FO R U M GESCHIEDENIS
LEERBOEK BOVENBOUW HAVO
TWEEDE, GEHEEL HERZIENE EDITIE
BOOM VOORTGEZET ONDERWIJS
© 2025 Boom Voortgezet Onderwijs, Meppel, The Netherlands
Eerste editie, 2019 Tweede, geheel herziene editie, 2025
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijke verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl).
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl).
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.
verantwoording illustraties en tekstfragmenten De uitgever heeft getracht alle rechthebbenden van de illustraties en bronteksten in deze publicatie te bereiken. Mocht u desondanks menen dat uw rechten niet zijn gehonoreerd, dan kunt u contact opnemen met de uitgever.
bureauredactie Pieter de Blok, Zwolle boekverzorging René van der Vooren, Amsterdam beeldinkoop Imago Mediabuilders, Amersfoort
isbn 978 94 6442 243 6
boom.nl / voortgezet-onderwijs
Inhoud
Een Forum voor geschiedenis 6
A Het gebruik van geschiedenis
Geschiedenis in de samenleving
1 Is geschiedenis belangrijk? 10
2 Geschiedenis en politiek 12
3 Geschiedenis als richtlijn voor goed en kwaad 14
4 Geschiedenis als praktische les 16
5 Geschiedenis als entertainment 18
D Thema's Onderwerpen voor het schoolexamen
1 Het slavernijverleden 96
2 Energietransities 112
3 De Eerste en de Derde Wereldoorlog 128
4 Monumenten en herdenken 144
5 Israëliërs en Palestijnen 158
6 Rechtsstaat en democratie 172
B Hoe geschiedenis in elkaar zit
Historisch denken en redeneren
1 Chronologie 22
2 Continuïteit en verandering 26
3 Oorzaken en gevolgen, toeval en onvoorspelbaarheid 30
4 Waarden en oordelen 36
5 Bronnen, vragen en feiten 40
6 Interpretaties 46
7 Taal 50
C Oriëntatiekennis
Kenmerkende aspecten van tien tijdvakken
1 Jagers & boeren 56
2 Grieken & Romeinen 58
3 Monniken & ridders 61
4 Steden & staten 64
5 Ontdekkers & hervormers 68
6 Regenten & vorsten 72
7 Pruiken & revoluties 75
8 Burgers & stoommachines 79
9 Wereldoorlogen & crisis 84
10 Televisie & computer 90
E Historische contexten Onderwerpen voor het Centraal Examen
1 Industrie en kolonialisme in het Britse Rijk 190
2 Democratie en dictatuur in Duitsland 210
3 Nederland van emigratieland tot immigratieland 226
bijlage 1
Exameneisen historisch denken en redeneren 244
bijlage 2
Overzicht van kenmerkende aspecten 246
Register 257
Een Forum voor geschiedenis
het forum was in de oudheid het centrale plein van de stad Rome. De belangrijkste tempels lagen er. Ook de vergaderzaal van de Romeinse Senaat was er te vinden. Het Forum was de plaats waar alles gebeurde. Als een Romeinse keizer een belangrijke overwinning had behaald, hield hij een triomftocht door de stad. Zo’n tocht trok onder de triomfbogen door die rond het Forum waren opgericht. Het Forum was ook de plaats waar toespraken werden gehouden over politiek. De Romeinen ver zamelden zich dan op het Forum om de spreker te horen en over zijn woorden in discussie te gaan. Daarom is het woord ‘forum’ in onze taal langzamerhand iets anders gaan betekenen dan ‘plein’, namelijk: een plaats voor discussie. Vanwege die betekenis is dit geschiedenisboek Forum genoemd.
nu zul je misschien denken : geschiedenis is toch niet iets om over te discussiëren? Geschiedenis is wat er vroeger gebeurd is; daar kun je toch niets meer aan veranderen. Je kunt het op zijn hoogst uit je hoofd leren. Hoewel veel mensen zo over geschiedenis denken, klopt zo’n idee helemaal niet. Geschiedenis is niet wat er vroeger gebeurd is. Wat vroeger gebeurd is, bestaat namelijk niet meer. Wat we wél hebben, zijn verhalen, boeken, films, en afbeeldingen. Die beelden van het verleden horen bij het heden. Er valt wel degelijk over te discussiëren.
beelden van het verleden zijn heel belangrijk. Je baseert je meningen en overtuigingen nu eenmaal op wat je weet over de wereld tot nu toe. Anders zou je helemaal geen meningen kunnen hebben. Geschiedenis is de achtergrond van veel debatten in de samenleving. De schrijvers van dit boek willen die kant van geschiedenis benadrukken: geschiedenis als forum voor discussie. Daarom staan in dit boek niet alleen verhalen over dingen die vroeger gebeurd zijn, maar ook teksten over hoe geschiedenis gebruikt wordt en hoe je kunt leren historisch te denken en redeneren. Bij elk hoofdstuk wordt uitgelegd wat de inhoud ervan te maken heeft met de wereld van nu en de toekomst. Door verbanden te leggen tussen verleden, heden en toekomst wordt geschiedenis een spannend vak, waar je veel aan hebt. Het kan je helpen bij discussies over de samenleving. Klopt het wel wat mensen zeggen? Welke bewijzen hebben ze daarvoor? En wat vind ik daar zelf van?

Het Forum in Rome zoals het er dagelijks bij lag. Bij de zuilen vooraan op de afbeelding hielden sprekers hun toespraken.

Het Forum in Rome tijdens een triomftocht.
A
Geschiedenis in de samenleving Het gebruik van geschiedenis
Geschiedenis als richtlijn voor goed en kwaad
Geschiedenis kan gebruikt worden om onderscheid te maken tussen ‘goed’ of ‘fout’ in het heden. Wat vroeger fout is gegaan, mag nooit opnieuw gebeuren.
Soms krijgen mensen later spijt over iets wat in het verleden heel erg is misgegaan. Het verhaal over zo’n foute geschiedenis wordt dan een waarschuwing: laat zoiets nooit meer gebeuren. In Nederland is de geschiedenis van de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog een voorbeeld van zo’n verhaal. De Joodse bevolking van Nederland is toen massaal door de bezetters afgevoerd en in kampen vermoord. De overige Nederlanders deden daar meestal niet veel tegen. Sommigen vonden het zelfs wel goed dat ze eindelijk van die ‘rare Joden’ af waren.
Wat er in de oorlog met de Joodse Nederlanders gebeurd is, werd na de oorlog een waarschuwing tegen racisme en discriminatie. Het werd een symbool voor ‘goed’ of ‘fout’ gedrag in het heden.
Wie meewerkt aan discriminerende activiteiten, doet iets wat net zo erg is als wat de Jodenvervolgers in de oorlog deden — dat is de les die hieraan verbonden wordt. Daarmee wordt geschiedenis meer dan een uitleg over het gedrag van mensen in het verleden. Het verhaal dwingt je niet alleen om iets te begrijpen, maar ook om partij te kiezen.
v Het
verleden in Canada
Dat het verhaal van de Joden in de oorlog zo veel indruk maakt, komt ook doordat er geprobeerd is om een heel volk opzettelijk uit te roeien: volkenmoord of genocide. Er zijn ook andere geschiedenis-

Het optreden van Nederlandse militairen in Indonesië in de jaren 1945–1949 staat bekend als een ‘foute’ geschiedenis.
sen waarin het lot van een heel volk op het spel stond. Een voorbeeld is het verhaal over het Indian Residential School System in Canada. Dat waren kostscholen voor kinderen van de oorspronkelijke bewoners van het land. In de kostscholen werden ze opgevoed in westerse cultuur. Ze moesten hun eigen taal en gewoonten vergeten om ‘beschaafde inwoners van Canada’ te worden. Daarom moesten ze van hun ouders gescheiden worden.
Maar de scholing werd geen succes. De inlandse kinderen werden nooit echt hetzelfde als de andere Canadezen. Ondertussen raakten ze wel het contact met hun eigen cultuur kwijt. Soms spraken ze zelfs niet eens meer hun eigen taal. Ze konden dan met hun eigen ouders niet meer praten. Zo hoorden die kinderen nergens meer bij. De Canadese historicus Milloy noemde dit in 1999 een ‘culturele genocide’ die het doel had ‘de indiaan in het kind te doden’.
In Canada is sinds 2008 een Waarheids- en Verzoeningscommissie aan het werk geweest om de verhalen van slachtoffers van dit systeem te verzamelen. Daarmee werd het voorbeeld gevolgd van ZuidAfrika, waar voor het eerst een Waarheids- en Verzoeningscommissie werd ingesteld na afloop van de ‘apartheid’. Dat was een systeem waarmee door de witte bevolking tientallen jaren lang een officiële discriminatie van de gekleurde bevolking van het land was doorgevoerd. De verhalen over zo’n ‘verkeerd verleden’ kunnen mensen in het heden herinneren aan het kwaad dat heeft plaatsgevonden. Door de verhalen zo vaak mogelijk te vertellen, wordt duidelijk erkend en toegegeven dat er veel is misgegaan. Slachtoffers worden voor zover mogelijk schadeloos gesteld. Zo kan er misschien verzoening komen tussen de partijen die vroeger tegenover elkaar stonden.
v Kan het weer gebeuren?
Geschiedenis die dient als waarschuwing voor het verkeerde maakt duidelijk wat goed en kwaad is. Dat kan nuttig zijn. Maar er zit ook wel iets riskants aan: de kans bestaat dat wat in het verleden is misgegaan niet wordt uitgelegd en begrepen, maar alleen maar als iets monsterlijks wordt afgeschilderd. Dan wordt het moeilijker om je voor te stellen dat het weer zou kunnen gebeuren. Je denkt dat het typisch iets uit het verleden is, omdat het achterlijk, wreed, of onmenselijk was. Zoiets doen we nu niet meer, zou je kunnen denken. Het uitmoorden van een heel volk, zoals de nazi’s dat probeerden te doen met de Joden, kan dat ooit nog terugkomen? Misschien wel. In

Inheemse kinderen werden in Canada — gescheiden van hun ouders — opgevoed tot ‘beschaafde burgers’.
het Afrikaanse land Rwanda zijn in 1994 een miljoen Tutsi’s vermoord door de Hutu’s, alleen omdat ze Tutsi’s waren.
Als je uit de geschiedenis concludeert dat misstanden van vroeger tegenwoordig niet meer kunnen voorkomen, is dat een verkeerd gebruik van het verleden. Mensen kunnen nu eenmaal met misdadige, maar ook met de beste bedoelingen vreselijke dingen doen. Dat kan tegenwoordig nog net zo goed als het ooit mogelijk geweest is.
BHistorisch denken en redeneren Hoe geschiedenis in elkaar zit
1 Chronologie
Geschiedenis geeft een beeld van het verloop van de tijd.
Daarom is chronologie of tijdrekenkunde voor geschiedenis belangrijk. hoe
v Jaartellingen
Bij geschiedenis worden gebeurtenissen precies in de tijd geplaatst. Daarom worden ze meestal gekoppeld aan het jaar waarin ze thuishoren. Om jaren van elkaar te onderscheiden, worden ze genummerd. Zo krijg je jaartellingen. Elke cultuur heeft ergens een punt in de tijd gekozen om te beginnen de jaren te tellen. Zo gebruikten de Romeinen het moment van de stichting van de stad Rome als hun ‘eerste jaar’. Ze telden de jaren daarna als ‘zo veel jaar na de stichting van de stad’. Moslims beschouwen het jaar van de tocht van Mohammed van Mekka naar Medina (de zogenaamde hidjra) als het eerste jaar. Zo zijn er nog veel andere mogelijke jaartellingen.
De westerse cultuur gebruikt de christelijke jaartelling. Het jaar waarin men denkt dat Christus geboren is wordt het ‘eerste jaar van Onze Heer’ genoemd (in het Latijn: Anno Domini, afgekort AD). Alle daaropvolgende jaren worden geteld als ‘zo veel jaar na Christus’ geboorte’, afgekort ‘na Christus’ (n. C.), en de jaren ervóór als ‘voor Christus’ (v. C.).
Deze westerse jaartelling wordt tegenwoordig in bijna de hele wereld gebruikt. Het is niet onpartijdig en objectief om bij het tellen van jaren een christelijk uitgangspunt te kiezen. In een samenleving waarin het christendom onbelangrijk is, zouden mensen misschien liever een ander beginpunt willen kiezen. In het Engels worden daarom de afkortingen AD (Anno Domini) en BC (Before Christ) steeds vaker vervangen door CE (Common Era) en BCE (Before the Common Era). In het Nederlands zie je soms v.o.j. / o.j. (voor onze jaartelling, onze jaartelling) of v.g.j. / g.j. ((voor) gewone of gebruikelijke jaartelling). Met zulke aanduidingen wordt bedoeld: de gemeenschappelijke jaartelling, de jaartelling die iedereen gebruikt. Dat lijkt wel neutraler, maar het blijft een jaartelling die door christenen zo is ingesteld. In het Nederlands is v. C. en n. C. nog steeds het meest gebruikelijk.
Dat de jaartelling niet neutraal is, wordt duidelijk als je naar andere jaartellingen kijkt. De islamitische jaartelling begint in het jaar 622 volgens de christelijke jaartelling. Maar je kunt een islamitisch jaartal niet eenvoudig uitrekenen door 622 van het christelijke jaartal af te trekken, want islamitische jaren zijn korter (354 / 355 dagen). Daardoor verschuiven de maanden ook door de seizoenen en valt de zomer niet altijd in dezelfde maand. Het christelijke jaar 2025 valt ongeveer samen met het islamitische jaar 1446.
v Christelijke jaartelling naast andere jaartellingen. v Een jaartelling is niet objectief en onpartijdig.
v Perioden en tijdvakken
De oudste indeling van perioden is een verdeling van de geschiedenis in drieën: de Oudheid, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. De Oudheid was de tijd van de Romeinen en de Grieken, en de Nieuwe Tijd was de tijd vanaf de Renaissance, waarin de mensen opnieuw een voorbeeld gingen nemen aan de Romeinen en Grieken. De tijd daartussenin, waarin de beschaving van de Romeinen en Grieken minder centraal stond, werd gezien als een ‘tussentijd’ en daarom Middeleeuwen genoemd. Later zijn hieraan nog twee perioden toegevoegd. Door opgravingen werd duidelijk dat in de tijd vóór de geschreven geschiedenis ook veel menselijke culturen hadden bestaan. Die periode werd ‘voorgeschiedenis’ of Prehistorie genoemd. In de Nieuwe Tijd is een onderverdeling gemaakt omdat rond 1800 in Europa belangrijke veranderingen optraden: de democratische en de industriële revolutie. De periode vanaf ongeveer 1800 werd daarom de Moderne Tijd genoemd, en die tot ongeveer 1800 de Vroegmoderne Tijd. Daardoor ontstonden de vijf perioden die je moet kennen:

PREHISTORIE



v prehistorie
De tijd vóór de geschreven bronnen.
v oudheid
Vanaf de uitvinding van het schrift (ca. 3000 v. C.) tot het einde van het West-Romeinse Rijk (ca. 500 n.C.).
v middeleeuwen
Vanaf het eind van het West-Romeinse Rijk (ca. 500) tot ongeveer 1500.
v vroegmoderne tijd
Vanaf ongeveer 1500 tot ongeveer 1800.
v moderne tijd
Vanaf ongeveer 1800 tot nu.

De vijf perioden in vijf beelden :
v een grotschildering uit Lascaux
v een Griekse tempel uit Paestum
v een middeleeuws handschrift uit de 11de eeuw
v Nederlandse VOC-schepen voor de stad Cochin in India
v een Amerikaanse stoomlocomotief uit 1938
Chronologie
vijf perioden tien tijdvakken
prehistorie
oudheid
3000 v. C. – 500 n. C.
middeleeuwen
500 – 1500
v oude beschavingen
v klassieke beschavingen
v Vroege Middeleeuwen
v Hoge en Latere Middeleeuwen
vroegmoderne tijd
1500 – 1800
v 16de eeuw, Renaissancetijd
v 17de eeuw, Gouden Eeuw
v 18de eeuw, Verlichtingseeuw
moderne tijd
1800 – nu
v 19de eeuw, industrialisatietijd
v eerste helft 20ste eeuw
v tweede helft 20ste eeuw, 21ste eeuw
Voor het Nederlandse geschiedenisonderwijs zijn tien tijdvakken met herkenbare namen bedacht. Het schema hierboven laat zien wat de samenhang is tussen de tien tijdvakken en de vijf perioden.
1 Jagers & boeren tot ca. 800 v.C.
2 Grieken & Romeinen ca. 800 v.C. – ca. 500 n.C.
3 Monniken & ridders ca. 500 – ca. 1000
4 Steden & staten ca. 1000 – ca. 1400
5 Ontdekkers & hervormers ca. 1400 – ca. 1600
6 Regenten & vorsten ca. 1600 – ca. 1700
7 Pruiken & revoluties ca. 1700 – ca. 1800
8 Burgers & stoommachines ca. 1800 – ca. 1900
9 Wereldoorlogen & crisis ca. 1900 – ca. 1950
10 Televisie & computer ca. 1950 – nu
v Vijf perioden: Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd, Moderne Tijd.
v Tien tijdvakken.
v Examenvraag over chronologie
De opgave
Chronologie wordt op het examen vrijwel altijd getoetst met een ‘volgordevraag’ die ‘door de tijd heen’ wordt genoemd. Je krijgt een lijst gebeurtenissen te zien die met één onderwerp of thema te maken heeft. In dit voorbeeld gaat dat om het kiezen van namen van kinderen door ouders. Ouders kiezen vaak een naam die iets te maken heeft met de tijd waarin ze leven.
De volgende ontwikkelingen in het geven van een naam staan in willekeurige volgorde:
1 Mede door de komst van gastarbeiders en de groei van de multiculturele samenleving, werd Mohammed in Nederland een meer voorkomende jongensnaam.
2 Na de democratische revolutie in Frankrijk gaven veel mensen niet-christelijke namen als Fleur en Hector aan hun kinderen.
3 Tijdens de Duitse bezetting van Nederland werd verboden dat ouders hun kind meerdere ‘ongewenste’ namen achter elkaar gaven, zoals Wilhelmina Juliana Beatrix Irene.
4 Een verhaal van Multatuli, dat hij schreef om het moderne imperialisme van die tijd aan te klagen, introduceerde de meisjesnaam Adinda in Nederland.
5 Na de communistische revolutie in Rusland kozen sommige ouders ervoor deze gebeurtenis te herdenken met een speciale naam voor hun kind, zoals Ninel (Lenin achterstevoren) en Barrikada (barricade).
6 In de economische bloeitijd van de Republiek vestigden veel Scandinaviërs zich in Amsterdam. Zij brachten hun tradities in naamgeving mee, waardoor een voornaam als Mats werd geïntroduceerd.
Het antwoord
stap 1 — Let niet op het onderwerp waarover de gebeurtenissen gaan (in dit geval: het namen geven door de ouders, of welke namen ze kozen). Daaraan heb je niks om de vraag te beantwoorden en het leidt je alleen maar af.
stap 2 — Kijk bij elke gebeurtenis wat voor algemeens erin te vinden is. In dit geval zou dat zijn:
1 gastarbeiders, multiculturele samenleving ;
2 Franse Revolutie ; 3 de Duitse bezetting ; 4 het moderne imperialisme ; 5 de Russische Revolutie ; 6 de Gouden Eeuw.
stap 3 — Bedenk bij elk van deze algemene dingen bij welk tijdvak ze horen. Dat wordt dan: 1 de ‘jaren zestig’ (tijdvak 10) ; 2 de democratische revoluties (tijdvak 7); 3 de Duitse bezetting van Nederland (tijdvak 9); 4 het moderne imperialisme (tijdvak 8); 5 totalitaire systemen (tijdvak 9); 6 de Gouden Eeuw (tijdvak 6).
stap 4 — Nu is het niet zo moeilijk de juiste volgorde te bepalen door de tijdvakken in de juiste volgorde te zetten. In elk geval is het dan eerst nummer 6, dan nummer 2, dan 4, vervolgens de twee uit tijdvak 9 (3 en 5) en ten slotte nummer 1. Bij die twee uit tijdvak 9 moet je nog uitmaken wat het eerst kwam: de Russische Revolutie of de Duitse bezetting. Waarschijnlijk weet je dat totalitaire systemen er waren vóór de Tweede Wereldoorlog (omdat ze daar mede de oorzaak van waren) en je plaatst dus de Russische Revolutie eerder dan de Duitse bezetting. De juiste volgorde wordt dan 6 – 2 – 4 – 5 – 3 – 1.
COriëntatiekennis
Kenmerkende aspecten van tien tijdvakken
oriëntatiekennis
5 Ontdekkers & hervormers
ca. 1400 – 1600
De naam van het vijfde tijdvak laat zien dat dit een tijd was van belangrijke vernieuwingen. Die veranderingen worden meestal beschouwd als het eind van de Middeleeuwen en het begin van de Vroegmoderne Tijd. Vanaf 1400 begonnen Europese ontdekkers de wereld te verkennen met grote reizen. Omstreeks dezelfde tijd herleefde de bestudering van kunst en wetenschap uit de Oudheid: dat was de Renaissance. Ook in de christelijke kerk werden belangrijke vernieuwingen doorgevoerd door hervormers.
18 Ontdekkingsreizen
19 Nieuwe wetenschappelijke belangstelling
20 Renaissance
21 Reformatie
22 De Nederlandse Opstand
Ontdekkingsreizen
In de tijd van de kruistochten hadden de christenen het hele Iberisch schiereiland veroverd op de moslims (→ C16). Ze wilden die strijd voortzetten in Afrika. Bovendien zochten ze naar nieuwe handelsroutes, want de Middellandse Zee werd steeds onveiliger. In de loop van de vijftiende eeuw werd de kust van Afrika dan ook stap voor stap door Portugese zeevaarders verkend, tot zij uiteindelijk de zuidelijkste punt van Afrika bereikten. Vasco da Gama (1460 –1524) zeilde voorbij deze ‘Kaap de Goede Hoop’ en reisde door naar India waar hij in 1498 aankwam.
Inmiddels had Christoforus Columbus (1451–1506) in opdracht van het Spaanse koningspaar in 1492 een reis naar het westen ondernomen. Hij kwam aan in het Caribisch gebied en opende zo de weg naar het Amerikaanse continent voor Europeanen.
Vanaf 1500 kon door deze gebeurtenissen de Europese macht en invloed zich in Afrika, Azië en Amerika uitbreiden. In Afrika en Azië bleef de Europese invloed beperkt tot vestigingen aan de kust

en handelscontacten. In Amerika werden grote gebieden veroverd, waardoor oude inheemse beschavingen werden vernietigd.
De gevolgen van de Europese expansie waren enorm. Er ontstond uitwisseling van goederen en mensen op wereldschaal. Grote groepen mensen verhuisden — vrijwillig of onder dwang als slaven — naar andere werelddelen.
19 Nieuwe wetenschappelijke belangstelling
De wetenschap en filosofie uit de Oudheid waren in de Middeleeuwen steeds heel belangrijk geweest. Middeleeuwse monniken bestudeerden de klassieke geschriften en volgden ze na. In de vijftiende en zestiende eeuw gingen wetenschappers op een nieuwe manier kennis verzamelen. Ze vertrouwden minder op de boeken uit de Oudheid en gingen zelf op onderzoek uit. Hun eigen waarnemingen en hun eigen verstand waren daarbij belangrijke hulpmiddelen. Daarmee sloten ze aan bij het wetenschappelijke denken dat de Grieken al in de Oudheid hadden ontwikkeld (→ C4).
Nieuwe ontdekkingen konden in strijd zijn met de inhoud van geschriften uit de Oudheid. Zo kwam
de Poolse geleerde Nikolaus Copernicus (1473–1543) tot de conclusie dat niet de aarde het middelpunt van het heelal was, maar dat planeten om de zon draaiden, en de aarde dus ook. Ook op het gebied van de anatomie en de geneeskunde werd belangrijke vooruitgang geboekt. Er werden medische feiten ontdekt die niet klopten met ideeën uit de Oudheid. Door de overzeese reizen van Europeanen bleek dat de wereld er heel anders uitzag dan de mensen altijd gedacht hadden.
Een interessante geleerde uit Italië was Leonardo da Vinci (1452–1519), die zich met allerlei onderzoek bezighield, maar daarnaast ook als kunstenaar actief was.
20
Renaissance
Door de opleving van steden in het vorige tijdvak was een derde stand ontstaan van rijke en ontwikkelde burgers die konden lezen en schrijven (→ C14). De burgers lazen teksten uit de Oudheid en bestudeerden de klassieke kunst (→ C5). Omdat ze rijk waren, wilden ze ook meer van het leven genieten en er een rijkere levensstijl op na houden. Daarbij kozen ze de Romeinen als voorbeeld. Daarom wordt gesproken van een wedergeboorte
19

Het nieuwe wereldbeeld met de zon als middelpunt. Afbeelding uit Atlas Coelestis, 1660.

Het beeld ‘David’ van renaissancekunstenaar Michelangelo, gemaakt 1501–1504.
Ontdekkers & hervormers ca. 1400 – 1600
(Frans: renaissance) van kunsten en wetenschappen in deze periode.
In Italië begon de Renaissance in de vijftiende eeuw. Na 1500 verspreidde de Renaissance zich over heel Europa. Belangrijke Italiaanse kunstenaars uit de Renaissance waren — naast Leonardo da Vinci — Rafaël (1483–1520) en Michelangelo (1475–1564). Het voorbeeld van de klassieke stijl (→ C5) was voor kunstenaars uit de Renaissance heel belangrijk. Net als in de Oudheid probeerden zij het menselijk lichaam op schilderijen en in beeldhouwwerken anatomisch correct en zo mooi mogelijk af te beelden. Dat kwam ook door het nieuwe mensbeeld van de Renaissance. Mensen werden niet langer in de eerste plaats gezien als arme zondaars onderworpen aan Gods wil, maar als zelfbewuste wezens die wisten wat ze waard waren. Vanaf de Renaissance werd het klassieke voorbeeld in Europa gedurende de hele Vroegmoderne Tijd nagevolgd.
21 Reformatie
In de Middeleeuwen was de kerk uitgegroeid tot een machtig instituut. Pausen waren zich gaan gedragen als vorsten (→ C15). De rijkdom en macht van de kerk pasten volgens sommige gelovigen helemaal niet bij
de eenvoud en dienstbaarheid van Jezus Christus (→ C8) zoals die beschreven waren in de Bijbel. Van tijd tot tijd waren er in de Middeleeuwen geestelijken en monniken geweest die hadden geprobeerd de kerk terug te brengen naar eenvoud. Maar veel succes hadden ze niet.
In de vijftiende en zestiende eeuw groeide de kritiek op de kerk. Daarbij waren niet alleen macht en rijkdom het mikpunt. Ook met de leer van de kerk waren sommigen het niet eens. Zoals kunstenaars de kunst uit de Oudheid als voorbeeld namen, bestudeerden geleerden opnieuw de talen van de Oudheid (Grieks, Latijn en Hebreeuws) en gingen oude teksten zorgvuldig opnieuw lezen. Zij werden humanisten genoemd. Een belangrijke humanist was Erasmus (1466 –1536). Door zijn studie van Bijbelteksten in de oorspronkelijke talen kwam hij tot de conclusie dat veel dingen in de leer van de kerk niet klopten.
De Duitse monnik Maarten Luther (1483–1546) kwam in 1517 openlijk uit voor zijn kritiek op de kerk door 95 stellingen te publiceren tegen de aflaathandel — een praktijk waarmee gelovigen vergeving voor hun zonder konden kopen voor geld. De stellingen van Luther leidden tot een breuk met de paus en daarmee met de katholieke kerk. Naast de roomskatholieke kerk ontstonden protestantse kerken

Eenvoudig protestants kerkinterieur. Schilderij van Saenredam uit 1649.
die het gezag van de paus niet erkenden. Hun kerken zagen er eenvoudig uit. Ze baseerden zich alleen op de Bijbel en accepteerden niets wat daarmee in strijd was. Zo waren ze tegen heiligenverering en de macht van priesters om aflaat van zonden te verlenen.
Behalve Luther was ook de Fransman Johannes Calvijn (1509–1564) een belangrijke hervormer. Zijn volgelingen worden calvinisten of gereformeerden genoemd. Zij legden de nadruk op sober leven en hard werken.
Onder leiding van vorsten gingen hele bevolkingen over tot het protestantisme. Daardoor raakte Europa verdeeld in een protestants kamp (vooral in het Noorden) en een katholiek kamp (vooral in het Zuiden). Op veel plaatsen leidde dat tot godsdienstoorlogen
22 De Nederlandse Opstand
Een voorbeeld van een godsdienstoorlog (→ C21) was de opstand van de Nederlanders tegen hun vorst Filips II (r. 1555–1581), die ook koning van Spanje was. Diens voor vaderen waren erin geslaagd graaf of hertog van alle Nederlandse gewesten te worden.
Filips wilde zijn landen centraal besturen als een moderne staat (→ C17). De invloed van edelen wilde hij terugdringen. Hij zag ook niets in zelfbesturende stedelijke burgerijen (→ C14). Hij wilde een staat geleid door ambtenaren vanuit Brussel.
Nederlandse edelen en stadsburgers kwamen hiertegen in verzet. Ze waren het ook niet eens met de godsdienstpolitiek van Filips II. Filips was een fanatiek verdediger van het katholicisme. Hij wilde geen protestanten in zijn landen. Nederlandse edelen en burgers vonden dat hij te ver ging. Zij vonden dat ze zélf mochten beslissen of protestanten vervolgd moesten worden. Een aantal van hen werd zélf protestants.
In 1566 leidde dit tot een uitbarsting in de vorm van een beeldenstorm in katholieke kerken. Filips stuurde een Spaans leger om de opstandelingen te straffen, maar het lukte hem niet alle Nederlanden weer aan zich te onderwerpen. In de noordelijke helft kwam onder leiding van Willem van Oranje (1533–1584) een onafhankelijke Nederlandse Republiek tot stand. De zuidelijke helft van de Nederlanden bleef Spaans. Dit verklaart de tegenwoordige scheiding tussen Nederland en België.

Belegering van Alkmaar in 1573.
DOnderwerpen voor het schoolexamen Thema’s
thema ’ s
3 De Eerste en de Derde Wereldoorlog
In de twintigste eeuw zijn er twee grote wereldoorlogen geweest.
Daarna was de wereld bang voor een derde. Tot nu toe is die er niet gekomen.
Zou dat alsnog kunnen gebeuren?
de eerste wereldoorlog begon in 1914 als gevolg van een moordaanslag op de Balkan. Op de Eerste Wereldoorlog volgde de Tweede Wereldoorlog. Daarna zijn er nog vaker momenten geweest waarop het spannend werd, bijvoorbeeld tijdens de Koude Oorlog, vooral door de Cubacrisis van 1962. Maar tot nu toe is er geen derde wereldoorlog uitgebroken.
1 De crisis van 1914
C40 a — Eerste Wereldoorlog
Op 28 juni 1914 kwam aartshertog Franz Ferdinand (1863–1914) op bezoek in Sarajevo, de hoofdstad van Bosnië-Herzegovina. Hij was de troonopvolger van het grote keizerrijk Oostenrijk-Hongarije. In 1908 had dit keizerrijk het kleine landje Bosnië-Herzegovina bezet en als provincie bij het rijk gevoegd. Veel inwoners waren fel gekant tegen de Oostenrijkse overheersing. Vooral jongeren wilden liever dat hun land samenging met buurland Servië.
Het bezoek van Franz Ferdinand was een mooie kans om tegen de Oostenrijkse bezetting te protesteren. Zes studenten maakten zelfs een plan om de troonopvolger te vermoorden. Eén van hen was Gavrilo Princip (1894–1918). Toen de auto van de aartshertog afremde bij de plek waar Princip toe vallig stond, sprong hij op de treeplank en schoot. De aartshertog en zijn vrouw stierven vrijwel onmiddellijk.
De moord in Sarajevo leidde tot een wereldoorlog. Hoe is dat precies gegaan? We volgen de loop van de gebeurtenissen.
De regering van Oostenrijk-Hongarije was woedend over de moord. Zij wilde beslist dat de schuldigen zouden worden gestraft. De Oostenrijkers dachten dat Servië achter de aanslag zat. Daarom eisten ze dat Oostenrijkse officieren in Servië vrij onderzoek konden doen naar de schuldigen. Maar geen enkel land vindt het zomaar goed dat buitenlandse officieren op zijn grondgebied misdadigers komen opsporen. Daarvoor heeft elk land zijn eigen politie.
Dit
hoofdstuk
In dit hoofdstuk vergelijken we twee momenten in de geschiedenis: een moment waarop een wereldoorlog is uitgebroken (1914) en een moment waarop een wereldoorlog had kunnen uitbreken, maar dat toch niet is gebeurd (1962).
Het eerste moment is de crisis die leidde tot de Eerste Wereldoorlog, het tweede moment is de ‘Cubacrisis’ — een botsing tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie die op het nippertje niet tot een wereldoorlog heeft geleid. Waarom liep de toestand uit de hand in 1914 en waarom in 1962 niet? Om die vraag te kunnen beantwoorden, bekijken we eerst precies wat er in 1914 en in 1962 gebeurd is. Dat is de inhoud van paragraaf 1 en 2. Daarna bekijken we vier dingen die een rol kunnen spelen bij het wel of niet uit de hand lopen van de crisis:
v Bondgenootschappen (paragraaf 3)
v Internationale vredesinspanningen (paragraaf 4)
v De stemming onder bevolking en politieke leiders (paragraaf 5)
v De acties van politieke en militaire leiders (paragraaf 6)
Elk van deze vier onderwerpen wordt in één paragraaf besproken, waarbij telkens 1914 wordt vergeleken met 1962. De paragrafen 3 t/m 6 bestaan dus steeds uit twee onderdelen. Daarna volgt een conclusie, waarin we ingaan op de vraag of een derde wereldoorlog nog steeds mogelijk is.
Servië wees de eis van Oostenrijk-Hongarije dan ook af. Daarop verklaarde Oostenrijk-Hongarije op 28 juli 1914 de oorlog aan Servië. Als verder niemand zich met die oorlog had bemoeid, was die snel voorbij geweest. Het machtige keizerrijk Oostenrijk-

Atlantische Oceaan
portugal
verenigd koninkrijk
spanje
noorwegen
zweden
denemarken
Noordzee
nederland belgië
duitsland
frankrijk
zwitserland
Middellandse Zee
italië
spaans marokko algerije tunesië
marokko
rusland
oostenrijkhongarije
Sarajevo Bosnië
roemenië servië
bulgarije
albanië
griekenland
Europa in 1914 met de verschillende bondgenootschappen.
Hongarije zou het kleine Servië gemakkelijk hebben kunnen verslaan.
Maar Servië had een machtige bondgenoot: Rusland. De Russen voelden zich beschermers van de Serviërs, omdat Russen en Serviërs allebei Slavische volken zijn. Ze spreken talen die op elkaar lijken en zijn aanhangers van dezelfde soort christendom: de oosters-orthodoxe kerk. Daarom zou een oorlog tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië ook oorlog met Rusland betekenen. De Oostenrijkers zagen dat al aankomen, maar ze rekenden op hun machtige bondgenoot Duitsland. Samen met de Duitsers zouden ze de Russen wel aankunnen.
De Russen brachten voor de zekerheid niet alleen hun leger langs de Oostenrijke grens in stelling, maar ook langs de Duitse grens. De Duitse regering zag dit als een rechtstreekse bedreiging. Ze eiste dat het Russische leger binnen twaalf uur zou demobiliseren. Rusland weigerde.
In Duitsland werd nu gedacht dat de aanval de beste verdediging was. Rusland en Frankrijk waren namelijk bondgenoten, waardoor Duitsland waarschijnlijk op twee fronten tegelijk zou moeten vechten. Als de Duitsers de eerste slag uitdeelden, konden ze zo’n oorlog misschien beter aan. Daarom verklaarde de Duitse regering op 1 augustus de oorlog aan Rus-
Zwarte Zee
Centralen Geallieerden
turkije (ottomaanse rijk)
Russische bondgenoten Neutrale landen
land en op 3 augustus óók aan Frankrijk.
Langs de Frans-Duitse grens hadden de Fransen enorm sterke verdedigingslinies opgebouwd. Daarom besloten de Duitsers een omweg te nemen via het neutrale België. Dat was het teken voor de Britten om zich er óók mee te bemoeien. Groot-Brittannië had namelijk beloofd België te helpen als het werd aangevallen. Zomaar een neutraal klein land binnenvallen: dat kón helemaal niet. België moest geholpen worden.
Op 4 augustus verklaarde Groot-Brittannië de oorlog aan Duitsland. Oostenrijk-Hongarije verklaarde op 5 augustus 1914 de oorlog aan Rusland. Zo was de aanslag in Sarajevo na een maand uitgelopen op een grote Europese oorlog. Omdat de Europese mogendheden heersten over grote koloniale rijken, werd dat al gauw een wereldoorlog.
taal v troonopvolger / fel gekant tegen / ergens achter zitten / een eis afwijzen / de oorlog verklaren / iets zien aankomen / rekenen op / in stelling brengen / rechtstreekse bedreiging / demobiliseren / de aanval is de beste verdediging / de eerste slag uitdelen / een neutraal land binnenvallen / uitlopen op

3
Een Amerikaanse krant liet in oktober 1962 zien welke plaatsen de raketten op Cuba gemakkelijk zouden kunnen bereiken.
2 De crisis van 1962
v C45 — Koude Oorlog
Op 15 oktober 1962 ontdekten Amerikaanse spionagevliegtuigen dat op Cuba Russische kernraketten werden geïnstalleerd. Cuba ligt in de Caribische Zee, op korte afstand van de Verenigde Staten. Raketten konden vanaf Cuba het grondgebied van de Verenigde Staten gemakkelijk bereiken.
In Cuba was in 1959 door een revolutie de communist Fidel Castro (1926–2016) aan de macht gekomen. Daardoor was er voor het eerst op het westelijk halfrond een communistisch land ontstaan, vlak bij de Verenigde Staten. Dat was een belangrijke verstoring van het evenwicht tussen de twee blokken in de Koude Oorlog.
De Verenigde Staten gedroegen zich vijandig tegenover het communistische Cuba — ze organiseerden een inval. Castro voelde zich bedreigd. Daarom zocht Cuba bescherming bij de Sovjet-Unie. De Russen plaatsten kernraketten om de Amerikanen duidelijk te maken dat een volgende aanval op Cuba zou kunnen leiden tot een atoomaanval op hun eigen grondgebied.
De Amerikaanse president Kennedy (r. 1961–1963) riep zijn politieke en militaire adviseurs bij elkaar om
te bespreken wat de Verenigde Staten konden doen. Sommigen waren voor een luchtaanval op Cuba.
Ze dachten dat de Sovjet-Unie daar toch nooit op zou durven reageren, omdat de Amerikanen veel meer kernwapens hadden. Anderen waren voorzichtiger. Een Amerikaanse aanval zou misschien niet alle raketten op Cuba in één keer vernietigen. Stel je voor dat er nog één of enkele raketten zouden overblijven die dan zouden worden afgeschoten op Amerikaanse steden: dat zou een enorme ramp zijn.
Kennedy volgde het advies van de voorzichtigen.
Hij besloot Cuba in te laten sluiten door de Amerikaanse marine, zodat niemand het eiland nog zou kunnen bereiken. Russische schepen die onderweg waren naar Cuba met nieuwe wapens, zouden worden tegengehouden.
Kennedy maakte zijn besluit bekend in een televisietoespraak. Hiermee zette hij de Russische leider Chroesjtsjov (r. 1953–1964) voor het blok. Die moest kiezen tussen twee kwaden: zijn schepen laten omkeren — en dus capituleren voor de Amerikanen — of ze laten doorvaren waardoor ze op de Amerikaanse marine zouden stuiten — wat tot een wereldoorlog zou kunnen leiden.
De grotere Russische schepen met kernwapens aan boord liet Chroesjtsjov meteen omkeren.
Twee kleinere bleven echter doorvaren tot vlak bij
de Amerikaanse marineschepen. Pas op het laatste nippertje keerden ze om. Enkele dagen later werd opnieuw een Russisch schip ontdekt dat toch weer in de richting van de blokkade voer. Russische militairen op Cuba schoten een Amerikaans spionagevliegtuig neer. Het was duidelijk dat de spanning weer opliep. De Derde Wereldoorlog leek ieder moment te kunnen uitbreken.
Dat risico wilde Chroesjtsjov blijkbaar niet nemen. Hij stelde voor zijn raketten van Cuba weg te halen als de Amerikanen garandeerden om Cuba niet aan te vallen. Zo werd overeenstemming tussen de twee grootmachten bereikt. Op zondag 28 oktober maakten de Russen bekend dat hun raketbases zouden worden ontmanteld in ruil voor de Amerikaanse nietaanvalsgarantie voor Cuba.
Sinds het begin van de crisis waren dertien spannende dagen voorbijgegaan. De Derde Wereldoorlog was niet uitgebroken.
taal v verstoring van het evenwicht / zich vijandig opstellen / bescherming zoeken / een enorme ramp / voor het blok zetten / kiezen tussen twee kwaden / capituleren voor / op het laatste nippertje / oplopende spanning / een risico nemen / overeenstemming / ontmantelen / niet-aanvalsgarantie

3 Bondgenootschappen
v C33 — Modern imperialisme
v C36 — Politieke stromingen
v C40 a — Eerste Wereldoorlog
v C45 — Koude Oorlog
Zowel in 1914 als in 1962 bestonden er bondgenootschappen. Werd de kans op oorlog daardoor groter of kleiner?
In 1914 — In de zomer van 1914 bestond Europa uit twee grote militaire blokken. Je zou denken dat hierdoor een klein conflict meteen tot een grote oorlog zou leiden. Maar was dat ook zo?
Het ene blok was dat van Duitsland met zijn bondgenoten: de Centralen. Duitsland was in 1871 als keizerrijk gesticht na een oorlog met Frankrijk. Door alle Duitsers samen tegen hun buren te laten vechten, hoopte de Pruisische kanselier Otto von Bismarck (r. 1862–1890) dat er meer eenheid onder de Duitsers zou komen. En dat was ook zo. Na hun overwinning riepen de Duitsers het Duitse Keizerrijk uit — nota bene in het paleis van Versailles bij Parijs. De Fransen waren zwaar vernederd. Ze moesten ook nog eens een groot gebied aan de Duitsers afstaan. Vanaf de stichting van het Duitse Rijk was Frankrijk daarom de aartsvijand van de Duitsers.
Bismarck probeerde om deze reden goede vrienden te blijven met zijn andere twee grote buren: Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Dat was niet gemakkelijk omdat Oostenrijk-Hongarije veel Slavische volken overheerste, zoals de Tsjechen, de Slowaken, de Slovenen, de Kroaten en de Bosniërs. Rusland stelde zich als groot Slavisch volk op als de beschermheer van die Slavische volken. Daarom waren de relaties tussen Rusland en Oostenrijk-Hongarije niet goed.
Toch lukte het Bismarck met beide landen redelijk goede betrekkingen te hebben. Dat veranderde toen Bismarck door de nieuwe Duitse keizer Wilhelm II (r. 1888–1918) werd ontslagen. De verhouding tussen Duitsland en Rusland verslechterde. In 1894 sloot Rusland zelfs een bondgenootschap met Frankrijk. Duitsland hield nog maar één bondgenoot over: Oostenrijk-Hongarije. Later zou ook Italië zich aansluiten bij de Centralen, maar niet met veel overtuiging. Italië had in het geheim ook contacten met Frankrijk. Oostenrijk en Duitsland zouden elkaar wel helpen, maar wat Italië zou doen, was minder zeker.
Het andere blok was dat van Frankrijk met zijn bondgenoten: de Geallieerden. Het belangrijkste tweetal in dit blok waren Frankrijk en Rusland.

5
Russische propaganda voor het bondgenootschap met Frankrijk en Groot-Brittannië. Boven de afbeelding staat ‘Eendracht’ en de drie dames stellen (van links naar rechts) Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië voor.
Omdat deze twee landen aan weerszijden van Duitsland lagen, zou een oorlog voor de Duitsers automatisch uitlopen op een tweefrontenoorlog.
In 1907 verklaarde Groot-Brittannië dat het sympathiek stond tegenover Frankrijk en Rusland. Net als Frankrijk begon Groot-Brittannië de Duitsers als zijn grootste vijanden te zien. Dat kwam vooral doordat de Duitse keizer Wilhelm II een marine wilde opbouwen die even sterk zou zijn als de Britse — of zelfs sterker. Voor de Britten was dat volkomen onbestaanbaar: vanwege het enorme Britse koloniale rijk was de Britse marine met afstand de sterkste van de wereld, en dat wilden ze zo houden. Toch was het niet zeker wat de Britten zouden doen in geval van oorlog. Alleen je sympathie uitspreken is iets anders dan een militair bondgenootschap sluiten.
De twee blokken van 1914 waren niet zo heel stevig. Wat Italië en Groot-Brittannië zouden doen, was onduidelijk. Een klein conflict betekende niet automatisch een grote Europese oorlog. Je zou dus kunnen denken dat de bondgenootschappen de kans op oorlog niet hebben vergroot. Maar anderen zeggen juist van wel, omdat de onzekerheid ertoe leidde dat

6
Russische cartoon over Warschaupact en NAVO. Eronder staat: ‘Vriendschap en “vriendschap” ’.
generaals zich oorlogszuchtiger gingen gedragen. Door de los-vaste bondgenootschappen namen ze grotere risico’s.
In 1962 — Door de Koude Oorlog waren twee grote militaire blokken ontstaan: het communistische en het democratische blok. Het bondgenootschap van de communistische landen heette Warschaupact en dat van de democratische landen heette NAVO (Noord-Atlantische VerdragsOrganisatie). In elk van die twee stond één supermogendheid aan de leiding: de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. In 1962 had de NAVO vijftien leden en het Warschaupact acht.
Het was duidelijk dat een klein conflict waarbij een lid van een van de bondgenootschappen was betrokken, zo goed als zeker zou leiden tot een confrontatie tussen alle betrokken landen van beide blokken.
En omdat beide blokken beschikten over duizenden kernwapens, zou dat een grote allesvernietigende oorlog kunnen worden.
Het overwicht van de twee supermogendheden was zo groot, dat eigenlijk alleen in Moskou en Washington werd uitgemaakt wat er zou gebeuren.
In 1962 — Tijdens de Koude Oorlog begrepen politieke en militaire leiders dat een kernoorlog ongekend verwoestende consequenties zou hebben. Toch werd er gewerkt aan serieuze plannen voor het voeren van een nucleaire oorlog. Sommige militaire leiders geloofden dat een kernoorlog een reële mogelijkheid was. Ze spraken over ‘acceptabele aantallen slachtoffers’ onder de burgerbevolking, ook als die aantallen in de miljoenen liepen. Gebruik van kernwapens werd herhaaldelijk serieus overwogen.
In de Verenigde Staten gebruikten militaire en politieke leiders de term ‘geloofwaardige nucleaire afschrikking’. De tegenstander moest worden afgehouden van een ‘eerste slag’ (first strike) door de zekerheid dat daarop vernietigend zou worden teruggeslagen. Daarom dreigden de Amerikanen ook om kernwapens in te zetten als de Russen met ‘gewone’ tanks en vliegtuigen zouden aanvallen. Bovendien moesten zó veel kernwapens op allerlei plaatsen beschikbaar zijn, dat er altijd genoeg zouden overblijven voor een tegenaanval, hoe vernietigend een Russische eerste klap ook zou zijn. Met dat doel hielden de Verenigde Staten onafgebroken langeafstandsbommenwerpers in de lucht en voeren hun onderzeeërs steeds met kernraketten rond.
Het grote publiek dacht anders over een mogelijke oorlog. De vrees was dat een derde wereldoorlog weleens het einde van de mensheid zou kunnen betekenen. In 1960 beschreef de Amerikaanse natuurkundige Herman Kahn (1922–1983) in zijn boek
On Thermonuclear War het idee voor een Doomsday Machine (Machine voor de Dag des Oordeels). Zo’n apparaat zou de wereld automatisch vernietigen zodra er bommen op het grondgebied van de eigenaar zouden ontploffen. Kahn wilde politici hiermee duidelijk maken met wat voor waanzin ze eigenlijk bezig waren. De strategie van ‘wederzijds verzekerde vernietiging’ (mutual assured destruction, afgekort MAD: gestoord) was net zo erg als die belachelijke Doomsday Machine.
We weten dat de Eerste Wereldoorlog er wél is gekomen, maar de Derde Wereldoorlog niet. Misschien heeft het optimisme over oorlog in 1914 en het pessimisme over oorlog in 1962 hierop invloed gehad.
taal v plichtsbetrachting / zelfopoffering / het enthousiasme overheerste / ongekend verwoestend / een reële mogelijkheid / iets serieus overwegen / geloofwaardige afschrikking / strategie van wederzijds verzekerde vernietiging
6 Politieke en militaire leiders
v C38 — Totalitaire systemen
v C40 a — Eerste Wereldoorlog
v C45 — Koude Oorlog
Uiteindelijk hangt het van besluiten van leiders af of er een oorlog komt of niet. Hebben de leiders dingen gedaan die oorlog dichterbij brachten of juist niet?
In 1914 — Van de zes grote landen in Europa waren er in 1914 drie waar een keizer regeerde die nog echt macht had: keizer Wilhelm II van Duitsland (r. 1888–1918), tsaar Nicolaas II van Rusland (r. 1894–1917) en keizer Franz Joseph van Oostenrijk-Hongarije (r. 1848–1916). Tegen de Oostenrijkse keizer keken veel mensen op, omdat hij zo oud was en al zo lang regeerde. Groot-Brittannië en Italië hadden koningen, maar die hadden nauwelijks invloed op het beleid, omdat in hun landen democratische constituties bestonden. Frankrijk was een democratische republiek.
In de democratische landen werden besluiten genomen in een kabinet. Zulke besluiten moesten worden verantwoord in het parlement. Daarom hielden de politieke leiders in die landen rekening met de kiezers. Zij gingen dus niet alleen uit van militaire belangen.
De drie keizers hoefden weinig rekening te houden met de vraag of de meerderheid van het volk nog achter hen stond. Militaire adviseurs hadden grote invloed op hen. Als een keizer dacht dat zijn tegenstander kwaad in de zin had, luisterde hij al gauw naar generaals.
Zo dacht de Duitse keizer Wilhelm II in juli 1914 dat Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland vast van plan waren Duitsland te omsingelen en te vernietigen:
‘Ik twijfel er niet aan: Engeland, Rusland en Frankrijk zijn met elkaar overeengekomen om het Oostenrijks-Servische conflict te beschouwen als een excuus voor het voeren van een vernietigingsoorlog tegen ons.’
Om dit soort redenen luisterde Wilhelm naar zijn opperbevelhebber Helmuth von Moltke die zei dat dit voor de Duitsers het beste moment was om aan te vallen. De Russen en de Fransen waren namelijk hard bezig zich te bewapenen; over een paar jaar zouden de Duitsers ze niet meer aan kunnen — zei Von Moltke.



Maar in de drie geallieerde landen bestonden helemaal geen plannen om Duitsland te omsingelen of te vernietigen. Duitsland had zelf wél een oorlogsplan, namelijk een aanval op Frankrijk via een omweg door België. De aanval op het neutrale België was voor Groot-Brittannië de aanleiding om zich in de strijd te mengen. Daar had de Duitse legerleiding niet op gerekend.
Ook tsaar Nicolaas II van Rusland liet zich overhalen door zijn opperbevelhebber Nikolaj Janoesjkevitsj (1868–1918). Nicolaas was eigenlijk meer vredesgezind. Hij had eerder ook het initiatief genomen voor de Haagse vredesconferenties. De vorst aarzelde om het leger te mobiliseren, omdat hij wel wist dat Duitsland dat zou opvatten als een agressieve daad. Maar de opperbevelhebber vond dat de Russen verplicht waren de Serviërs te helpen. Niets doen zou een internationale schande voor Rusland zijn — zó erg, dat het voortbestaan van het tsarenhuis ermee op het spel zou komen te staan. Dat argument werkte. Toen de tsaar eenmaal zijn toestemming gegeven had, maakte Janoesjkevitsj zijn telefoon kapot, omdat
hij bang was voor een telefoontje van Nicolaas dat hij zich bedacht had.
In Groot-Brittannië speelde Sir Edward Grey (1862–1933) een hoofdrol als minister van Buitenlandse Zaken. De minister-president van Groot-Brittannië liet het buitenland helemaal aan hem over. Maar ook Grey zelf was niet eens zo heel erg in het buitenland geïnteresseerd. Hij hield niet van reizen en wist bijna niets over het vasteland van Europa. Toch was hij ervan overtuigd dat Duitsland de grootste vijand was:
‘Ik twijfel er niet aan dat veel Duitsers ons goed gezind zijn, maar ze zijn in de minderheid. De meerderheid heeft zo’n grote hekel aan ons dat zelfs als hun keizer of hun regering ons vriendelijk gezind zouden zijn, dat niet veel zou uitmaken.’
Toch hield Grey zijn land het liefst buiten ruzies op het vasteland van Europa.
De Franse president Raymond Poincaré (r. 1913–1920) was sterk anti-Duits. Toch probeerde hij in juli 1914 te voorkomen dat de zaken uit de hand zouden


lopen. Na de moordaanslag in Sarajevo werden de Franse troepen zes mijl teruggetrokken van de grens met Duitsland. Naar de Russische bondgenoot tsaar Nicolaas II werd een telegram gestuurd waarin erop aangedrongen werd het Russische leger niet te mobiliseren tegen Duitsland.
In 1962 — In het jaar van de Cubacrisis speelden drie leiders een rol: Kennedy, Chroesjtsjov en Castro. Van deze drie was alleen Kennedy democratisch gekozen. De twee anderen waren communistische dictators. Toch was voor alle drie hun reputatie bij het volk belangrijk.
Kennedy was de jongste president die de Verenigde Staten ooit gehad hadden. Samen met zijn first lady Jacqueline maakte hij in de media de indruk van een ster. In de internationale politiek wilde hij daadkrachtig overkomen. De Verenigde Staten zouden niet wijken voor de druk vanuit de Sovjet-Unie. Tijdens de Cubacrisis koos hij er bewust voor het besluit tot een blokkade op televisie bekend te maken. Daarmee zette hij de zaak meteen op scherp. Hij had het besluit ook via geheime diplomatieke kanalen aan de Russen kunnen meedelen, zonder dat de hele wereld zou meekijken. De historicus Van Rossem geeft als commentaar:
‘Was het nu werkelijk nodig om Chroesjtsjov in het openbaar te vernederen? Op het moment dat de raketten ontdekt waren, hadden de Amerikanen toch kunnen beginnen met de Russen hun ontstemming in het geheim mee te delen? Dan had er onderhandeld kunnen worden en in het geval dat de Russen niet hadden willen toegeven, was het altijd nog mogelijk geweest een ultimatum te stellen. Door zijn ultimatum direct op de televisie te presenteren, liet Kennedy Chroesjtsjov de keuze tussen capitulatie en wereldoorlog. Gelukkig koos Chroesjtsjov het eerste.’
De Russische leider Chroesjtsjov was totaal anders dan zijn voorganger Stalin (r. 1924–1953). Hij was een vlotte, breed glimlachende man. Soms was hij ook ronduit onbeschoft en beledigend, maar dat leek meer een kwestie van zijn eenvoudige komaf dan van echt kwade bedoelingen. Chroesjtsjov nam duidelijk afstand van zijn gevreesde voorganger Stalin door diens misdaden openlijk aan de kaak te stellen. Daar
was moed voor nodig. In de internationale politiek streefde Chroesjtsjov naar vreedzame co-existentie (naast elkaar bestaan) van westerse en communistische landen. Maar dat betekende niet dat de Sovjet-Unie met zich zou laten sollen. Hij kwam op voor een sterke Russische defensie en schepte daarover op tegenover zijn tegenstanders. Maar tijdens de Cubacrisis was het Chroesjtsjov die een eind maakte aan het gevaar door toe te geven aan de Amerikanen. Misschien hebben andere Sovjetleiders hem dat kwalijk genomen omdat ze het zwak vonden. In elk geval is Chroesjtsjov niet al te lang na de Cubacrisis afgezet.
De Cubaanse leider Castro was vlak na de revolutie in 1959 een echte volksheld. Ook in westerse landen kreeg hij in de jaren zestig veel sympathie. Men dacht dat hij een nieuwe, idealistische vorm van communisme zou realiseren, waarin echt gelijkheid en rechtvaardigheid zouden heersen. Later bleek dat Castro net zo’n dictator was als alle andere communistische leiders, die korte metten maakte met zijn tegenstanders. Ook in Cuba werd het communisme geen succes. Maar in 1962 was dat nog niet zo duidelijk.
Castro’s rol in de besluiten rond de rakettencrisis was beperkt. Hij was helemaal afhankelijk van wat er in Moskou en Washington werd bedacht. In een interview met een Amerikaanse journalist in 1965 liet Castro daarover later zijn ontevredenheid blijken:
‘Wij wilden het erop laten aankomen. Wij vonden dat wij als soeverein land het recht hadden ons te verdedigen. Wij waren absoluut tegen aanvaarding van de Amerikaanse eisen. Chroesjtsjov had zich altijd zeer vriendschappelijk tegen ons gedragen. Maar de wijze waarop hij zich gedurende de oktobercrisis gedroeg was voor ons zeer beledigend.’
taal v besluiten verantwoorden / democratische constitutie / kwaad in de zin hebben / zich mengen in / zich laten overhalen / het initiatief nemen / internationale schande / daadkrachtig overkomen / niet wijken voor druk / de zaak op scherp zetten / afstand nemen van / openlijk aan de kaak stellen / vreedzame co-existentie / met zich laten sollen / volksheld / korte metten maken
Conclusie
De situaties in 1914 en in 1962 zijn vergelijkbaar: twee zwaarbewapende blokken stonden tegenover elkaar, waardoor een klein conflict gemakkelijk tot een grote oorlog kon leiden. In 1914 is dat ook gebeurd, maar in 1962 niet.
De bondgenootschappen waren in 1914 minder stevig dan in 1962. Misschien namen de politieke en militaire leiders in 1914 daardoor meer risico’s. In 1914 en in 1962 bestonden internationale organisaties die oorlog wilden voorkomen. In 1962 was die organisatie wel veel sterker, maar niet zo sterk dat een oorlog echt kon worden voorkomen. Op dit punt was er niet zo’n groot verschil: in beide gevallen is door overleg de vrede niet gered. De ideeën over oorlog verschilden in 1914 en 1962 minder van elkaar dan je zou denken. In beide gevallen waren er mensen die oorlog een reële mogelijkheid vonden en mensen die waarschuwden voor de rampzalige gevolgen ervan. Maar die rampzalige gevolgen leken in 1962 veel ernstiger: de toekomst van de hele mensheid stond op het spel. Het lijkt erop dat politieke leiders zich daar zó van bewust waren, dat ze in 1962 het risico écht niet wilden nemen.
Een apart onderwerp zijn de daden van mensen. In 1914 waren er ondemocratische vorsten die zich gemakkelijk lieten leiden door hun generaals. Het lijkt erop dat een oorlog daardoor waarschijnlijker werd. In de democratische landen Frankrijk en GrootBrittannië werden minder risico’s genomen. In 1962 was er ook een democratisch land tegenover de dictaturen in Rusland en Cuba. Maar hier leek de democratische president juist meer risico’s te nemen dan de communistische leider — al waren er in de Verenigde Staten generaals die nog veel verder wilden gaan. Het had in 1962 dus ook heel anders kunnen aflopen — als Kennedy de adviezen van zijn agressieve generaals had gevolgd, of als Chroesjtsjov had geweigerd om toe te geven.
In 1914 was Duitsland de nieuw opkomende industriële grootmacht die de concurrent werd van de grootste wereldmacht van toen: Groot-Brittannië. De Duitse vlootpolitiek bedreigde de positie van
Groot-Brittannië in de wereld. Dat lijkt op de verhouding tussen China en de Verenigde Staten nu. China is de opkomende macht, de Verenigde Staten zijn de gevestigde grootmacht die bang is zijn positie te verliezen. Is een wereldoorlog daardoor even onvermijdelijk als in 1914? De Belgische politicoloog en China-kenner Jonathan Holslag (1981) is pessimistisch:
‘Wat de Chinese president Xi Jinping in zijn gesprekken met de Verenigde Staten waarschijnlijk wil bereiken, is een partnerschap tussen gelijken. Maar de Amerikaanse regering zal zich niet zo snel laten inpakken. Amerika wil nummer één blijven, en China wil het worden.’
Volgens Holslag zien sommige Amerikaanse leiders een oorlog met China als onvermijdelijk. Daarom willen ze liever niet dat die te lang wordt uitgesteld. China is nu nog te verslaan, omdat de Verenigde Staten militair nu nog machtiger zijn. Er worden al oorlogsscenario’s besproken waarbij de koude rillingen je over de rug lopen.
‘Het wantrouwen is gigantisch en de retoriek scherp. Enkele flinke incidenten volstaan om een escalatie in gang te zetten.’

De Amerikaanse president Trump wijst op het gevaar van China voor de Verenigde Staten.
Oriëntatiekennis in dit hoofdstuk
Dit hoofdstuk is beter te begrijpen tegen de achtergrond van kenmerkende aspecten van tijdvakken. De verbanden met de kenmerkende aspecten leggen we hier uit.
v C31 — Industriële Revolutie
De ontwikkeling van de techniek tijdens de Industriële Revolutie had veel krachtigere en meer vernietigende wapens mogelijk gemaakt. Daarom vreesden sommigen in de jaren vóór 1914 voor de fatale gevolgen van een nieuwe grote oorlog. Maar er waren ook generaals die net deden of oorlog nog net zo heldhaftig en kleurrijk zou zijn als vroeger. Daarin vergisten ze zich behoorlijk.
v C33 — Modern imperialisme
Tijdens het moderne imperialisme had Europa grote koloniale rijken veroverd. De onderlinge concurrentie tussen de Europese mogendheden die daarbij optrad, vergrootte het risico op een Europese oorlog. Het allergrootste koloniale rijk was het Britse Rijk. De Duitse vlootpolitiek bedreigde de Britse opperheerschappij op de wereldzeeën.
v C36 — Politieke stromingen
Een belangrijke politieke stroming in de negentiende eeuw was het nationalisme. Een gevolg van het nationalisme was de stichting van het Duitse Rijk, waardoor meteen een Frans-Duitse vijandschap ontstond. Onder invloed van het nationalisme verscherpten zich de tegenstellingen tussen Europese landen in de periode voor de Eerste Wereldoorlog.
v C38 — Totalitaire systemen
Een belangrijk totalitair systeem in de twintigste eeuw was het communisme. Democratische landen voelden zich daardoor bedreigd, waardoor na 1945 een Koude Oorlog ontstond tussen communistische en democratische landen.
De Cubacrisis was daarvan een gevolg.
v C40 a — De Eerste Wereldoorlog
Dit hoofdstuk gaat over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
v C43 — Totale oorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de burgerbevolking voor het eerst in de geschiedenis massaal slachtoffer van oorlogshandelingen, vooral door luchtbombardementen. De bombardementen met atoombommen op twee Japanse steden waren daarvan één van de dieptepunten.
De angst voor nog zo’n totale oorlog — met nog veel ernstigere gevolgen — speelde tijdens de Cubacrisis in 1962 een grote rol.
v C45 — Koude Oorlog
De spanning tussen het communistische en het democratische blok tijdens de Koude Oorlog is een belangrijke achtergrond van de Cubacrisis.
eHistorische contexten
Onderwerpen voor het Centraal Examen
1 Industrie en kolonialisme in het Britse Rijk
Omstreeks 1900 was Groot-Brittannië het meest geïndustrialiseerde en machtigste land van de wereld met een enorm koloniaal rijk. Hadden de industrie en het koloniale rijk iets met elkaar te maken?
aan het begin van de twintigste eeuw heerste Groot-Brittannië over een kwart van de wereldbevolking. Het was het grootste rijk ooit in de geschiedenis. Groot-Brittannië was het modernste land van de wereld omdat de Industriële Revolutie daar was begonnen. Het land had daardoor een voorsprong op andere landen. Zou Groot-Brittannië zonder zijn koloniale rijk ook zo’n grote industriële mogendheid zijn geworden? Zou het koloniale rijk ook zonder de industriële ontwikkelingen hebben kunnen bestaan?
1 Dertien Britse koloniën
v C18 — Ontdekkingsreizen v C21 — Reformatie
Vanaf 1585 hebben Britten geprobeerd aan de oostkust van Noord-Amerika koloniën te stichten waar migranten uit Groot-Brittannië zich konden vestigden. Enkele keren mislukten die pogingen, maar begin zeventiende eeuw ontstonden er plaatsen waar Britse migranten permanent bleven wonen. In de loop van de zeventiende en begin achttiende eeuw werden dertien koloniën gesticht aan de oostkust van Noord-Amerika.
religie als motief L Een belangrijke reden voor de eerste Britten om te emigreren naar NoordAmerika was hun godsdienst. In Engeland had de koning in de zestiende eeuw de protestantse Reformatie doorgevoerd, waardoor een ‘Engelse kerk’ tot stand was gekomen waarvan de koning zelf het hoofd was: de anglicaanse kerk. Hoewel deze kerk protestants was, had hij ook veel katholieke kenmerken. Verschillende groepen waren het niet eens met deze situatie. Strenge, fundamentalistische protestanten vonden dat de Reformatie veel verder had moeten gaan, terwijl Engelse katholieken juist
Dit hoofdstuk
In dit hoofdstuk bespreken we eerst hoe het koloniale rijk zich heeft ontwikkeld in de periode vóór de Industriële Revolutie. Daarbij kijken we speciaal naar de Britse koloniën in Amerika (paragraaf 1, 2 en 3) en India (paragraaf 4).
Vervolgens behandelen we de industriële ontwikkelingen in Groot-Brittannië: de industrialisatie in paragraaf 5, de liberale politiek in paragraaf 6 en de Britse trots als modernste land van de wereld in paragraaf 7.
In de twee laatste paragrafen bespreken we hoe kolonialisme en industrialisatie elkaar hebben beïnvloed: eerst in de kolonie India, waar zich modern imperialisme ontwikkelde (paragraaf 8) en ten slotte meer in het algemeen: wat hebben kolonialisme en industrie met elkaar te maken (paragraaf 9) ?
vonden dat er helemaal geen Reformatie had moeten zijn. Zulke andersdenkende religieuze groepen konden problemen krijgen met de overheid die de officiële Engelse kerk steunde. Daarom zochten fundamentalistische protestanten en katholieken hun toevlucht in Noord-Amerika, waar geen regels voor godsdiensten bestonden. Een groep die in de Amerikaanse geschiedenis heel bekend geworden is, waren de Pilgrim Fathers die in 1620 de kolonie Massachusetts stichtten. Zij waren streng-protestantse calvinisten die het niet eens waren met de anglicaanse kerk. Eerst probeerden ze het een tijdje in Nederland, waar het calvinisme de officiële godsdienst was, maar uiteindelijk vonden ze de toestand daar ook niet bevredigend. Ze staken de Atlantische Oceaan over om een geheel nieuwe samenleving te beginnen.
new hampshire
pennsylvania new york
maryland virginia
north carolina south carolina georgia
golf van mexico
massachusetts rhode island
connecticut new jersey delaware
jamaica
brits honduras
bahama eilanden
caribische zee
atlantische oceaan
grote oceaan
Britse kolonies in Noord-Amerika en het Caribisch gebied omstreeks 1750.
barbados grenada
trinidad
brits guyana

vrijheid als motief L Een andere reden voor Europeanen om de oceaan over te steken was dat er in het nieuwe land veel meer kansen waren om zelf iets te ondernemen, een eigen boerenbedrijf te stichten of handel te drijven met de plaatselijke bewoners. In Amerika hadden ze geen last van grootgrondbezitters of een lastige overheid die alles onder controle hielden. De handel met de plaatselijke bevolking in Noord-Amerika leverde weinig producten op waar Europeanen belang bij hadden. Daarom konden niet zo gemakkelijk goederen naar Europa worden geëxporteerd en moesten handelaren het vooral doen met kleine winsten die ze behaalden door hun goederen lokaal te verkopen. Vrije boerenondernemingen kregen volop kansen, maar ook die hadden vooral betekenis voor de boeren zelf en voor de lokale gemeenschap.
gevolgen voor inheemsen L De koloniën aan de Amerikaanse oostkust waren vestigingskoloniën: plaatsen waar Europeanen gingen wonen en puurEuropese gemeenschappen stichtten. In dat opzicht verschilden deze koloniën van de Europese vestigingen in Afrika en Azië, waarheen geen Europese bevolking migreerde om er permanent te gaan wonen. Voor de inheemse bevolking had een vestigingskolonie rampzalige gevolgen, omdat de Europeanen erop uit waren hen geheel te verdrijven. Daarom werden er regelmatig oorlogen gevoerd, waarbij de Europeanen soms grote slachtingen aanrichtten onder de inheemsen. Zoals de gouverneur van de kolonie Virginia het omstreeks 1625 uitdrukte:
‘Ons eerste werk is de verdrijving van wilden om de vrije beschikking over het land te krijgen

Suikerplantage op Jamaica. 3
om meer vee, varkens, enz., te kunnen houden. Die verdrijving zal ons goed doen, want het is oneindig veel beter om geen enkele heiden onder ons te hebben.’
De Europeanen brachten ook besmettelijke ziekten mee die in Amerika nog onbekend waren, waardoor onder de inheemse bevolking enorme aantallen slachtoffers vielen. Het is bijna onmogelijk op een betrouwbare manier te schatten hoeveel mensen daarbij zijn omgekomen, maar het is duidelijk dat het er heel veel geweest zijn.
taal v fundamentalisme / andersdenkend / vestigingskolonie / rampzalige gevolgen / inheemse bevolking
2 Plantagekoloniën en slavernij
v C27 — Verlichting
v C29 — Plantages en slavernij
De meeste van de dertien koloniën aan de oostkust van Noord-Amerika waren voor de Britse economie niet zo belangrijk. De producten die ze opleverden waren niet aantrekkelijk voor Europeanen of te weinig waardevol om tegen hoge kosten over lange
afstanden te worden vervoerd. Met de plantagekoloniën was dat anders.
plantages L In de zuidelijkste van de dertien koloniën aan de Noord-Amerikaanse oostkust, maar vooral op de eilanden in het Caribische gebied, zoals Barbados en Jamaica, werden plantages aangelegd om er producten te verbouwen waar Europeanen belang in stelden, zoals suiker, cacao, tabak en katoen. Deze plantages werden bewerkt door onvrije werkkrachten die op de West-Afrikaanse kust van Afrikaanse slavenhandelaren waren opgekocht. Omdat de handel in plantageproducten winstgevend was, stonden deze koloniën bij Britse handelaren in het brandpunt van de belangstelling. De handel werd driehoekshandel genoemd vanwege de route die schepen doorgaans kozen: van Europa naar WestAfrika met ruilwaren en geld bestemd voor de slavenhandel, van West-Afrika naar Amerika met een menselijke lading, en van Amerika weer terug naar Europa met plantageproducten.
compagnieën en slavenhandel L Voor het uitvoeren van de driehoekshandel werd in GrootBrittannië in de zeventiende eeuw de Royal African Company opgericht die het alleenrecht kreeg op de Britse handel in West-Afrika. Tijdens haar bestaan heeft deze compagnie ruim 200 000 mensen naar Amerika vervoerd, van wie zo’n 40 000 de overzijde

De Britse Royal Navy ging de confrontatie aan met Afrikaanse vorsten om de slavenhandel afgeschaft te krijgen. 4
niet levend bereikten. De omvang van de Britse slavenhandel werd echter veel groter toen het monopolie van de compagnie werd opgeheven en de handel werd vrijgegeven. In de loop van de achttiende eeuw hebben Britse handelaren toen zo’n twee miljoen Afrikanen naar het Caribische gebied gebracht. Ook van hen overleefde een groot deel de tocht over de Atlantische Oceaan niet.
abolitionisme L De Britten waren niet alleen de op één na grootste Europese slavenhandelaar (Portugal was de grootste), zij waren ook de eersten die nadachten over de noodzaak om slavenhandel en slavernij af te schaffen. Aan het eind van de achttiende eeuw groeide in Groot-Brittannië de beweging van abolitionisten: voorstanders van afschaffing van de slavernij. Sommigen van hen waren aanhangers van de ideeën van de Verlichting over vrijheid en mensenrechten. Anderen waren overtuigde christenen die meenden dat je je medemens geen slavernij kon aandoen. In het Britse Rijk werd eerst de slavenhandel verboden, en zo’n dertig jaar later ook de slavernij. Dat laatste gebeurde in 1833 ; voor de plantagehouders op Barbados en Jamaica was dit een grote ramp.
De Britse Royal Navy, die oppermachtig was op de wereldzeeën, dwong in de negentiende eeuw overal het verbod op de slavenhandel af en maakte ook nietBritse slavenhandelaren het leven zuur. Het opleggen van het verbod op slavernij kostte soms grote moeite in samenlevingen die nu eenmaal aan slavernij gewend waren, zoals de Afrikaanse. Zo reageerde koning Ghezo van het West-Afrikaanse Dahomey als volgt op het Britse bevel om met zijn slavenexport te stoppen:
‘Slavenhandel is het heersende beginsel van mijn volk. Het is de bron van hun glorie en rijkdom. Ze zingen liedjes over hun overwinningen en moeders wiegen hun kinderen in slaap met versjes over een vijand die tot slavernij is gebracht. Kan ik, door een verdrag met jullie Britten te ondertekenen, de gevoelens van een heel volk veranderen? Dat zal niet gaan.’
taal v plantagekolonie / driehoekshandel / monopolie / abolitionisme / afdwingen / vrijheid en mensenrechten
3 De Verenigde Staten
v C27 — Verlichting
v C30 — Democratische revoluties
De bewoners van de dertien Britse koloniën aan de oostkust van Noord-Amerika waren erg gesteld op hun vrijheid. Dat was begrijpelijk omdat ze nu eenmaal naar Amerika waren gekomen vanwege de vrijheid van godsdienst en de vrijheid om te ondernemen. Als Europeanen waren ze ook goed op de hoogte van Europese ideeën, zoals de idealen van de Verlichting. Daardoor nam hun vrijheidsgevoel nog toe.
verlichte politieke ideeën L Volgens Europese verlichtingsdenkers hadden alle mensen van nature bepaalde rechten (natuurrechten of mensenrechten) die voor ieder mens in principe gelijk waren. Regeringen waren er alleen omdat een volk die had aangesteld. Eigenlijk had het volk de hoogste macht en ontleende een regering haar macht aan de instemming van de burgers: het beginsel van volkssoevereiniteit.
Om ervoor te zorgen dat de macht van een regering niet te groot zou worden, moest de macht in een staat worden verdeeld over drie instellingen die los van elkaar stonden zodat ze elkaar konden con-
troleren: de wetgevende macht om wetten te maken, de uitvoerende macht om wetten uit te voeren en de rechterlijke macht om beslissingen te nemen in geval van onenigheden over wetten of de uitvoering daarvan. Dit was het beginsel van de trias politica Kennis van dit soort ideeën kon ertoe leiden dat de bewoners van de koloniën ontevredener werden over het Britse bestuur over hun gebieden. Dat Britse bestuur was immers niet door hen gekozen of aangesteld.
geen belasting zonder vertegenwoordiging L De kolonisten in Noord-Amerika waren Britse onderdanen, maar het Britse parlement in Londen werd niet door hen gekozen. Het kon echter wel maatregelen nemen die ook voor de Amerikaanse kolonisten golden, bijvoorbeeld in de vorm van belastingen. In de jaren zeventig van de achttiende eeuw groeide daarover de ontevredenheid onder de Amerikaanse kolonisten. Onder het motto no taxation without representation kwamen ze in opstand en verklaarden zich in 1776 onafhankelijk van Groot-Brittannië. De Onafhankelijkheidverklaring waarmee dat gebeurde, behoort tot de bekendste teksten uit de wereldgeschiedenis. Het begin ervan luidt als volgt:

8 Naar modern imperialisme in India
v C33 — Modern imperialisme
v C34 — Emancipatiebewegingen
v C36 — Politieke stromingen
Hoe werkte de industrialisatie en modernisering van Groot-Brittannië uit op het koloniale rijk? Naarmate de macht van de Britten in India zich uitbreidde over steeds grotere gebieden, werd ook hun invloed op de samenleving groter. In de achttiende eeuw stelden ze zich daarbij nog op als geïnteresseerde buitenstaanders die belangstelling hadden voor Indiase cultuur, gewoonten en gebruiken zonder daaraan iets te willen veranderen.
In de negentiende eeuw gingen ze zich echter steeds meer ergeren aan gebruiken die als barbaars en primitief op hen overkwamen. Doordat Groot-Brittannië zelf zich ontwikkelde als industriële mogendheid, kregen de Britten meer technische mogelijkheden om de Indiërs te overheersen. Ook stelden ze de kolonie steeds meer in dienst van hun industrie als leverancier van grondstoffen en als afzetgebied.
de great mutiny L Tot de gewoonten in India waaraan de Britten zich ergerden, behoorden het
doden van vrouwelijke baby’s omdat aan jongetjes de voorkeur werd gegeven, en de gewoonte om als een man overleden was diens weduwe levend met zijn lijk te verbranden. Ook aan het dumpen van lijken in de heilige rivier de Ganges ergerden de Britten zich. Volgens een Britse officier zou afschaffing van deze gewoonten heilzaam zijn voor de bevolking:
‘Dit afschaffen zal een teken zijn van de vastberadenheid van de kant van de overheid om de bevolking te verlossen van hun slavernij aan een priesterklasse die alleen maar in zijn eigen belang geïnteresseerd is. Tegelijkertijd zullen ze ongestoord door kunnen gaan met de beoefening van hun religie, echter zonder daarbij rituelen te gebruiken waarvan de mensheid huivert.’
Maar dat had deze officier te optimistisch gezien. De toenemende bemoeienis van de Britten met hun cultuur wekte de woede op van zowel moslims als hindoes in India. Door een betrekkelijk kleine aanleiding kwam het daardoor in 1857 tot een grote opstand van Indiase soldaten in Britse dienst tegen het Britse gezag in heel India. Deze staat bekend als de Great Mutiny (Grote Muiterij). Honderden Britten werden door muitende Indiërs vermoord. Zo’n uit-

barsting van geweld werd door de Britten niet getolereerd. De opstand werd keihard neergeslagen. De historicus Ferguson spreekt zelfs van een ‘orgie van wraak’.
keizerin van india L Na de grote opstand van 1857 deden de Britten geen moeite meer om de schijn van een onafhankelijk India hoog te houden. Het hele land werd onder Brits bestuur geplaatst. De Britse koningin Victoria kreeg de titel ‘keizerin van India’. In de kolonie liet zij zich vertegenwoordigen door een onderkoning. Ondanks deze uitbreiding van hun macht waren de Britten voortaan voorzichtiger met hun bemoeienissen met de Indiase cultuur.
Opvallend is hoe de Britten erin slaagden het enorme land met zijn honderden miljoenen inwoners te besturen met een heel klein aantal mensen. In 1887 waren er in totaal zo’n 90 000 Britten in India, van wie het grootste deel diende in het leger. Van migratie van Britten was dus in India geen sprake, anders dan in Noord-Amerika. Het burgerlijke bestuur werd uitgeoefend door slechts enkele duizenden ambtenaren. Dat kon worden bereikt door het bestaande inheemse bestuur overeind te laten en daar alleen indirect toezicht op uit te oefenen. Er werd op grote schaal samengewerkt met Indiase vorsten.
Bij het handhaven van de orde speelden het BritsIndische leger en de Britse Royal Navy (de marine) een belangrijke rol. Ook in het Brits-Indische leger bestond de meerderheid van de militairen uit Indiërs onder commando van Britse officieren.
economisch belang L Bij het beheer van de kolonie stond het economische belang voorop. Net als in het moederland werden daarbij de principes van het economisch liberalisme gehanteerd. Niet de overheid, maar Britse ondernemers speelden de hoofdrol. De overheid zorgde alleen voor veiligheid en orde. Als inheemse bestuurders zich niet aan de beginselen van de vrije markt wilden houden, werd desnoods het leger of de vloot ingezet om deze af te dwingen.
Katoen was uit India afkomstig en speelde in de Indiase economie een belangrijke rol. Indiase ambachtslieden waren erg bedreven in het maken van aantrekkelijke katoenen stoffen in allerlei kleuren die ook in Europa zeer in de belangstelling stonden. Door de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië veranderde dat. Britse ondernemers waren niet langer geïnteresseerd in het importeren van volledig afgewerkte Indiase katoenen stoffen, maar in de invoer van ruwe katoen die in de fabrieken van GrootBrittannië bewerkt kon worden. Daarom werden
ook in India katoenplantages aangelegd, net als in Noord- en Midden-Amerika.
Op den duur werden katoenen stoffen in GrootBrittannië zo goed en goedkoop gemaakt, dat die weer naar India konden worden geëxporteerd. De Indiërs werden zo door de regels van de vrije markt weggeconcurreerd. De kolonie was nu niet meer alleen van belang als leverancier van grondstoffen, maar ook als afzetgebied voor industriële producten.
Na de afschaffing van de slavernij in het Britse Rijk werd India ook een leverancier van arbeidskrachten. Op de plantages in de Amerikaanse koloniën werden migranten uit India ingezet als contractarbeiders nadat de slavenarbeid daar was verdwenen.
deel van een wereldrijk L De Industriële
Revolutie had modern transport met stoomschepen en stoomtreinen mogelijk gemaakt. Door betere verbindingen werd een kolonie als India steeds meer opgenomen in een groot samenhangend wereldrijk. Door de opening van het Suezkanaal werd de afstand tot het moederland aanzienlijk verkleind. Steeds snellere stoomschepen zorgden voor verkorting van de reistijd. Door de aanleg van telegraafverbindingen konden boodschappen tussen Groot-Brittannië en India binnen een dag op en neer worden gezonden. Ook binnen de kolonie werd een netwerk van spoorwegen aangelegd waardoor contacten met het binnenland gemakkelijker tot stand kwamen.
Zo werd de invloed van de Britse cultuur in India langzamerhand groter, ondanks de terughoudend-

heid van het Britse bestuur en het kleine aantal ambtenaren waarmee het land onder controle werd gehouden. De Engelse taal kreeg een steeds belangrijkere rol, het Britse rechtssysteem en een Brits stelsel van onderwijs werden ingevoerd. Daardoor werd een Indiase middenklasse opgeleid die intensief had kennisgemaakt met de Europese cultuur en met Europese waarden. De Britten van hun kant twijfelden er niet aan dat die cultuur ver verheven was boven de inheemse culturen van de kolonie.
Tegenstrijdig genoeg keerde deze europeanisering zich uiteindelijk tegen de overheerser. Hoogopgeleide Indiërs kregen kennis van verlichte denkbeelden over politieke vrijheid en gelijkheid. Ze zagen niet in waarom zij nog aan de Britten onderworpen zouden moeten zijn. In 1885 richtten ze het Indian National Congress op dat streefde naar meer zelfbestuur voor de Indiërs. Deze beweging streefde naar emancipatie van Indiërs: gelijkberechtiging ten opzichte van Britten. Maar de Britten zagen daar niets in. Zij gingen er vanzelfsprekend van uit dat zij als beschaafde Europeanen de leiding moesten houden in de kolonie. In de loop van de twintigste eeuw zouden ze daar steeds meer moeite mee krijgen.
taal v bemoeienis / beginselen van de vrije markt / wegconcurreren / terughoudendheid / intensief kennismaken / ver verheven boven / gelijkberechtiging
9 Het verband tussen industrialisatie en kolonialisme
v C31 — Industriële Revolutie v C33 — Modern imperialisme
Zou Groot-Brittannië zonder kolonialisme ook een industriële mogendheid zijn geworden? En hoe zou zonder de industrialisatie het kolonialisme zich hebben ontwikkeld? Wat is het verband tussen kolonialisme en industrialisatie?
noord-amerika L De koloniën in Noord-Amerika waren voor de Britse economie van weinig belang. Er werd bijna geen geld verdiend dat naar het moederland stroomde. Het beheer en de verdediging van de koloniën kóstten eerder geld. Dat was de reden waarom de Britse overheid in de achttiende eeuw nieuwe belastingen wilde opleggen aan de Amerikanen. Ze vonden het eerlijk als de Amerikanen zelf een bijdrage leverden aan hun veiligheid en verdediging.
Maar dat leidde tot een opstand en tot de onafhankelijkheid van de koloniën.
De zuidelijkste koloniën in Noord-Amerika waren — evenals de Caribische koloniën — wél belangrijk als leveranciers van plantageproducten, vooral katoen. Na de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten bleef dat zo. Er was hier dus geen directe relatie tussen kolonialisme en industrialisatie: ook zonder dat Amerika een kolonie van Groot-Brittannië was, kon het een rol blijven spelen in de Britse economie. Maar het was natuurlijk wel allemaal begonnen doordat de Britten daar plantagekoloniën hadden gevestigd.
De bewoners van de Noord-Amerikaanse koloniën konden ook afnemers zijn van producten van de Britse industrie. Maar tegen de tijd dat die industrie op gang kwam, waren de koloniën al onafhankelijk. Ook tijdens hun onafhankelijkheid bleven ze nog lang klanten van de Britse industrie. Pas tegen het einde van de negentiende eeuw kwam een Amerikaanse industrie tot stand die met de Britse kon concurreren.
We moeten dus vaststellen dat er in het geval van de Noord-Amerikaanse koloniën bijna geen relatie is tussen kolonialisme en industrialisatie.
caribisch gebied en india L In meer winstgevende koloniën, zoals de Caribische plantagekoloniën en India, werd door Britse ondernemers vaak goed verdiend. Koloniën boden kansen aan de Britten om hun kapitaal te investeren in winstgevende projecten. Maar heeft die winst ook bijgedragen aan de industrialisatie?
Sommige historici beweren dat de winsten uit de koloniën belangrijk waren voor de industrialisatie doordat ze in de industrie werden geïnvesteerd. Koloniale winsten zouden bijvoorbeeld gebruikt zijn voor het kopen van aandelen in kanaal- en spoorwegmaatschappijen. De opbloei van Liverpool als havenstad zou zonder plantagekoloniën en slavernij niet mogelijk zijn geweest.
Andere historici zijn het daarmee niet eens. Zij zeggen dat de koloniale winsten wel aanzienlijk waren, maar op het totaal van het in Groot-Brittannië verdiende geld toch niet zo heel groot. Daarbij wijzen zij erop dat de kosten van de verovering, verdediging en het bestuur van het enorme koloniale rijk óók heel hoog opliepen. Een marine zoals de Royal Navy, die de wereldzeeën beheerst, breng je niet zomaar even tot stand. De Britten betaalden daarvoor hoge belastingen. Hoeveel van het in industrie geïnvesteerde geld uit koloniale winsten afkomstig was, is moeilijk te zeggen.

De haven van Liverpool in 1841. 15
grondstoffen en afzetgebieden L Op één punt lijkt de relatie tussen industrie en kolonialisme duidelijk, zoals blijkt uit de geschiedenis van de katoen in Amerika en in India. De koloniën leverden grondstoffen en de voltooide Britse producten werden weer in de koloniën verkocht.
Behalve de koloniën in Amerika en Azië veroverden de Britten aan het eind van de negentiende eeuw ook nog een zeer groot koloniaal gebied in Afrika. Daardoor woonde omstreeks 1900 een kwart van de wereldbevolking in gebieden onder Brits gezag. Binnen het rijk was er veel uitwisseling van goederen: grondstoffen voor de industrie en voltooide industriële producten. Koloniale gebieden waren vaak leveranciers van grondstoffen en een afzetmarkt voor eindproducten. Maar zulke relaties hadden de Britten ook met gebieden die niet tot hun rijk behoorden, zoals de Verenigde Staten en de landen van ZuidAmerika. Of kolonialisme echt nodig was voor industrialisatie, is een vraag waarover historici van mening verschillen.
kolonialisme en industrialisatie L De industrialisering van Europa maakte de overheersing van koloniën technisch beter mogelijk. Afstanden
werden gemakkelijker overbrugd door moderne transportmiddelen. Moderne techniek en bewapening maakten het verschil tussen Europese en buiten-Europese culturen groter. Daardoor werd het mogelijk dat de Britten het enorme Indiase rijk in de negentiende eeuw onder controle kregen, terwijl ze honderd jaar eerder nog beleefd en bescheiden om de gunsten van de machtige Indiase heersers moesten vragen. Zonder industrialisatie was de overheersing van India niet mogelijk geweest.
Maar was de industrialisatie ook mogelijk geweest zonder kolonialisme? Daarover bestaat minder duidelijkheid. Door kolonisatie werd geld verdiend, maar het kostte ook veel geld. Volgens de meeste historici was de overzeese handel in de achttiende eeuw belangrijk voor de Britse economische groei, maar niet doorslaggevend. De Britten overheersten omstreeks 1815 de wereldzeeën. Maar dat kon alleen door de Royal Navy waarvoor hoge belastingen moesten worden betaald.
taal v koloniale winsten / uitwisseling van goederen / technisch mogelijk / economische groei / doorslaggevend
Om te onthouden voor het examen
Twee Britse compagnieën
v East India Company
v Royal African Company
Twee Britse plantagekoloniën
v Barbados
v Jamaica
Begrippen rond industrialisatie
v Industriële Revolutie
v spinning jenny
v stoommachine
Begrippen rond de liberale economie
v economisch liberalisme
v financieel centrum
v handelskapitalisme
v industrieel kapitalisme
v investeringen
v kapitalisme
v vrijemarkteconomie
v wereldtentoonstelling
Begrippen rond sociale kwesties
v arbeidersklasse
v kinderarbeid
v vakbond
v verstedelijking
1585
Eerste poging een Britse kolonie te stichten in Noord-Amerika
1620
Pilgrim Fathers stichten een kolonie in Massachusetts
1765
Verdrag van Allahabad
Begrippen rond soorten koloniën
v afzetgebied
v factorij
v plantagekolonie
v Reformatie
v vestigingskolonie
Begrippen rond slavernij
v abolitionisme
v driehoekshandel
Begrippen rond de Amerikaanse onafhankelijkheid
v grondwet
v mensenrecht
v natuurrecht
v no taxation without representation
v trias politica
v verlichte denkbeelden
v volkssoevereiniteit
Overige begrippen
v Mogol-rijk
v keizerin van India
v Suezkanaal
1833
Afschaffing van de slavernij in het Britse Rijk
1851
Eerste wereldtentoonstelling in Londen
1865 Afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten
1776
Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten
1832
Reform Bill 1833 Factory Law
1857
Great Mutiny in India
1885
Oprichting van het Indian National Congress
Oriëntatiekennis in dit hoofdstuk
Dit hoofdstuk is beter te begrijpen tegen de achtergrond van kenmerkende aspecten van tijdvakken. De verbanden met kenmerkende aspecten leggen we hier uit.
v C18 — Ontdekkingsreizen
Vanaf de vijftiende eeuw begonnen Europese zeevaarders reizen te maken naar de wereld buiten Europa: eerst de Portugezen en de Spanjaarden, later ook de Britten, Fransen en Nederlanders. In dit hoofdstuk bespreken we hoe de Britten als gevolg van deze ontdekkingen koloniën veroverden.
v C21 — Reformatie
De protestantse Reformatie van de zestiende eeuw leidde tot splitsing in de rooms-katholieke kerk en de vorming van protestantse kerken. In dit hoofdstuk komen de gevolgen van de Reformatie in Groot-Brittannië aan bod: het ontstaan van de officiële protestantse anglicaanse kerk naast meer orthodoxe protestantse bewegingen die vaak moeilijkheden hadden met de Britse autoriteiten.
v C25 — Handelskapitalisme en wereldeconomie
De eerste verovering van koloniale gebieden door Europeanen ging gepaard met de ontwikkeling van handelskapitalisme, omdat voor koloniale handel grote hoeveelheden geld nodig waren die één ondernemer vaak niet bezat.
v C27 — Verlichting
De achttiende eeuw was de eeuw van de Verlichting waarin rationeel denken centraal stond. Hierdoor ontstonden ook nieuwe ideeën over mensenrechten en een meer democratische politiek, die tot revoluties leidden, zoals de opstand van de Amerikaanse kolonisten tegen het Britse gezag. Verlichte ideeën hadden ook invloed op het ontstaan van het abolitionisme.
v C29 — Plantages en slavernij
In een aantal Amerikaanse koloniën werden plantages ingevoerd om producten op grote schaal te verbouwen waar in Europa vraag naar was. De plantages lieten de Europeanen bewerken door slaven die ze aanvoerden vanuit West-Afrika.
v C30 — Democratische revoluties
Onder invloed van verlichte ideeën over politiek ontstonden democratische revoluties die streefden naar meer vrijheid en democratie, mensenrechten en grondwetten. De Amerikaanse Opstand was een voorbeeld van zo’n revolutie.
v C31 — Industriële Revolutie
Als eerste land ter wereld werd Groot-Brittannië geïndustrialiseerd.
v C32 — De sociale kwestie
In snel groeiende industriesteden kwam de grote armoede van de onderste lagen van de bevolking zo duidelijk naar voren, dat de meer gegoede burgerij dat ging ervaren als een sociaal probleem waaraan door wetgeving iets moest worden gedaan.
v C33 — Modern imperialisme
Onder invloed van de Industriële Revolutie ontwikkelde zich het moderne imperialisme, waarin het belang van koloniale gebieden als leverancier van grondstoffen en afzetgebieden voor de industrie centraal stond. Daardoor veranderde het kolonialisme in India van karakter.
v C34 — Emancipatiebewegingen
Emancipatie betekent streven naar gelijkberechtiging. In Europa streefden in de negentiende eeuw vrouwen, arbeiders en orthodox gelovige middengroepen naar emancipatie ten opzichte van de meer welgestelde burgerij. In India streefde eind negentiende eeuw de inheemse bevolking naar gelijkberechtiging ten opzichte van de Britten, wat je ook een emancipatiebeweging zou kunnen noemen — maar wel een heel andere dan die in Europa.
v C35 — Democratisering
In de loop van de negentiende eeuw kregen steeds meer Europese burgers het kiesrecht. In GrootBrittannië was de Reform Bill van 1832 een voorbeeld van democratisering. Het aantal kiezers steeg van ongeveer 1% naar ongeveer 7% van de bevolking — nog steeds een heel kleine minderheid.
v C36 — Politieke stromingen
In de negentiende eeuw ontstonden verschillende politieke stromingen zoals het conservatisme en het liberalisme. In dit hoofdstuk is de tegenstelling tussen conservatieven en liberalen in Groot-Brittannië van belang.