijk moet het kader in de praktijk natuurlijk echt zijn nut gaan bewijzen. Wie weet, gebeurt dat met het droge voorjaar sneller dan gedacht.” Volgens Borren is het instrument voor Natuurmonumenten vooral nuttig in niet-peilbeheerste natuurgebieden, zoals natuur in beekdalen. Hier wordt niet standaard water ingelaten. “De natuur is daar vaak erg afhankelijk van een goede waterkwaliteit, dus alleen bij aanhoudende droogte moet je die afweging gaan maken.
In peilbeheerste natuurgebieden, die vooral in laag Nederland liggen, laat het waterschap bijna jaarrond al water in. Onder meer om veenoxidatie en bodemdaling tegen te gaan. Vaak volgens een vast protocol, of praktijkafspraken. Hier speelt het afwegingskader met deze tool dus niet of nauwelijks.”
Verbeterde versie
Tijdens de werksessies zagen de ontwikkelaars direct waar gebruikers tegen aanliepen, aldus Reitsema: “Op basis van die feedback hebben we inmiddels een verbeterde versie van de tool gemaakt. Het werd ook duidelijk dat afzonderlijke partijen vaak zelf niet alle informatie hebben die nodig is voor het invullen. Het waterschap heeft dan wel informatie over de waterkwaliteit, maar weet niet precies welke kwetsbare soorten er in een natuurgebied voorkomen. Voor de terreinbeheerder is het precies andersom. Ons advies is: ga samen met
het afwegingskader oefenen, en begin het afwegingskader al te vullen voordat het echt droog is. Dan heb je nog voldoende tijd eventueel ontbrekende informatie boven tafel te krijgen.”
Werksessies
Hugo Beekelaar, adviseur ecologie bij Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, was lid van de begeleidingscommissie van het ontwikkeltraject. Hij nam net als Borren deel aan een van de werksessies. Het is volgens hem van groot belang – ook met het oog op de toekomst – goede afwegingen te maken rond het inlaten van gebiedsvreemd water. Het afwegingskader helpt daarbij. “Waterschappen en terreinbeherende organisaties hebben elkaars gegevens nodig om het afwegingskader goed in te vullen. Dus het was goed dat tijdens de werksessies met elkaar te doen. En je moet ermee aan de slag gaan, als het nog niet knelt. Dan heb je de tijd en kun je het kader er eenvoudig bij pakken als het echt nodig wordt.”
Samen oefenen
Volgens Beekelaar helpt het kader zijn waterschap ook zelf bewuster om te gaan met het inlaten van water, en hoe het daarop wil sturen. Beekelaar en zijn collega’s hebben naar aanleiding van het uitkomen van het afwegingskader de terreinbeheerders in het oosten van het beheergebied uitgenodigd, waar droogteproblemen snel spelen. Dit om te komen praten over het inlaten van gebiedsvreemd water. “In hoeverre speelt dit in hun gebieden? En kunnen we daar aan de hand van het afwegingskader iets mee doen? De contacten zijn al een beetje gelegd tijdens de werksessies. Dat was ook een mooie bijvangst van deze sessies, die los daarvan erg nuttig waren. Want al oefenend met elkaar kom je dingen tegen en duiken er vragen op.” Volgens Beekelaar bewijst het afwegingskader vooral zijn nut als er wat betreft water nog iets te kiezen valt. “Maar er komt een moment dat het zo droog wordt, dat in een natuurgebied onomkeerbare schade optreedt als je geen water inlaat, wat de kwaliteit ook is. Dan heb je weinig meer te kiezen.”.
Door de aanhoudende droogte dit voorjaar pompte Natuurmonumten water in in natuurgebied De Poel bij Sinoutskerke. Dit was nodig om watervogels genoeg voedsel te kunnen bieden. (Foto: Paul Begijn)
Over de auteurs
Dit artikel is gepubliceerd door STOWA.
Water van elders aanvoeren naar de Zeeuwse Hoedekenskerkepolder. (Foto: Paul Begijn)
‘eDNA meets toxiciteit’: een revolutionaire doorbraak
Speuren naar gif in water
S. Schep / M. Brekelmans / F. Bijlmer / K. van Bochove
Witteveen+Bos en Datura ontwikkelen een methode waarbij environmental DNA wordt geanalyseerd om toxische druk in oppervlaktewater te meten. Hiermee kunnen waterbeheerders gerichter maatregelen nemen om de waterkwaliteit te verbeteren en de biodiversiteit te vergroten.
Toxiciteit is een drukfactor met een grote maatschappelijke relevantie en impact. In zeker 40% van de oppervlaktewateren is toxische druk een bepalende factor. De verslechtering van de ecologische toestand volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) wordt in Europese oppervlaktewateren voor gemiddeld 26% toegeschreven aan ‘onbedoelde mengsels’ (European Environment Agency & European Commission, zonder datum). Internationaal neemt de aandacht toe, omdat er veelal niet wordt voldaan aan de eisen vanuit de KRW, waarbij toxiciteit dus de belemmerende factor kan zijn. Klassieke monitoring focust veelal op chemische meetgegevens van een beperkt aantal stoffen, maar mist vaak de link naar werkelijke biologische effecten op de onderwatergemeenschap. Zo blijven de feitelijke ecologische gevolgen van de totaliteit aan chemische stressoren veelal onderbelicht. Het project ‘eDNA Meets Toxiciteit’ verkent of toxische druk meetbaar is met behulp van eDNA en of een relatie te leggen is met
specifieke stofgroepen en bronnen van verontreiniging.
Integraal beeld van het watersysteem
Waterbeheerders monitoren hun oppervlaktewateren om inzicht te krijgen in de waterkwaliteit en het effect van maatregelen. Steeds vaker worden DNA-technieken ingezet bij deze biologische monitoring. Er zijn grote stappen gezet in de mogelijkheden om het onderwaterleven te bestuderen met behulp van DNA-analyse. Voor vis wordt nu de ontwikkeling van een KRW maatlat op basis van eDNA onderzocht (Van den Berg; https:// www.aereshogeschool.nl/onderzoek/onderzoeksprojecten/maatlat-onderzoek-vis-edna). Het voordeel is dat eDNA één integraal beeld kan opleveren van vrijwel het gehele onderwaterleven, inclusief bacteriën, protozoa en zoöplankton die voorheen buiten beeld bleven. Alle organismen in een watersysteem, van algen tot vissen, laten namelijk sporen van hun DNA achter via cellen, fragmenten, schubben of ontlasting. Zo komt het DNA
Een dataset met DNA-sequenties vormt een unieke vingerafdruk voor elk watermonster. Het vergelijken van die vingerafdrukken levert relaties op tussen soortenrijkdom, de aan- of afwezigheid van indicatorsoorten en specifieke drukfactoren zoals nutriënten. De voorliggende vraag is of er ook een relatie is tussen eDNA en toxische druk. (Bron: Witteveen+Bos, Bureau Beeldtaal Filmmakers)
van deze organismen in het water terecht, wat we ook wel environmental DNA of eDNA noemen. Hiermee krijgen we naast een completer beeld van de ecologische toestand ook inzicht in de onderlinge relaties tussen soorten en de dominante processen in het watersysteem. Andere grote voordelen zijn de vaak hogere trefkans ten opzichte van traditionele monitoringstechnieken, de lagere kosten en snellere analysetijd. Ten slotte is de eDNA monitoring minder invasief (vooral voor het monitoren van vis).
Toepassing eDNA
Voor het in beeld brengen van het ‘gehele’ onderwaterleven is de eDNA voedselwebanalyse ontwikkeld, waarbij met een unieke innovatieve, universele primer breed naar het leven onder water wordt gekeken, van bacterie tot vis. Gedachte is dat hiermee zowel de biodiversiteit als de drukken tegelijk in beeld zijn te brengen. Daarnaast zijn voor de eDNA-voedselwebanalyse ook visprimers ingezet, omdat vissen een te lage concentratie DNA achterla-
Uit één liter water extraheren we orde grootte 1.000 tot 10.000 unieke DNA-sequenties. Elke unieke DNA-sequentie vertegenwoordigt een individueel organisme. Door deze DNA-sequenties te vergelijken met een uitgebreide referentiedatabase kunnen we het specifieke organisme identificeren. (Bron: Witteveen+Bos, Bureau Beeldtaal Filmmakers)
Frederike Bijlmer en Sebastiaan Schep nemen namens Witteveen+Bos de Vernufteling in ontvangst. (Foto: Koninklijke NLingenieurs)
ten om volledig te kunnen detecteren met de universele primer.
De eDNA-voedselwebanalyse is de afgelopen tien jaar ontwikkeld en in de praktijk getest bij verschillende waterbeheerders. Op dit moment wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor hoe deze techniek operationeel te krijgen vanwege de grote voordelen ten opzichte van conventionele monitoring. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft nu al de ambitie om (tenminste) de zwemplassen vanaf 2027 regulier te beoordelen met deze techniek. Eén van de vragen is hoe breed de eDNA-voedselwebanalyse is in te zetten.
Bepaling van toxiciteit met eDNA
De basis van het onderzoek ligt in de eDNA voedselwebanalyse. Voor het onderzoek ‘eDNA meets toxiciteit’ is vooraf goed nagedacht over te bemonsteren locaties, omdat er specifiek interesse is in signalen van toxische druk. Hierbij verschillen locaties zo min mogelijk van elkaar, behalve in de toxische druk. De locaties zijn ingedeeld in de volgende clusters: 1) bollenteelt, glastuinbouw en fruitteelt, (2) grote wateren (meren), (3) grote wateren (rivieren) en (4) rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s). Bij elk van deze locaties is op vier verschillende momenten gemeten aan eDNA, algemene fysisch-chemische condities (nutriënten, pH, temperatuur, etc.) en de toxische druk.
Eerste resultaten zijn veelbelovend
De eerste resultaten zijn veelbelovend. Binnen het cluster bollenteelt, glastuinbouw en fruitteelt zijn er (sterke) aanwijzingen dat er met eDNA een relatie te leggen is met toxische druk. Dit omdat er statistische verbanden te zien zijn, maar ook omdat bepaalde bacteriën, waarvan eDNA is gevonden in de watermonsters, indicatief zijn voor specifieke verontreinigingen. Omdat bacteriën meerdere functies kunnen indiceren, wordt er voorzichtig met deze interpretaties omgegaan en wordt hier nader aandacht aan besteed in de huidige analyse. Ook voor rwzi’s lijken er statistische indicaties. Zo zien we dat locaties met lage en hoge toxische druk verschillend clusteren. Specifiek voor het cluster rwzi’s lijkt er een sterke relatie te zijn met ammonium (NH4). Ammonium is bij hoge concentraties (afhankelijk van de pH) toxisch. Verder zien we soorten die structureel voorkomen voor in-
vloed van effluent, maar niet meer voorkomen direct benedenstrooms van dit effluent. Andersom komen er ook nieuwe soorten voor onder invloed van effluent. Een deel van deze soorten is direct te koppelen aan de invloed van effluent. Voor grote wateren is de dataset te klein voor statistische analyse en wordt nog gekeken naar een zelfde op soorten gebaseerde analyse als bij de RWZI’s.
De vernufteling 2025
Het belang van eDNA wordt ook erkend binnen de Nederlandse ingenieurssector. Dit jaar won ‘eDNA meets toxiciteit’ zowel de juryprijs als de publieksprijs van De Vernufteling 2025.
De Vernufteling is al twintig jaar de kroon op innovatief, maatschappelijk relevant, economisch kansrijk, technologisch geavanceerd en simpelweg mooi en goed ingenieurswerk in teamverband, dat breed toepasbaar is en goed schaalbaar.
Hoe verder?
Tot dusver biedt eDNA dus vele mogelijkheden en kansen voor monitoring van waterkwaliteit en wordt dit breed erkend. Hoogheemraadschap van Delfland wil de eDNA voedselwebanalyse zelfs vanaf 2027 al regulier toepassen. Voor het project eDNA meets tox met eerste veelbelovende resultaten voorzien we een vervolg, omdat verdieping en uitbreiding van het aantal samples nodig zijn voor eventuele integratie in de eDNA voedselwebanalyse.
Mocht je meer willen weten waar het nu allemaal precies om draait en waarom het zo belangrijk is om met eDNA toxische druk te bepalen, kijk dan vooral naar het filmpje op LinkedIn en leer meer over het project ‘eDNA meets toxiciteit’ (zoek op edna witteveen-bos)
Over de auteurs
Sebastiaan Schep is aquatisch ecoloog; Mabel Brekelmans is marien ecoloog; Frederike Bijlmer is moleculair bioloog (allen bij Witteveen+Bos); Kees van Bochov is moleculair bioloog bij Datura.
Een
eerste indicatie uit reguliere metingen door Aa
en Maas
Effect van rioollozingen
B. Brugmans / L. van Gerven / K. Dorn / W. Turkensteen / C. Hallmann
Waterschap Aa en Maas meet al decennia aan de ecologische waterkwaliteit van beken, kanalen en sloten. Daarnaast is er informatie over gemengde overstorten en regenwateruitlaten beschikbaar. In een data-analyse project lukte het waterschap Aa en Maas om met deze reguliere data en een uitgekiende statistiek conclusies te trekken over het effect van riool-lozingen op macrofauna.
Lozingen vanuit rioolstelsels kunnen een (tijdelijk) negatief effect hebben op de waterkwaliteit en daarmee mogelijk op de macrofauna. Lokaal kan een rioollozing leiden tot verhoogde concentraties van nutriënten en giftige stoffen; niet alleen direct na de lozing, maar ook lang daarna door nalevering uit bezonken overstortslib. Deze verontreinigingen kunnen het water ongeschikter maken voor het onderwaterleven - zoals voor macrofauna (kleine waterdiertjes) - omdat het onderwaterleven niet goed tegen deze vervuiling kan. Een andere mogelijkheid is dat het onderwaterleven niet goed tegen de lage zuurstofgehaltes in het overstortwater kan, of die later ontstaan door de afbraak van het bezonken overstortslib.
Om het effect van rioollozingen op macrofauna te bepalen, is idealiter een uitgebreide meetcampagne per overstort nodig. Een dergelijke meetopzet is echter kostbaar. Waterschap Aa en Maas heeft vanuit andere meetdoelen wel de beschikking over veel (relevante) meetdata. Dit betreft monitoringsdata van o.a. macrofauna voor de Kaderrichtlijn Water, alsook informatie over rioollozingen. Is deze data bruikbaar voor het bepalen van effecten van rioollozingen op macrofauna? En over welke afstand vanaf het lozingspunt treedt een mogelijk effect op, hoe lang duurt dit effect, en welke eigenschappen van de lozing of het ontvangende water vergroten dit effect? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een complexe analyse gebruikt.
Methode
De studie gebruikte bestaande meetdata uit de periode 2010–2019, waarin ruim 1.000 macrofaunamonsters zijn verzameld op 235 locaties binnen het beheergebied. Deze
biologische gegevens zijn gekoppeld aan informatie over circa 725 lozingspunten van zowel gemengde overstorten als regenwateruitlaten. Voor deze lozingspunten is met een vereenvoudigde berekening bepaald wat de vracht van rioollozingen was, als indicatie van de belasting op het watersysteem. Om het effect van deze rioollozingen op de macrofauna te bepalen, is Gegeneraliseerde Additieve Modellen (GAM) gebruikt. Deze modellen maken het mogelijk om het effect van lozingen zo goed als mogelijk te isoleren door te corrigeren voor andere factoren die van invloed zijn op macrofauna, zoals het jaar (nat of droog), de tijd van het jaar (zijn bepaalde soorten al uitgevlogen of niet) en de ligging van de meetlocatie (omstandigheden die zorgen voor een structureel betere of slechtere macrofauna toestand zoals omringend landbouwareaal, stroomsnelheid, beschaduwing en meandering). Ook is bepaald of het effect afhangt van de afstand van het macrofauna-meetpunt tot het lozingspunt. Voor vis en waterplanten had Aa en Maas het effect van
rioollozingen ook graag in beeld gebracht, maar hiervoor waren er te weinig metingen beschikbaar.
Resultaten
De analyse laat duidelijk zien dat rioollozingen een negatief effect hebben op macrofauna. Vlakbij lozingspunten worden gemiddeld minder waterdiertjes (abundantie) aangetroffen, en de soortenrijkdom is lager. De Ecologische Kwaliteitsratio (EKR), een maat voor de ecologische toestand, daalt significant. Dit geldt zowel voor gemengde rioolstelsels als gescheiden systemen, hoewel het onderscheid tussen beide typen in de praktijk lastig te maken is vanwege hun ruimtelijke nabijheid.
Diverse soorten
Positieve, negatieve en kenmerkende soorten onder de KRW zijn indicatoren voor waterkwaliteit: positieve soorten duiden op een gezond, goed functionerend ecosysteem, negatieve soorten wijzen op verstoringen en slechte omstandigheden, en kenmerkende
Verdeling van oppervlaktewater waarin de macrofauna last ondervindt (<5km benedenstrooms) van een lozingspunt (donker) of niet (licht), uitgesplitst naar wel of niet KRW-waterloop (a), en naar verschillende KRW-typen (b).
Oppervlaktewater (rood en oranje) waar macrofauna waarschijnlijk last ondervindt van lozingen omdat het binnen 5 km benedenstrooms van een lozingspunt ligt (rood: KRW-waterlopen, oranje: niet-KRW-waterlopen).
soorten komen alleen voor bij een goede kwaliteit en zijn minder talrijk maar zeer belangrijk voor de beoordeling. Opvallend is dat de positieve soorten vlakbij de lozingspunten nadelig worden beïnvloed.
De negatieve soorten komen juist vaker voor nabij de lozingspunten. Opvallend is dat het negatieve effect niet beperkt blijft tot de directe omgeving van het lozingspunt. Binnen een afstand van gemiddeld vijf kilometer stroomafwaarts is het effect nog steeds merkbaar, met een piek in de eerste drie kilometer. Dit betekent dat een lozing niet alleen lokaal, maar ook op systeemniveau invloed kan hebben op de macrofauna van een watergang.
Verder blijkt uit de studie dat het effect sterker is in wateren die langzaam stromen en/of weinig water afvoeren. In deze omstandigheden blijft het geloosde water langer aanwezig en bezinkt een groter aandeel, waardoor de macrofauna langer wordt blootgesteld aan verontreinigingen. Ook watergangen met een hoge lozingsvracht van rioollozingen vertonen een grotere impact. De nabijheid van stedelijk gebied zelf blijkt daarentegen geen significante invloed te hebben, wat suggereert dat de lozingen zelf de belangrijkste stressor zijn. Op basis van de gemiddelde beïnvloedingsafstand van vijf kilometer is berekend welk deel van het watersysteem onder invloed staat van lozingen. Voor KRW-waterlopen geldt dat 68% van de trajecten binnen deze afstand van een lozingspunt ligt. Voor niet-KRW-waterlopen is dit 33%. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van het watersysteem potentieel ecologisch negatief wordt beïnvloed door rioollozingen. Let wel, de beïnvloedingsafstand is gemiddeld vijf kilometer, maar kan per lozingslocatie sterk verschillen.
Aanbevelingen
De studie van Waterschap Aa en Maas biedt een waardevolle eerste indicatie van de ecologische gevolgen van rioollozingen. Ondanks beperkingen van het huidige meetnet - zoals de lage meetfrequentie en het ontbreken van strategische meetlocaties ten opzichte van lozingspunten - is het gelukt om met slimme statistiek en bestaande data een beeld te schetsen van de impact van rioollozingen op macrofauna. De belangrijkste conclusie is dat rioollozingen een aantoonbaar negatief effect hebben op de ecologische kwaliteit (macrofauna) van
watergangen, tot enkele kilometers stroomafwaarts. Dit effect is het grootst in langzaam stromende wateren en/of watergangen met hoge lozingsvrachten. Voor waterbeheerders betekent dit dat lozingspunten niet alleen lokaal, maar ook op watersysteemniveau aandacht verdienen.
Om de effecten nauwkeuriger in beeld te brengen kan gerichte monitoring met een BACI-aanpak (Before-After-Control-Impact) rond specifieke lozingspunten helpen. Uitbreiding van de dataset met recente metingen en samenwerking met andere waterschappen kan de robuustheid van de conclusies vergroten.
Om de ecologische impact van rioollozingen te beperken, is het van belang om lozingsvrachten te reduceren, in samenhang met andere bronnen die de kwaliteit van het watersysteem beïnvloeden. De eerste stap hiertoe is dat gemeenten en waterschap hun beelden delen, rondom de invloed die de rioollozingen hebben op het ontvangende watersysteem. Vanuit een gedeeld beeld kan worden verkend of en welke maatregelen passend en doeltreffend zijn om de negatieve effecten van rioollozingen te beperken.
De studie heeft ook een kanttekening. Er kunnen namelijk meerdere factoren van invloed zijn op macrofauna, zoals een slechtere waterkwaliteit door landbouwuitspoeling of door industriële lozingen, of een beperking van de leefcondities door te weinig stroming, te weinig beschaduwing of het ontbreken van meandering. Echter is in deze studie niet gekeken naar het effect van deze factoren. Het effect van deze factoren is afgevangen in het statistische model als ‘locatie-effect’, waardoor het mogelijk was het effect van de lozingen te isoleren. Een analyse naar de relatieve (negatieve) bijdrage van deze stressfactoren op macrofauna dient in een integrale studie uitgevoerd te worden.
Relatief effect van minimale afstand tussen macrofauna-meetpunt tot lozingspunt (km) op macrofauna qua abundantie, soortenrijkdom, EKR-score en aantal negatieve, positieve en kenmerkende soorten.
Over de auteurs
Bart Brugmans, Luuk van Gerven, Koen Dorn en Wijnand Turkensteen werken bij waterschap Aa en Maas; Caspar Hallmann werkt bij Demostat en Radboud Universiteit Nijmegen.
Er ligt nog een grote uitdaging om aan de KRW te voldoen
Toetsing waterkwaliteit
S. Sollie / K. Vermonden / J. Koopman / X. Tekelenburg
Nederland heeft de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van waterkwaliteit. Toch staat het land nog voor een grote uitdaging om de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) te halen. De Europese lidstaten hebben gezamenlijk afgesproken een goede toestand voor het oppervlaktewater te bereiken in 2015. Door uitstel van tweemaal 6 jaar ligt de deadline nu op eind 2027.
De uitdaging om deze doelen te halen wordt groter door een toename van activiteiten rondom het oppervlaktewater, die een groeiende druk op het watersysteem veroorzaken. Vergunningsverleners vinden het vaak lastig om te bepalen of en hoe een activiteit de waterkwaliteit negatief beïnvloedt. Dit komt gedeeltelijk door onbekendheid met de KRW-eisen en -interpretaties, en het gemis van een duidelijk kader om activiteiten te beoordelen. Initiatiefnemers van activiteiten hebben vaak ook geen duidelijk beeld van waaraan hun projectplan moet voldoen om een vergunning te krijgen.
Zonder goede toetsing van activiteiten aan KRW-doelen bestaat het risico dat deze activiteiten de waterkwaliteit verslechteren en/of de beoogde verbeteringen in de weg staan. Met de naderende deadline stijgt de urgentie om de waterkwaliteit te verbeteren. Deze situatie vraagt om een brede aanpak van maatregelen en het gebruik van instrumenten om de chemische en ecologische waterkwaliteit op orde te krijgen.
Dit is cruciaal voor onze leefomgeving en gezondheid, en een belangrijke stap richting verantwoording naar Europa. Hoe kunnen we bewijzen dat we er alles aan hebben gedaan, als we projecten toestaan die strijdig zijn met de KRW-doelstellingen?
Het sneeuwbaleffect
Een toetsingskader biedt de oplossing. Voor activiteiten in rijkswateren bestaat al een toetsingskader, dat is opgenomen in een beleidsregel van Rijkswaterstaat (2024). Tot nu toe ontbrak echter een toetsingskader voor regionale wateren. TAUW heeft de handschoen opgepakt om een toetsingskader voor waterkwaliteit in regionale wateren te ontwik-
kelen en heeft een projectvoorstel ingediend bij STOWA, waarin een financiële bijdrage diverse waterbeheerders was voorzien. Begin 2024 is het project van start gegaan. Na de start van het project bleek er veel belangstelling te zijn, wat de behoefte aan een toetsingskader bevestigde. Een klankbordgroep werd opgericht, bestaande uit het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Interprovinciaal Overleg, en de Unie van Waterschappen. De Universiteit Utrecht heeft ook vanuit een juridisch perspectief actief bijgedragen aan het toetsingskader. Er vond nauwe afstemming plaats met Rijkswaterstaat over hun beleidsregel. Een landelijke bijeenkomst werd georganiseerd en via drie reviewrondes kregen betrokken partijen de kans om kritisch mee te denken. Op 1 juli 2025 werd het toetsingskader officieel gelanceerd.
Het grote enthousiasme komt voort uit de feitelijke behoefte op de werkvloer. Het toetsingskader is niet van bovenaf opgelegd, maar het resultaat van een bottom-up benadering.
Zo werkt het toetsingskader Het Toetsingskader Waterkwaliteit voor Regionale Wateren biedt een gestructureerde en onderbouwde aanpak om activiteiten aan de doelstellingen van de KRW en aanvullende waterkwaliteitsdoelstellingen te toetsen. Voorbeelden van deze activiteiten zijn het aanleggen van een nieuwe duiker, het bouwen van een steiger, het planten van bomen langs watergangen, het plaatsen van drijvende zonnepanelen, gebiedsontwikkelingen, lozingen, verdiepingen, of tijdelijke evenementen zoals festivals.
Het toetsingskader is door STOWA beschreven.
Het kader zorgt voor uniformiteit in toetsingen en toetsresultaten en biedt duidelijkheid aan zowel vergunningverleners als initiatiefnemers. Het Toetsingskader sluit aan bij de huidige jurisprudentie over de KRW. Door deze toetsing consequent toe te passen, kunnen we belangrijke stappen zetten in het verbeteren van de waterkwaliteit en het behalen van de KRW-doelstellingen.
Bij het tot stand komen van het Toetsingskader is een zorgvuldig proces doorlopen bij het maken van inhoudelijke en vormtechnische keuzes. Over sommige onderwerpen was snel eensgezindheid, maar bepaalde onderwerpen waren niet eenvoudig en lichten we in dit artikel toe.
Omgaan met achteruitgang
Het moeilijkste onderwerp binnen het Toetsingskader was het omgaan met achteruitgang. Het Europese Hof van Justitie heeft met het Wezer-arrest duidelijk gemaakt dat de milieudoelstellingen van art. 4 van de KRW, waaronder het achteruitgangsverbod, moeten worden nageleefd bij het verlenen van goedkeuring voor projecten (Rötscheid et al, 2025). Voor biologische kwaliteitselementen (waterplanten, vis, macrofauna en fytoplankton) is er sprake van achteruitgang wanneer een biologisch kwaliteitselement van klasse daalt, of wanneer de EKR-score zakt terwijl het element al in de laagste klasse zit. Dit klasse-achteruitgangsverbod geldt eveneens voor fysisch/chemische kwaliteitselementen. Wat betreft de chemische toestand: er is sprake van achteruitgang wanneer een stof, die eerder voldeed aan de norm, door een activiteit niet langer aan deze norm voldoet. Dit geldt ook voor specifieke verontreinigende stoffen. Indien de norm al wordt overschreden, geldt ‘iedere voorzienbare concentratieverhoging’ als achteruitgang. In de praktijk blijkt het zeer moeilijk om aan te tonen of er sprake is van achteruitgang. Dit wordt bemoeilijkt door factoren zoals onbekendheid met de effecten van activiteiten (in omvang en duur), gebrek aan inzicht in de
huidige toestand, en de natuurlijke fluctuatie daarvan. In het Toetsingskader is gekozen voor het uitgangspunt dat alle permanente negatieve effecten van een activiteit op een biologisch of fysisch-chemisch kwaliteitselement voorkomen of vereffend moeten worden. Deze aanpak is KRW-proof en voorkomt discussie en bewijslast tijdens het vergunningstraject. Immers, als er nooit een negatief effect optreedt, kan er nooit sprake zijn van achteruitgang. In de praktijk betekent dit dat een initiatiefnemer moet investeren in aanpassingen, bijvoorbeeld door een minder schadelijke werkwijze, ander materiaal, of een aangepast ontwerp toe te passen. Als aanpassingen niet mogelijk zijn, moet de initiatiefnemer vereffenende maatregelen treffen zodat elders eenzelfde natuurwaarde wordt gerealiseerd als die verloren gaat door de activiteit.
Tijdelijke negatieve effecten
Tijdelijke achteruitgang is ook niet toegestaan volgens de KRW. In tegenstelling tot vereffening van permanente negatieve effecten is het niet realistisch om tijdelijke negatieve effecten volledig te voorkomen of te vereffenen. Bij elke activiteit treden tijdelijke negatieve effecten op, ook al zijn ze van (zeer) korte duur. Bovendien herstellen ecosystemen vaak snel van tijdelijke effecten, afhankelijk van de robuustheid van het systeem en de omvang en intensiteit van de tijdelijke negatieve effecten. Om te voorkomen dat tijdelijke effecten geen achteruitgang veroorzaken, moet de initiatiefnemer vier stappen doorlopen.
Overig water?
In het Sweetman-arrest heeft het Hof overwogen dat de verbeteringseis en het achteruitgangsverbod uitsluitend direct van toepassing zijn op KRW-oppervlaktewaterlichamen. Dit ontslaat ons echter niet van de verplichting om ook activiteiten in overige wateren (alle oppervlaktewateren die geen KRW-waterlichaam zijn) te toetsen. Ook deze activiteiten moeten voldoen aan het achteruitgangsverbod als hun effecten zich uitstrekken tot een KRW-waterlichaam. Denk hierbij aan verreikende vertroebeling of het plaatsen van een barrière in overige wateren, waardoor vismigratie van en naar een KRW-waterlichaam stagneert. Het vergt maatwerk om te bepalen welke effecten optreden.
Overzicht beoordeling chemische, ecologische en biologische toestand vanuit de KRW-systematiek (grijze blokken) en de beoordeling van Deel 2 Toets Stoffen en Deel 3 Toets Biologie en ondersteunende parameters als onderdeel van het Toetsingskader Waterkwaliteit Regionale Wateren (donker blauwe blokken).
Samenvatting Toetsingskader Waterkwaliteit Regionale Wateren bestaande uit drie delen.
Minimaliseren van tijdelijke negatieve effecten.
Om te waarborgen dat de waterkwaliteit in overige wateren voldoende beschermd wordt, wordt ook getoetst op regionaal beleid. De waterbeheerder heeft de taak om reële doelen voor de overige wateren op te stellen. Vaak zijn er specifieke doelen voor de overige wateren vastgelegd in een regionaal waterprogramma.
Ondersteuning door Kennisdocument
Het Toetsingskader is een stappenplan waarmee vergunningverleners of initiatiefnemers, via de juiste vragen, tot een oordeel komen. Sommige vragen zijn eenvoudig te beantwoorden met beschikbare informatie, zoals de ligging van KRW-waterlichamen en hun doelen en toestand op waterkwaliteitsportaal.nl. Voor inhoudelijke vragen is echter de expertise van een aquatisch ecoloog nodig.
Er is sprake van achteruitgang als van één van de biologische kwaliteitselementen de EKR score daalt over een klassegrens (a), ongeacht of andere kwaliteitselementen gelijk blijven (b-c) of verbeteren (d).
Het is wenselijk dat vergunningverleners veel aanvragen zelf kunnen beoordelen. Ter ondersteuning van het beoordelingsproces is een Kennisdocument opgesteld, waarin de effecten van tien veelvoorkomende activiteiten op biologische kwaliteitselementen zijn beschreven, gebruikmakend van de Ecologische Sleutelfactoren (ESF) (STOWA, 2014). Ook staan er maatregelen in om permanente negatieve effecten te vereffenen.
Gaat Nederland straks op slot? Het Toetsingskader verhoogt de toetsdruk voor vergunningverleners. Het is echter zo ontworpen dat waterbeheerders, met goede voorbereiding, steeds efficiënter en sneller kunnen toetsen. Wanneer een waterbeheerder regels voor een activiteit vaststelt en deze zijn nageleefd, kan de activiteit doorgaan (met of zonder vergunning). Ook kan de waterbeheerder vuistregels voor vereffening opstellen, zodat betrokkenen vooraf duidelijkheid hebben over de uitvoering van de activiteit. In specifieke gevallen kan de waterbeheerder ecologisch relevant areaal (ERA) aanwijzen, waar toetsing verplicht is. Activiteiten buiten het ERA hoeven niet getoetst te worden.
Bij het formuleren van deze regels is het cruciaal om de eisen vanuit de KRW in overweging te nemen; deze moeten KRW-proof zijn.
Waterbewustzijn
De ontwikkeling en lancering van het Toetsingskader Waterkwaliteit voor regionale
wateren is de eerste stap. Tot 2025 was er niets, en nu is er een basis voor waterbeheerders om mee aan de slag te gaan. Kunnen én moeten, want het bereiken van een goede waterkwaliteit is een afspraak waar we ons in Europa aan hebben te houden.
Het ministerie van I&W, de Unie van Waterschappen en het IPO ondersteunen het kader en moedigen hun leden aan om het te gebruiken en ervaringen uit te wisselen.
In 2026 volgt een landelijke evaluatie en een besluit tot bestuurlijke vaststelling van het Toetsingskader.
In een druk land als Nederland moeten we ons aanpassen aan de realiteit dat we de waterkwaliteit niet mogen verslechteren bij het uitvoeren van activiteiten. Dit vraagt om bewuste afwegingen over de vorm en uitvoering van activiteiten, evenals het vereffenen van negatieve effecten. Door deze aanpak consequent toe te passen, zijn we ervan overtuigd dat het Toetsingskader zal bijdragen aan een verandering in denken en een verbetering van de waterkwaliteit.
Over de auteurs
Susan Sollie is Sr. Adviseur; Kim Vermonden is Adviseur; Jos Koopman is Adviseur; Xander Tekelenburg is Projectleider (allen bij TAUW).
Samen werken aan gezonde waterkwaliteit
Als onafhankelijk advies- en ingenieursbureau werkt TAUW dagelijks aan een duurzame leefomgeving. Met innovatieve oplossingen en praktische expertise bieden we inzicht en handvatten om de waterkwaliteit effectief te verbeteren. Onze specialisten staan met hun laarzen in het veld en kennen de praktijk van sloten, plassen en rivieren van dichtbij.
Dankzij deze sterke veldexpertise kunnen we complexe vraagstukken terugbrengen tot heldere keuzes. Zo vertalen we data, beleid en normen naar pragmatische, haalbare oplossingen die écht uitvoerbaar zijn in uw dagelijkse praktijk.
Wat wij voor u kunnen betekenen:
• Toetsing activiteiten aan waterkwaliteit voor vergunningverleners en initiatiefnemers
• Watersysteemanalyses en effectstudies
• KRW-impactanalyses voor overheden en bedrijven
• Advisering rondom lozingen
• Monitoring, analyse en beheerplannen waterkwaliteit
• Ontwerp en inrichting van KRW-maatregelen
Meer weten?
Bezoek voor meer informatie en diensten tauw.nl/gezondewaterkwaliteit of bel naar 0570-699911.
Onderzoek
effecten grootschalige infiltratie van hemelwater
Bodemopbouw bepalend
M. van Rees / E. Groot / A. Corten
In Utrecht staan verschillende wijken uit de jaren zestig de komende decennia op de planning voor vervanging van het riool. Dat biedt een uitgelezen kans om het stedelijke watersysteem te vernieuwen en toekomstbestendig te maken. Behalve de overgang van een gemengd naar een gescheiden stelsel wordt gekeken hoe hemelwater beter kan worden vastgehouden en benut.
Het vasthouden en infiltreren van regenwater vraagt om goed inzicht in de bodemopbouw en het grondwatersysteem. Parameters zoals infiltratiecapaciteit, grondwaterstanden en risico’s voor bomen en bebouwing bepalen of infiltratie duurzaam kan plaatsvinden. Het doel: een klimaatadaptief systeem waarin hemelwater, oppervlaktewater en grondwater optimaal samenwerken – alsof de wijk opnieuw bouwrijp wordt gemaakt voor de komende 70 tot 100 jaar.
Beleidskader
De gemeente Utrecht heeft in 2022 de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie vastgesteld. Daarin is het streven opgenomen om droogte te beperken door hemelwater zoveel mogelijk lokaal vast te houden. De ambitie is om minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag vast te houden op de plek waar ze gevallen is. Dit kan door nuttig gebruik in de woning of tuin, lozing op lokaal oppervlaktewater of infiltratie in de bodem. Bij de herinrichting van wijken wordt deze ambitie gecombineerd met andere opgaven zoals vergroening en mobiliteit.
Door infiltratie wordt het grondwater aangevuld, wat droogteschade beperkt en de waterbeschikbaarheid voor groen vergroot. Tegelijk kan grootschalige infiltratie de grondwaterstand doen stijgen, wat risico’s kan opleveren voor bebouwing en beplanting. Het is daarom essentieel te onderzoeken waar infiltratie kansrijk is en waar niet.
Bodemopbouw en grondwater
De bodemopbouw in de wijk Zuidwest in Utrecht is zeer gevarieerd. Oude rivierafzettingen en ophogingen in de jaren zorgen voor grote variatie in zand-, klei- en veenlagen. Om dit goed in kaart te brengen, zijn
ruim 300 boringen en sonderingen uit het gemeentelijke archief, DINOloket en de BRO (Basisregistratie Ondergrond) geïnterpreteerd en verwerkt in een GIS-database. Zo ontstond een gedetailleerd beeld van de dikte van de zandige ophooglaag, de onderliggende klei- of veenlaag en de bovenkant van het eerste watervoerende pakket. De resultaten laten zien dat de dikte van de lagen sterk varieert. In sommige zones is de klei- of veenlaag dun of doorbroken door het zandige rioolcunet. Elders ligt een dikkere klei- of veenlaag.
Deze kennis is cruciaal voor het bepalen van kansrijke infiltratiegebieden. Waar de klei- of veenlaag dun is en het rioolcunet de laag doorsnijdt, kan regenwater goed infiltreren. Waar de laag dik is, verzamelt het water zich in de zandige ophooglaag.
Voorbeeld doorsnijding van de klei/veenlaag door het zandige rioolcunet.
Grondwaterstanden en risico’s Om de effecten van grootschalig afkoppelen te bepalen, is per deelgebied berekend hoeveel de representatieve hoge grondwaterstand (RHG) stijgt bij grootschalige infiltratie. Daarbij is uitgegaan van een gemiddelde porositeit van 0,35 in de zandige ophooglaag en een afkoppelingspercentage van 90% van het verharde oppervlak. In het basisscenario leidt dit tot een gemiddelde stijging van circa 10 centimeter.
Dikte van de ophooglaag en doorsnijding van de klei-veenlaag bij het rioolcunet.
hebben de voorkeur. (Foto: Nanda Sluijsmans; Wikipedia)
In een nat scenario, met 100 mm neerslag in acht dagen, stijgt de RHG gemiddeld 17 centimeter. In een worstcasescenario met lagere porositeit kan de stijging tot 27 centimeter bedragen. Inclusief de verwachte effecten van klimaatverandering rond 2050 komt de totale stijging in het basisscenario uit op 10 tot 14 cm, lokaal oplopend tot 30 cm in het worstcasescenario.
In de meeste gebieden blijft de grondwaterstand dieper dan één meter onder maaiveld. Slechts in enkele straten kan de ontwateringsdiepte tijdelijk afnemen tot circa 70 centimeter. Uit analyse van bouwtekeningen en overleg met groenbeheerders wordt verwacht dat dit geen risico’s oplevert voor bebouwing of vegetatie.
IJzerrijk grondwater
Een bijkomend aandachtspunt is het ijzergehalte van het grondwater. Het grondwater in het eerste watervoerende pakket van Utrecht is rijk aan ijzer. Het ondiepe freatische water – in de zandige ophooglaag – bevat daarentegen nauwelijks ijzer. Dit betekent dat infiltratievoorzieningen die in de toplaag liggen geen risico lopen op verstopping door ijzerafzetting. Bij verticale infiltratie naar het eerste watervoerende pakket is dit risico wel aanwezig. Uit eerder onderzoek blijkt dat verticale infiltratieputten die doorlopen in het eerste watervoerend pakket in Utrecht-Zuidwest vaak aanzienlijke ijzerafzettingen vertonen.
Het is daarom aan te raden infiltratie zoveel mogelijk in de ondiepe freatische zone te houden.
Infiltratiemethoden
In Utrecht heeft infiltratie aan maaiveld de voorkeur, bijvoorbeeld via wadi’s of verlaagde groenstroken. Deze zijn echter lastig in te passen in dichtbebouwde wijken. Daarom zijn ook de mogelijkheden voor infiltratietransportriolen (IT-riolen) nagegaan.
Voor IT-riolen geldt een minimale dekking van 1,1 meter. In sommige deelgebieden betekent dit dat de leidingen (deels) onder de grondwaterspiegel liggen, waardoor ze minder bergingscapaciteit hebben. Bij een (deels) gevuld IT-riool moet extra berging worden gezocht of meer water worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Utrecht beschouwt berging in IT-riolen daarom als aanvullend, en is voorzichtig met IT/DT-systemen in het grondwater vanwege de beperkte inspecteerbaarheid van met water gevulde leidingen.
Voorkomen van doorsnijding van klei- en veenlagen Een belangrijk inzicht uit het onderzoek is dat in deze wijk bij aanleg van nieuwe IT-riolen doorsnijding van klei- of veenlagen moet worden voorkomen. Als deze lagen worden doorbroken, kan het ondiepe grondwater via het rioolcunet wegzijgen naar het onderliggende zandpakket. Dit verlaagt juist de freatische grondwaterstand, wat kan leiden tot verdroging – het tegenovergestelde van wat beoogd is.
Basis voor gebiedsplan
Het onderzoek laat zien dat de kansen en risico’s van grootschalige infiltratie sterk afhangen van de lokale geohydrologie. Een goed begrip van bodemopbouw, doorlatendheid en grondwaterdynamiek is onmisbaar om afkoppelen en infiltreren verantwoord uit te voeren. In Utrecht-Zuidwest is berekend dat het afkoppelen van 90% van het verharde oppervlak via infiltratie een stijging van de grondwaterstand van 10 tot 14 cm veroorzaakt. Deze stijging leidt niet tot overlast voor woningen of groen: de toekomstige grondwaterstanden blijven voldoende laag. In delen van Kanaleneiland blijken IT-riolen bovendien haalbaar die of jaarrond of in ieder geval ’s zomers boven de grondwaterstanden liggen.
De resultaten vormen de basis voor een gebiedsplan waarin riolering, oppervlaktewater en grondwater integraal zijn bekeken. Daarmee ontstaat een robuust en toekomstbestendig watersysteem dat zowel verdroging als wateroverlast tegengaat.
Over de auteurs
Arjan Corten is senior adviseur stedelijk water bij gemeente Utrecht; Marnix van Rees en Emiel Groot zijn beiden adviseur waterbeheer bij BZ Ingenieurs & Managers.
Wadi’s
Machinerichtlijn ook bij renovaties toepassen
Veiligheid beweegbare brug begint al bij het ontwerp
R. Dam / J. Broeren
Bij de bouw of renovatie van een beweegbare brug moet worden voldaan aan de Machinerichtlijn. Dit is geen ‘laatste toevoeging’ achteraf, maar een bepalende factor voor zowel het ontwerp als de uitvoering.
In tegenstelling tot machines in een industriele omgeving – die doorgaans alleen worden bediend door getrainde professionals – staat een brug in de openbare ruimte. Dat brengt extra veiligheidsrisico’s met zich mee: van zwemmers die van de brug springen en fietsers die tussen de afsluitbomen door slalommen tot situaties waarin voetgangers of voertuigen ingesloten raken tijdens het openen of sluiten van de brug. De complexiteit van het beheersen van deze risico’s wordt nog weleens onderschat. Een Certified Machinery Safety Expert (CMSE) van ÆVO deelt in dit artikel enkele belangrijke aandachtspunten en lessen voor een veilige en conforme brugbediening.
Wat is de Machinerichtlijn?
De Europese Unie heeft de Machinerichtlijn 2006/42/EG vastgesteld om ervoor te zorgen dat machines in alle lidstaten hetzelfde veiligheidsniveau bieden, ongeacht waar ze zijn geproduceerd. Hierdoor kunnen machines vrij binnen de EU worden verhandeld. Gedurende de volledige levenscyclus van een machine moeten veiligheids- en gezondheidsrisico’s tot een acceptabel niveau worden beperkt. Dit moet al in de ontwerpen realisatiefase worden aangetoond. Daarnaast is een gebruikshandleiding verplicht, waarin de risico’s worden benoemd en wordt toegelicht hoe de machine veilig kan worden bediend en onderhouden. Vanwege de beweegbare onderdelen – van de afsluitbomen tot de aandrijving – wordt een brug volgens de richtlijn beschouwd als een machine. Behalve machine- en elektrische veiligheid moeten ook de risico’s binnen de domeinen arbeidsveiligheid, nautische veiligheid, verkeersveiligheid, cyberveiligheid en constructieve veiligheid
worden beoordeeld.
De fabrikant – vaak de hoofdaannemer of penvoerder van een samenwerkingscombinatie – moet met een Technisch Constructiedossier (TCD) aantonen dat een zorgvuldig proces is doorlopen waarin alle geïdentificeerde risico’s zijn gemitigeerd. Pas wanneer aantoonbaar aan alle toepasselijke richtlijnen is voldaan, kan het traject worden afgerond met een CE-markering. Deze markering wordt via zelfcertificering toegekend, waarbij de fabrikant als verantwoordelijke partij op het certificaat wordt vermeld.
Complexiteit
De risico’s van een beweegbare brug in kaart brengen en mitigeren is complex en heeft raakvlakken met de functionele veiligheid en werktuigbouwkundige en civiele aspecten. Daarnaast kunnen ook architectonische aspecten van invloed zijn. Voor alle disciplines geldt: hoe complexer de situatie, hoe meer eisen. Stel dat afsluitboomkasten vanuit architectonisch oogpunt achter een bescherming worden geplaatst, dan moeten veilige onderhoudbaarheid zonder verkeerstremming, de samenhang met civiele fundatie, locatie elektrische kabelwegen en het leuningwerk voor toegang buiten de obstakelvrije zone, in samenspraak worden afgestemd.
Bovendien ontstaat extra complexiteit doordat veel bruggen op afstand worden bediend. Daarbij worden vaak meerdere bruggen — soms gelijktijdig of ritsend — aangestuurd vanaf één of meerdere bedieningsdesks. Hoewel de bedieningssoftware, camera’s en intercom bijdragen aan een veilige bediening, moeten de risico’s alsnog worden gemitigeerd. De Machinerichtlijn geldt namelijk niet alleen voor de brug zelf: ook de koppeling met het netwerk van de bedieningscentrale én de bedieningscentrale zelf moeten aan deze richtlijn voldoen. Dit kan leiden tot meerdere IIB-verklaringen voor machineonderdelen die niet zelfstandig functioneren zonder andere onderdelen, waarbij elk onderdeel een eigen IIB-verklaring vereist. Samen vormen deze onderdelen de basis voor een IIA-verklaring, waarna de CE-markering voor de volledige bedieningsketen kan worden afgegeven.
Brugrenovaties
Ook een brugrenovatie kent de nodige uitdagingen. Hoewel de Machinerichtlijn al sinds 1995 van kracht is, beschikken helaas nog altijd diverse bruggen niet over een vol-
De digital twin van de Michiel de Ruyterbrug op Urk in geopende toestand. (Beeld: ÆVO)
Bij het ontwerp van de Urkse brug dachten alle disciplines actief mee over machineveiligheid.
ledig technisch constructiedossier — zelfs niet wanneer ze ná 1995 zijn gerenoveerd. Gezien het grote aantal bruggen dat in Nederland op de renovatielijst staat, zullen de komende jaren veel renovaties worden uitgevoerd. Wie een brug renoveert (de fabrikant in CE-termen), moet echter kunnen aantonen dat de volledige brug veilig is. Soms is aanvullend onderzoek nodig om oudere constructies of elektrotechnische installaties te toetsen aan de huidige normen. Vooral deelrenovaties brengen de grootste complexiteit met zich mee. Zodra een (substantiële) wijziging aan de brug wordt doorgevoerd, is het verplicht om álle relevante domeinen opnieuw op CE-conformiteit te beoordelen. Welke onderdelen worden geraakt door de wijziging? Wat betekent dit voor de veiligheid in die domeinen? En hoe kunnen de risico’s ook daar worden gemitigeerd? Een wijziging in de besturingssoftware kan bijvoorbeeld het bewegingsprofiel van de brug veranderen of de brugkrachten beïnvloeden. In zo’n geval moet ook de werktuigbouwkundige constructie opnieuw worden beoordeeld. Dit leidt tot een bredere opdrachtscope, die vooraf niet altijd door opdrachtgever of uitvoerder wordt voorzien. Met zoveel uitdagingen rijst de vraag: waar begin je om de CE-certificering daadkrachtig en gestructureerd aan te pakken?
Praktijkcase: Michiel de Ruyterbrug in Urk
Knipscheer Infra Groep, Knook Staal en ÆVO bundelden hun krachten in de combinatie 2KA voor de bouw van de Michiel de Ruyterbrug in Urk. ÆVO was verantwoordelijk voor de elektrotechnische installaties, waarbij een CMSE’er van ÆVO de rol van CE-coördinator op zich nam.
De combinatie koos voor een geïntegreerde aanpak: vanaf de eerste projectdag werden alle betrokken partijen meegenomen in het CE-certificeringstraject. De CE-coördinator zorgde voor de afstemming tussen de disciplines. Dit begon met het vaststellen van de toepasselijke richtlijnen en normen, en het toetsen aan product-specifieke en essentiële veiligheidseisen. Vervolgens werden de fabrikant, de grenzen van de machine en de te volgen conformiteitsprocedures gedefinieerd. Na de risicobeoordeling (RiBo) zijn risicobeperkende maatregelen doorgevoerd en geverifieerd. Alle disciplines dachten actief mee over machineveiligheid. Zo werd voortdurend de afweging gemaakt: architectonische eisen, moeten ook veilig zijn, en veiligheidsmaatregelen moeten passen binnen het architectonisch ontwerp. In de ontwerpfase werd bovendien reke-
ning gehouden met de onderhoudbaarheid en bereikbaarheid van brugonderdelen, in overleg met de werktuigbouwkundige partner. Tijdens de uitvoeringsfase zijn de civiele en werktuigbouwkundige documentatie beoordeeld. De CE-coördinator verifieerde bijvoorbeeld of berekeningen, tekeningen en certificaten in de werktuigbouwkundige documentatie aantoonbaar voldeden aan de relevante normen. Parallel hieraan zijn proces- en ontwerpdocumenten opgesteld voor de besturingstechnische maatregelen.
Voor het functioneel testen van de elektrotechnische installaties ontwikkelde ÆVO testplannen, coördineerde de uitvoering en valideerde de testresultaten. Hiermee werd aangetoond dat alle vooraf vastgestelde beheersmaatregelen daadwerkelijk waren geïmplementeerd tijdens de realisatie. De CE-coördinator bracht vervolgens het technisch constructiedossier op orde, wat leidde tot de CE-certificering. Tot slot zijn handleidingen en instructies voor onderhoud en bediening opgesteld.
Dankzij deze geïntegreerde werkwijze werd het voldoen aan de Machinerichtlijn een gedeelde verantwoordelijkheid. Het resultaat: machineveiligheid was in elke fase van het project geborgd, met als eindpunt een succesvolle CE-markering.
Verantwoordelijkheid na oplevering
Ook na de oplevering blijft veiligheid een cruciale factor. De partij die het CE-certificaat ondertekent, draagt de eindverantwoordelijkheid en kan bij incidenten aansprakelijk worden gesteld.
Om dergelijke incidenten te voorkomen, bevat het technisch constructiedossier duidelijke instructies voor onderhoud en bediening. Het is vervolgens de taak van de opdrachtgever om het voorgeschreven onderhoudsregime na te leven. Wanneer de beheerder hiervan afwijkt of bespaart op inspecties, kan dit de veiligheid van de brug gedurende de volledige levenscyclus negatief beïnvloeden.
Voor de fabrikant is het daarom essentieel om heldere handleidingen en onderhoudsvoorschriften aan te leveren, zodat veilig gebruik en correct onderhoud kunnen worden gegarandeerd.
Over de auteurs
Ronald Dam is Manager Projecten & Engineering; Jan Broeren is Engineer & CMSE’er (beiden bij ÆVO).
Digital twin van de Michiel de Ruyterbrug.
Komen toekomstplannen Zeeland tijdig op één lijn?
Beweeg met de natuur
W. Borm
Om te voorkomen dat tal van pogingen tot natuurherstel mislukken en dat natuurwetgeving noodzakelijke klimaatmaatregelen blokkeert is het van belang dat betrokken partijen spoedig op één lijn komen. Natuur en techniek hebben elkaar nodig om te komen tot uitvoerbare plannen voor het duurzaam samengaan van stroming, natuur en klimaatbestendigheid.
Terwijl het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Integraal Riviermanagement onverminderd doorgaan, bezint Nederland zich op de toekomst.
Decennia lang hebben betrokken natuurinstanties en wetenschappers zich in Nederland gericht op het behoud van zoute binnenwateren. Langzaam maar zeker dringt het besef door dat we de zee niet verder mogen binnenhalen, maar ons moeten beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Klimaat en zeespiegelstijging worden op tal van punten ‘game-changers’ en dat vraagt naast opschaling van ons watersysteem tevens om grote structurele maatregelen.
Natuurlijke oplossingen
Voor de natuur zijn vooral waterkwaliteit, migratierivieren, estuaria en opkomende platen voor de kust van belang. Samenwerken met water in balans met de omgeving speelt daarbij een cruciale rol. Voortbouwend op de Zuiderzeewerken en de Deltawerken betekent dat het garanderen van een stevige en robuuste kustlijn, het afsluiten van de laatste zeegaten en samenwerken met de zeestroming. Wat betreft de rivieren werken aan een beter beheerbaar rivierpeil, meer greep op regulering van aan- en afvoer van rivierwater en toename van het oppervlak aan noodberging. Zoetwatervoorziening vraagt op termijn om verzoeten van binnenwateren als reservoirs en zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg.
Wat betreft de verre toekomst zullen we ons ook moeten richten op verdere zeewaartse verdediging zoals een tweede kustlijn en bekkens in zee blijvend 0 NAP met de benodigde pompcapaciteit voor lozing van overtollig rivierwater.
Dit alles bij voorkeur op een wijze waarop
we de bestaande infrastructuur van het ‘Waterschap Nederland’ vrijwel in zijn geheel kunnen behouden.
Al met al geen geringe opgave.
Regio Zuidwestelijke Delta
De provincie Zeeland richt zich op verandering en wil in 2050 de eerste klimaatbestendige regio zijn. Nu is 2050 zeker niet het eindpunt. Het is eerder een beginpunt waarop de gevolgen van klimaat echt voelbaar worden, de eindigheid van vele waterwerken in zicht komt en de strategie voor de lange termijn gereed zal moeten zijn.
Het is een gegeven dat bij de langetermijnvisies waarbij Zeeland in zijn geheel behouden blijft, de binnenwateren op termijn zoet worden. Zonder zoet water geen later. Zodra een zuidwestelijke zoetwatervoorraad
in het mondingsgebied van de grote rivieren op orde is, kunnen we alle watergerelateerde sectoren blijvend van zoetwater voorzien. Verzoeten van de Grevelingen is inmiddels nader onderzocht en blijkt haalbaar.
Het is gelijktijdig mogelijk om nieuwe natuur aan de zeezijde optimaal te ontwikkelen in samenspel met de toegenomen kustaanwas. Dit in de vorm van geleidelijke overgangen van land naar water en van zout naar zoet aan de kust en in de Voordelta.
De Vlakte van de Raan en de Slikken van Voorne zijn grote oppervlakten die zich lenen voor estuariene milieus en migratierivieren. Daar zou nu al constructief aan gewerkt kunnen worden door de aanleg van riffen en strekdammen in samenspel met de zeestroming.
De Natura 2000-gebieden aan de zeezijde. (Beeld: Rijkswaterstaat)
De termijn van de Natura 2000-beheerplannen loopt in 2028 af. (Beeld: Rijkswaterstaat)
Instandhouding en verandering
Ook al is er momenteel nog niets veranderd aan de opdracht om de huidige natuurdoeltypen te beschermen, groeit in de waterwereld de overtuiging dat het monitoren van richtlijnsoorten en habitattypen en dit vervolgens vastleggen in instandhoudingsdoelen en streefdoelen weinig toevoegt aan beheer. Vaak blijken doelen onhaalbaar of niet te sturen. Natura 2000 loopt daarmee het risico om onbedoeld een klimaatbestendig Zeeland te frustreren. Dit omdat Nederland zich moet houden aan verplichtingen die de Natura 2000-wetgeving met zich meebrengt. Met de kennis van nu mogen we constateren dat zowel de Natura 2000-gebieden als de Programmatische Aanpak Grote Wateren niet genoeg rekening hebben gehouden met de lange termijn. De subjectieve drang naar behoud en herstel zou plaats moeten maken voor vernieuwing, aanpassing en verandering. Mens en natuur mogen samengaan in een voortgaand proces.
Behoudende mens
Niet de natuur vormt een hindernis voor verandering, maar de behoudende mens.
De geschiedenis heeft ons geleerd dat wetenschappers vaak de grootste moeite hebben om zich aan nieuwe inzichten aan te passen, aangezien dit afbreuk doet aan hun eerder verworven en verkondigde kennis. We zagen verzet bij de afwijzing van wisselpolders door de Provinciale Staten van Zeeland en tegenreacties op het onderzoek naar verzoeting van de Grevelingen. Ook het ‘top-down’ redeneren van sommige biologen vanuit de gewenste flora en fauna doet afbreuk aan het gegeven dat de invulling van elk biotoop met levende organismen geheel aan de natuur is. Politiek en natuurbescherming lijken daardoor momenteel in Zeeland onnodig tegenover elkaar te staan.
Ga voor samenhang
Verschillende toekomstvisies en oplossingen voor klimaatbestendigheid zijn ontwikkeld.
De beheerplannen van de Zeeuwse wateren en van de Natura 2000-gebieden Voordelta en Vlakte van de Raan lopen af in 2028. Verschillende toekomstvisies en oplossingen voor klimaatbesten-
De Slikken van Voorne lenen zich uitstekend voor estuariumontwikkeling.
digheid zijn ontwikkeld. De herziene Natura 2000 versies mogen straks de keuzemogelijkheden binnen het Deltaprogramma niet beperken. Laten we ons dan ook niet in ons eigen gelijk ingraven. Samenhang is te prefereren boven een verbeterplan voor elk binnenwater.
Dat is nodig om maatregelen te kunnen nemen voor waterkwaliteit, verbinding, verversing en doorstroming. Waar mogelijk gaat dit gepaard met opheffing van compartimentering.
Ook al is het moeilijk om veranderingen en onzekerheden te accepteren, het is onvermijdelijk dat de Natura 2000-gebieden van de Zuidwestelijke Delta fluïde moeten kunnen meebewegen met de evoluerende natuur.
Hoe nu verder?
Gaan we nog lang op de oude voet door of schakelen we over op structurele systeemwijzigingen voor klimaatbestendigheid?
Het is voor mens en natuur aan te bevelen te kiezen voor een flexibel beleid dat kan inspelen op de ontwikkelingen naar klimaatbestendigheid, meervoudig ruimtegebruik en een natuurinclusieve samenleving. Dit zonder angst voor ecologische veranderingen. Wat betreft herstel: Als iets verdwijnt, komt er iets nieuws. Het verleden komt niet terug, benut het voordeel van de noodzaak.
De herijking van het Deltaprogramma, de herziening van de beheerplannen van betreffende Natura 2000-gebieden en de samenstelling van de Integrale Voorkeursstrategie Zuidwestelijke Delta zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Het is van groot belang om spoedig om de tafel te gaan zitten om op één spoor te komen in de richting een klimaatbestendige regio. Zonder een duidelijke stip op de horizon wordt het klimaatbeleid stuurloos. Laten we niet wachten tot het laatste moment. Alleen door samenwerking komen de toekomstplannen voor Zeeland tijdig op één lijn en heeft de transitie een kans van slagen.
Het initiatief ligt op de eerste plaats bij de regio’s en vervolgens bij het Deltaprogramma.
De Provincie Zeeland geeft in december met het concept Voorkeursstrategie ZWD al een eerste aanzet.
Over de auteur
Wil Borm van Adviesgroep Borm & Huijgens.
Op weg naar stormvloedkeringen die elk jaar betrouwbaarder worden
Beter beheer leidt tot betere bescherming van de kering
Dr. ir. L. Mooyaart
Is het huidige beheer en onderhoud van onze stormvloedkeringen nog wel goed genoeg als de zee blijft stijgen en de economie blijft groeien? De betrouwbaarheid van stormvloedkeringen kan omhoog met een nieuw risicomodel, waarin betrouwbaarheidsinschattingen van internationale experts een centrale rol spelen.
Stormvloedkeringen zijn onze nationale trots. Ik kreeg al op de basisschool les over deze werken en ben dermate gefascineerd door ze gebleven dat ik heb besloten om erop te promoveren. Het is wellicht even schrikken dat de deskundigen en ikzelf structurele problemen zien bij het beheer en onderhoud van deze werken. Vrees niet: Nederland is nog altijd de best beschermde delta ter wereld. Maar het kan nog beter.
Problemen bij stormvloedkeringen
Tweemaal per jaar wordt gerapporteerd of stormvloedkeringen nog voldoen aan de wettelijke eisen. Harold van Waveren, topadviseur waterveiligheid van Rijkswaterstaat, geeft aan dat sinds de invoering van de tweejaarlijkse rapportage nog nooit alle zes stormvloedkeringen (Maeslantkering, Oosterscheldekering, Haringvlietsluizen, Ramspolkering, Hollandsche IJsselkering en Hartelkering) tegelijkertijd aan de eisen voldeden. “De urgentie om de problemen op te lossen lijkt te ontbreken. Als een tunnel of brug niet aan de veiligheidseisen voldoet, wordt een tunnel of brug gelijk gesloten. Een stormvloedkering niet.”
Zo’n sluiting is overigens onwenselijk, omdat dit te grote gevolgen heeft voor onze economie, bijvoorbeeld door afsluiting van de haven in Rotterdam, en de natuur, bijvoorbeeld de afsluiting van de Oosterschelde. Maar hoe geef je dan de urgentie aan?
Organisatorische problemen
Als senior-adviseur Stormvloedkeringen van Rijkswaterstaat valt het Marc Walraven op dat specialisten goed zijn in het analyseren en oplossen van technische en urgente pro-
blemen. “Maar organisatorische problemen vinden ze lastiger. Managers van stormvloedkeringen wereldwijd geven aan dat behoud van kennis en expertise de grootste uitdaging is. Deze organisatorische behoefte wordt vaak niet goed ingevuld door centraal opgelegde reorganisaties. Die reorganisaties zijn er in Nederland ongeveer elke vijf jaar. De wensen vanuit stormvloedkeringen zijn dan veelal niet leidend, omdat zij slechts 2,5% van het totale budget en capaciteit van Rijkswaterstaat vormen.”
In mijn onderzoek stuitte ik op opvallende organisatorische problemen. Zo bleek bij het sluiten van een stormvloedkering dat het besturingssysteem tot acht minuten kan afwijken van de werkelijke tijd — met mogelijk gevaarlijke gevolgen. Synchronisatie met de atoomklok leek vanzelfsprekend, maar of er een besluit over genomen was, was onbekend. Dat gebrek aan duidelijkheid
Hoofd-faalmechanismen van stormvloedkeringen. Steeds toont de linker figuur de staat van de kering voordat een overstroming optreedt. De rechter figuur toont hoe dat faalmechanisme leidt tot een overstroming.
en actie stond niet op zichzelf. Voor talloze aanbevelingen en verbeterpunten uit rapporten van de afgelopen twintig jaar kreeg ik hetzelfde antwoord.
Kans op falen stormvloedkeringen Stormvloedkeringen en andere beweegbare keringen kunnen dus falen – een ongemakkelijke waarheid. Een incident bij de spuisluis IJmuiden in november 2023 (https://open. rijkswaterstaat.nl/@275817/evaluatie-incident-spuikokers-spui/) is hier een goed voorbeeld van. Hier ging de klep van de spuisluis niet dicht doordat de besturing zichzelf na een storing in de zogenaamde onderhoudsstand zette. Het proces van ontdekking tot sluiting van de spuiklep nam 4 uur in beslag. Dat deed het peil op het Noordzeekanaal 30 centimeter stijgen. Het lastige van dit soort faalgebeurtenissen is dat ze achteraf goed te duiden zijn, maar vooraf niet. Waarom zou de software die de spuiklep 705 keer per jaar succesvol dicht stuurt opeens falen?
Te weinig overleg
Bij de Maeslantkering is een risicomodel gebouwd dat de kans bepaalt van ongeveer 10.000 faalscenario’s, met als resultaat een gezamenlijke kans op niet-sluiten. Die moet wettelijk uitkomen op 1/100 per vraag en meestal komt dat ook ongeveer zo uit. Die faalscenario’s zijn multidisciplinair. Niet alleen de besturing kan falen, maar ook de elektrotechniek, de waterbouwkundige constructie of het onderhoud en de bediening. Babette Lassing is bij Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor de tweejaarlijkse rapportage over de betrouwbaarheid van
De Maeslantkering is een stormvloedkering op de grens van Het Scheur en de Nieuwe Waterweg bij Hoek van Holland. De kering maakt deel uit van de Europoortkering, het meest recente onderdeel van de Deltawerken. De foto dateert uit 2007. (Foto: Rijkswaterstaat)
vier stormvloedkeringen en alle advisering die daarbij komt kijken. Zij ziet dat verschillende disciplines te weinig met elkaar praten. Als voorbeeld noemt ze dat haar eerste klus was om de Maeslantkering te beoordelen (1997). “Bijna alle technische experts die betrokken waren keken daarbij of de constructie voldoende sterk was. Maar bij de beheer- en onderhoudsorganisatie waren ze vooral bezig of ze de Maeslantkering dicht kregen, oftewel dat de betrouwbaarheid van de sluiting voldoende was. In het verlengde noemt ze dat veel partijen hun kennis, kunde en tools aanbieden, maar dat deze vaak niet ingaan op de problemen die de beheer- en onderhoudsorganisatie spelen. Anderzijds krijgt de beheer- en onderhoudsorganisatie ook niet de ruimte om deze initiatieven zo te sturen dat ze wel degelijk een bijdrage kunnen leveren.”
Een systematische aanpak
Als het risico toeneemt, door zeespiegelstijging en/of economische groei, is de vraag wat er met de betrouwbaarheid van stormvloedkeringen moet gebeuren. Ties Rijcken is onderzoeker, ontwerper en publicist over water en klimaat. Hij zoekt naar grootschalige innovaties op de lange termijn en kent de meeste langetermijnstudies voor het achterland van de Maeslantkering: het gebied Rijnmond-Drechtsteden. Hij heeft in de afgelopen decennia nieuwe hoogwaterkeringen ontworpen voor de Rijnmond-Drechtsteden om de bescherming tegen overstromingen in de toekomst te verbeteren. Ik vond zijn ontwerpen altijd schitterend, dus wij konden het gedurende mijn onderzoek goed met elkaar vinden. Een belangrijk inzicht uit de systeemanalyses van de benedenrivieren is dat hoogwaterberging op het Volkerak-Zoommeer effectiever werkt als de Maeslantkering betrouwbaarder zou zijn. “Dat geldt voor alle beweegbare constructies. Die hebben minder positief effect als andere beweegbare constructies hoge faalkansen hebben Daarom heb ik de Hollandkering bedacht (zie L+W nr. 5, 2023). Als die samen met de Maeslantkering functioneert, is de gezamenlijke faalkans geen 1/100 maar 1/5000 per vraag. Bij lage faalkansen zijn beweegbare objecten een beter alternatief voor dijkversterking.”
Ik leerde van zijn ervaring dat het belangrijk is om overstromingsrisico’s te ontleden. In welke gebieden is de betrouwbaarheid
De Oosterscheldekering is een acht kilometer lange dam tussen Schouwen en Noord-Beveland. De foto is uit 1998. (Foto: Rijkswaterstaat / Rens Jacobs)
van stormvloedkeringen belangrijk, waar de spuicapaciteit van de Haringvlietsluizen en waar beide? Dat geldt ook voor de stormvloedkering zelf. Daarin orden ik drie zogenaamde hoofd-faalmechanismen: operationeel falen, constructief falen en overbelasting. Lassing waardeert dit systematische: “Op deze wijze geef je alle risico’s de aandacht die ze verdienen en voorkom je dat een enkel risico onterecht te veel aandacht krijgt.”
Zowel Walraven als Van Waveren waarderen dat met mijn aanpak duidelijk wordt dat bij de Maeslantkering operationeel falen, oftewel de mogelijkheid dat de kering niet sluit, een aandeel heeft in de overstromingskans bij Rotterdam van ruim 70%.
Op naar betrouwbaardere stormvloedkeringen
In mijn proefschrift introduceer ik een methode om systematisch te zoeken naar prestatieverbeteringen. Die methode maakt gebruik van een generieke lijst van 85 verbeteringen, zoals het toevoegen van redundantie of vaker trainen met personeel. Die 85 maatregelen filter ik in drie stappen: 1) ik bepaal het maximale theoretische effect van een verbetermaatregel op basis van het risicomodel en neem deze alleen mee naar de volgende stap als ze een significante bijdrage kunnen hebben, 2) dan ga ik met experts om tafel om de overgebleven lijst langs te lopen, om te toetsen of ze kansrijk zijn voor de betreffende kering en hoe ze eruit zouden zien bij deze kering, 3) de overgebleven prestatieverbeteringen scoor ik. Het resultaat is een top vijf van prestatieverbeteringen.
Alle deskundigen zien nu te vaak dat één expert verantwoordelijk is en dat zijn of haar oordeel gekleurd is door eigen ervaring en achtergrond, bijvoorbeeld een focus op elektrotechnische risico’s.
Ze waarderen in deze methode mijn voorstel om met meerdere experts te komen tot een oordeel.
Kenniscommunity
Van Waveren en Lassing zouden dit soort expertgroepen ook graag inzetten om een nieuw risicomodel te maken voor de Maeslantkering – wat geheel aansluit met de aanbeveling uit mijn proefschrift.
Van Waveren verwacht dat hij hiermee beter kan uitleggen aan het ministerie welke problemen er bij stormvloedkeringen spelen en hoe die opgelost moeten worden. “Het huidige risicomodel is daarvoor te complex”.
Walraven zegt dat hij positieve ervaringen heeft met expertgroepen. Bij zogenaamde peer-reviews van I-storm - een netwerk voor stormvloedkeringbeheerders en betrokkenen bij stormvloedkeringen, zoals de TU Delft - wordt een concreet probleem bij een stormvloedkering beschouwd met experts vanuit het netwerk. Zo heeft hij bijvoorbeeld
de werktuigbouwkundig expert van de Maeslantkering en de Oosterscheldekering naar Hull gestuurd. De Nederlandse en Engelse experts werken nu beter samen. Op basis van die ervaringen raadt hij aan om een kenniscommunity op te richten, waarin kennis gedeeld wordt en experts op hun kwaliteiten ingezet worden.
De Hollandse IJsselkering is één van de zes officiële stormvloedkeringen die Nederland rijk is. De foto stamt uit 1976 bij de afronding van de bouw. (Foto: Rijkswaterstaat)
Experts samenbrengen klinkt altijd goed. Maar hoe kies je de juiste experts en hoe zorg je ervoor dat alle experts de aandacht krijgen die ze verdienen? Lassing geeft een voorbeeld van hoe lastig dit kan zijn. “In de afgelopen twee jaar is een nieuw risicomodel ontwikkeld voor één van haar vier stormvloedkeringen door een groep van zowel interne als externe experts. Alsnog heeft een onafhankelijke review discussiepunten opgeworpen ten aanzien van de opzet van het model, wat bevestigt hoe lastig het is om tot een breed gedragen risicomodel te komen.”
Van Waveren vroeg bij de verdediging van mijn proefschrift naar de keuze voor en onafhankelijkheid van experts – een goed punt, waar ik de komende jaren onderzoek naar zal doen in het stormvloedkeringenprogramma SSB-Delta.
Stip op de horizon
Met Rijcken brainstorm ik over de toekomst. We komen tot een visie: laten we gaan voor een stormvloedkering die elk jaar betrouwbaarder wordt! Die stip op de horizon is te bereiken door de expertgroepen systematisch te testen en te evalueren.
Deze expertgroepen kunnen daarmee een centrale rol krijgen in de ontwikkeling van een modern en afgeslankt risicomodel.
Ties: “Het afstoffen van het huidige model doet me denken aan de mattenklopper van van Kooten en de Bie!” Dat beeld spreekt me aan. Om de vijf jaar de mattenklopper eroverheen: experts rouleren, het model reviseren en de verbetermaatregelen evalueren. Zo gaan de stormvloedkeringen steeds een stapje vooruit.
Over
de auteur
Leslie Mooyaart is postdoc bij TU Delft, recentelijk gepromoveerd op het systematisch beoordelen en verbeteren van stormvloedkeringen. Voor het artikel heeft hij gesproken met Rijkswaterstaat-medewerkers Harold van Waveren (Topadviseur waterveiligheid), Marc Walraven (Senior adviseur stormvloedkeringen) en Babette Lassing (verantwoordelijk voor de rapportage van en advies over de prestatie van de betrouwbaarheid van vier stormvloedkeringen) en met Ties Rijcken (onderzoeker, ontwerper en publicist over water en klimaat).
Ook de Haringvlietsluizen dienen als stormvloedkering. Foto uit 2008. (Foto: Rijkswaterstaat / Joop van Houdt)