Andere Tijden 1 Handboek

Page 1


ANDERE TIJDEN

werkgroep geschiedenis

o.l.v. Luk Van den broeck

Handboek

Concept en lay-out: Diligentia Uitgeverij

Verantwoording beeldmateriaal

Alle grafiek, schema’s, tabellen, illustraties, video’s, animaties en digitale modules: e-ducate.me voor Diligentia Uitgeverij Foto’s: Shutterstock en beeldarchief Diligentia Uitgeverij e-ducate.me is een afdeling van Diligentia Uitgeverij

1ste druk 2025

© 2025 Diligentia Uitgeverij bvba Wondelgem

Wettelijk Depot D/2025/0067/12

ISBN 9789464205534

NUR 132

Andere Tijden 1 Handboek

Auteur: Van den broeck L.

Verantwoordelijke uitgever: Diligentia Uitgeverij, Industrieweg 122 A5 9032 Wondelgem, België www.diligentia-uitgeverij.be Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. Bij de samenstelling van Andere Tijden 1 hebben wij teksten en illustraties ontleend waarvan wij de bron niet hebben kunnen achterhalen. Mogelijke rechthebbenden kunnen zich tot de uitgever wenden.

Andere Tijden 1 is een handboek met een interactieve online ondersteuning

Lees mij

Beste leerling(e)

Andere Tijden is de naam voor leerboeken waarin de geschiedenis wordt bestudeerd van telkens weer andere volkeren en beschavingen, van mensen zoals jij en ik, maar dan in andere tijden. In dit handboek bestuderen we de Prehistorie en het Oude Nabije Oosten dat de stroomculturen Mesopotamië en Egypte omvat.

Deze historische periodes zijn onderverdeeld in hoofdstukken of thema's die beginnen met een historische vraag. Die vraag staat steeds op de rechter bladzijde en is onderverdeeld in één of meer genummerde onderwerpen die samen het antwoord geven op de vraag. Hier wordt de basisleerstof in stappen opgebouwd.

Op de linkerbadzijde vind je informatieve teksten, foto's en reconstructietekeningen die de behandelde onderwerpen concreter, begrijpelijk en aanschouwelijk maken. Daar wordt geen nieuwe leerstof aangeboden, maar het zal je thuis helpen herinneren aan wat in de klas is gezegd en wat van je wordt verwacht.

Na elk hoofdstuk wordt de leerstof schematisch weergegeven en wordt het thema in een samenhanged verhaal nog eens naverteld. Zo raak je de draad niet kwijt.

Andere Tijden hoort bij een interactieve online leersite die e-ducate.me wordt genoemd. Dit wil zeggen dat deze leermethode helemaal gemaakt is om zeer intens te gebruiken tijdens de lessen via het digitaal bord of scherm in de klas. Je leraar/lerares zal daarbij gebruik maken van heel veel originele en verrassende tekeningen, schema's, schetsen, tabellen, foto's enz., maar ook van bewegende beelden, filmpjes en video's. Thuis kan je alles opnieuw bekijken en zo andere tijden en volkeren leren kennen.

We wensen je vooral veel leerplezier met Andere Tijden 1!

Oude Nabije Oosten: Egypte

1 De verschillende soorten historische bronnen kennen en uitleggen op welke manier ze van elkaar verschillen.

2 De W-vragen kennen waarmee de betrouwbaarheid van de informatie uit een bron wordt onderzocht.

3 De juiste historische bron kunnen bepalen bij een illustratie.

4 Zeggen op welke manieren de tijd kan worden voorgesteld.

5 Een naam geven aan onze tijdrekening en het vertrekpunt ervan noemen.

6 Minstens één andere bestaande tijdrekening noemen en twee vroegere tijdrekeningen.

7 De grote tijdseenheden noemen die gebruikt worden in de geschiedenis en elke eenheid uitdrukken in jaren.

8 Jaartallen plaatsen op een tijdlijn.

9 De zeven grote tijden of periodes van de geschiedenis noemen.

10 De zeven tijden van onze geschiedenis plaatsen op een tijdlijn met hun scharnierdata.

11 Vier samenlevingsdomeinen kunnen onderscheiden in het menselijk handelen.

12 De aspecten die horen bij een domein kunnen noemen en plaatsen.

13 Teksten en illustraties verbinden met een domein en dit toelichten.

14 Het ruimtelijk kader waarbinnen historische gebeurtenissen voorkomen, kunnen herkennen.

15 Uitleggen op welk ruimtelijk niveau een bestudeerd geschiedenisonderwerp zich afspeelt.

16 Op een historische kaart tonen en uitleggen hoe een historische situatie wordt voorgesteld.

17 De drie componenten van het referentiekader van de geschiedenis toelichten.

18 Een historisch feit verbinden met de drie componenten van het historisch kader.

Met huid en haar

Wolvin Naya liet in Limburg weinig sporen na

... De onderzoekers vinden het opvallend dat de wolf grote en beschutte natuurgebieden wist te vinden om daar overdag te slapen. 's Nachts trok het roofdier verder. Haar voedsel bestond vooral uit reeën en konijnen, maar daar is maar weinig van teruggevonden omdat wolven hun prooi met huid en haar opeten.

Foto Istock, Hugh Jansman in: Limburg.nl, 21 jan. 2018

Hoe weten we wat vroeger allemaal gebeurde?

Ons eigen verleden kennen is niet zo moeilijk: we kunnen het ons nog herinneren. Onze ouders, vrienden en kennissen kunnen ons nog vertellen over hun verleden. Wat we zelf meemaakten of wat we gemakkelijk te weten komen, behoort nog tot onze leefwereld. Alles wat langer geleden is, behoort tot de geschiedenis. Hoe die mensen leefden, komen we te weten aan de hand van overblijfselen die ze ons nalieten. Soms zijn die overblijfselen indrukwekkend groot zoals piramiden of burchten, soms zijn het maar wat potscherven, enkele munten, een wettekst, een oude boekrol ...

Deze sporen van het verleden zijn historische bronnen. Ze laten ons toe het verleden te leren kennen.

1.1 Informatie uit sporen

Hoe gaan ze te werk?

Overblijfselen van onze heel verre voorouders vinden we maar zelden vlak onder het bodemoppervlak. Meestal liggen ze diep in de grond begraven. Soms zijn er echter aanwijzingen die de archeoloog verraden waar hij moet graven: scherven die door een boer werden gevonden bij het ploegen, muurresten die bij toeval ontdekt werden op een bouwwerf, sporen van muren die met aarde zijn bedekt kunnen door luchtfoto's zichtbaar worden.

De historicus onderzoekt het verleden. Hij kan bv. de plaats van het gebeuren bezoeken, een afbeelding op een kerkraam of de resten van Romeinse muren bestuderen ... Hij test de vondsten op hun echtheid en ouderdom en onderzoekt bouwwerken en andere overblijfselen uit het verleden. Hij leest geschriften, brieven en documenten uit de betreffende periode. Hij stelt vragen over de geschiedenis en probeert aan de hand van de bekomen antwoorden tot een oordeel te komen. Het verslag van zijn onderzoek is een historisch werk.

Fig.

Bronnen van het verleden 1

Ieder mens heeft een persoonlijk verleden, een eigen geschiedenis. Wat vele mensen meemaakten en hoe ze leefden, behoort tot het gemeenschappelijke verleden.

VRAAG 1: Wat is een historische bron?

1 Sporen van het verleden

Om het verleden te leren kennen zijn er sporen nodig van het verleden, resten en aan wijzingen van wie of wat ons voorafging.

SPOREN van het verleden

voorwerp zonder schrift = ongeschreven bron

• meubels, wapens, sieraden, vazen, menselijke resten, graven, gebruiksvoorwerpen, ...

• mondelinge getuigenissen en verslagen, ...

overblijfsel met schrift = geschreven bron

• teksten, stenen met inscripties, ...

• documenten, papyrusrollen, plannen, ...

Historische bronnen bevatten informatie over het verleden.

SPOREN

van het verleden zijn de BRONNEN van de geschiedenis

historicus

geschiedkundige die het verleden samenstelt door bronnenonderzoek

historische of geschiedkundige bron alles wat uit het verleden tot ons komt en waarmee de geschiedenis van mensen kan worden samengesteld

archeoloog wetenschapper die onderzoekt hoe de mens en zijn levenswijze evolueerden in het verleden, dikwijls aan de hand van opgegraven materiële overblijfselen

Om ons echt een goed idee of beeld te kunnen vormen van wat mensen meemaakten en hoe ze leefden in het verleden, is het te verkiezen om zowel over ongeschreven bronnen als over geschreven bronnen te beschikken.

Fig. 1.2 Notre-Dame, Parijs (12de eeuw) middeleeuws handschrift mondeling verslag

Kleitablet met spijkerschrift uit Uruk (Irak), 5000 jaar oud loonbriefje (British Museum, Londen)

Over het graf van Toet-Anch-Amon

(...) In de ‘Vallei der Koningen’ bij hun hoofdstad Thebe zijn ongeveer 60 van zulke graven gevonden. Maar deze bleken geplunderd. Grote sensatie verwekte echter het graf van de jonggestorven Toet-Anch-Amon in 1922. Het was bijna niet geplunderd en bleek ontzaglijke rijkdommen te bevatten aan kostbare meubels, wagens en bijzonder fijn bewerkte sieraden en vazen. Tevens werden een aantal papyrusrollen en stenen met inscripties gevonden. Deze vondst leverde ook meer gegevens over zijn schoonvader Amenhotep IV.

(Uit: Een oud verslag over de vondst van graven in de Egyptische Koningsvallei)

Bibliotheek van een geschiedkundige

Een jongen getuigt, 4000 jaar geleden in Mesopotamië

Ik heb mijn tablet voorgelezen. Toen ik mijn brood op had, heb ik een nieuw tablet voorbereid en beschreven. Nadien gaven ze me nog een laatste schrijfoefening. school ben ik onmiddellijk naar huis gegaan. Toen ik binnenkwam, vertelde ik mijn vader over de schrijfoefening die ik gemaakt had. Ik heb hem mijn tablet voorgelezen en hij was heel tevreden. De volgende morgen stond ik een beetje laat op en vroeg aan mijn moeder: ’Moeder, waar is mijn brood, want ik moet naar school?’ Ze gaf me twee broodjes mee en ik rende weg. Op school aangekomen vroeg de conciërge: ‘Waarom ben je zo laat?’ Bang en met een bonzend hart ging ik naar mijn leraar en groette hem heel beleefd. ʼ

(uit de bibliotheek van koning Assurbanipal, 7de eeuw v.Chr.)

GESCHIEDENIS

onderzoekt het verleden van de mens

ongeschreven bronnen

• materiële overblijfselen

• mondelinge getuigenissen

Waar? archeologische vindplaatsen musea kunststeden

HISTORICI

verzamelen informatie uit bronnen

Historische werken leerboeken documentaires films media ...

geschreven bronnen

• teksten

• documenten

Waar? bibliotheken archieven ...

2 Primaire en secundaire historische bronnen

Historische bronnen

bib van historicus grotschildering

primaire bron ontstaat in de tijd van de bron

secundaire bron ontstaat na de tijd van de feiten

Door bronnenonderzoek ontstaat een historische werk

studieboek, film, documentaire, wetenschappelijk artikel ... over het verleden van de mens

VRAAG 2: Welke vragen stelt een historicus bij een bron?

Met W-vragen een bron onderzoeken

Stap 1 Welk soort bron is het?

a. een bron of een werk

STAPPENPLAN

primaire bron teksten of overblijfselen uit de tijd van de bron

secundaire bron werk of studie uit latere tijd dat het resultaat is van onderzoek van de bronnen

historische werk studies die de geschreven neerslag zijn van onderzoek van geschiedkundige bronnen en andere werken

Hoe betrouwbaar is een bron?

b. een geschreven bron of een ongeschreven bron

Stap 2 Wie heeft de bron/het werk gemaakt?

a. wie is de maker: naam, functie, herkomst ...

b. heeft de maker de informatie direct of indirect verworven (als ooggetuige, tijdgenoot, onderzoeker ...)

Stap 3 Wanneer werd de bron gemaakt?

a. in de bestudeerde tijd (primair)

b. achteraf (secundair)

Stap 4 Wat vertelt de bron?

a. wat is het onderwerp van de bron?

b. is de bron typisch voor het bestudeerde onderwerp of algemeen?

c. is de bron nuttig voor de onderzoeksvraag?

Stap 5 Waarvoor is de bron gemaakt?

a. met een bepaald doel?

b. in opdracht van iemand?

Stap 6 Wat zeggen andere bronnen?

a. zijn er verschillen en/of gelijkenissen?

b. helpen ze om het onderwerp af te bakenen, aan te vullen, te vervolledigen?

Stap 7 Besluit: de bron is betrouwbaar/niet zo betrouwbaar/onbetrouwbaar

VRAAG 3: Hoe wordt het onderscheid gemaakt tussen geschiedenis en voorgeschiedenis?

Van voorgeschiedenis naar geschiedenis

Voorgeschiedenis verandert in geschiedenis wanneer een volk begint te schrijven. Met geschreven bronnen kan de geschiedenis vollediger worden samengesteld. De geschiedenis van een volk begint als het zijn eigen geschiedenis kan opschrijven.

voorgeschiedenis

geschiedenis

voorgeschiedenis (prehistorie) historische periode die de geschiedenis voorafgaat

Christus

Rekenen met de tijd

Een systeem om de jaren te tellen vanaf een belangrijke gebeurtenis is een jaartelling of tijdrekening. Een gebeurtenis krijgt dan een plaats op een punt voor of na dit vertrekpunt dat het jaar 1 is van de tijdrekening. Het jaar 0 bestaat niet. Daarna volgt de gewone voorwaartse telling. De jaren vóór het vertrekpunt worden in omgekeerde richting opgeteld.

2de eeuw v.Chr. 1ste eeuw voor Christus

Soms worden jaren gegroepeerd om een periode van 10 jaar (decennium), 100 jaar (eeuw) of 1000 jaar (millennium) aan te duiden. Ook deze periodes hebben een beginjaar met 1. Het jaar 1 is het eerste jaar van de 1ste eeuw. Het jaar 100 is het 100ste jaar van de eerste eeuw en het jaar 101 is het eerste jaar van de 2de eeuw.

Het vertrekpunt van onze westerse samenleving is de geboorte van Jezus Christus. Dat is het jaar 1 van de christelijke tijdrekening. De tijd daarvoor wordt aangegeven met de afkorting ‘v.Chr.’ of ‘v.C.’ De tijd na Christus wordt alleen met het jaartal geschreven en genoemd.

De tijd voorstellen

De Romeinse tijdrekening begon met de stichting van de stad Rome in 753 v.Chr. en de Griekse tijdrekening met de eerste Olympische Spelen in 776 v.Chr.

1ste eeuw na Christus 2de eeuw na Chr.

De islamitische tijdrekening begint in 622 wanneer Mohammed vlucht uit de stad Mekka.

De joodse tijdrekening begint met de schepping. Die zou hebben plaatsgevonden in 3761 v.Chr. Deze laatste twee tijdrekeningen berusten op maanmaanden van 28 dagen en zijn mede daarom niet eenvoudig om te rekenen naar onze jaartelling. Ze worden nog gebruikt voor het bepalen van godsdienstige momenten, maar in de dagelijkse praktijk is wereldwijd de christelijke jaartelling in gebruik.

HEDENDAAGSE TIJD

VROEGMODERNE TIJD MODERNE TIJD

Jaartallen kunnen op een tijdlijn geplaatst worden, een horizontale of een verticale lijn met een vertrekpunt en een pijl. Gebeurtenissen worden op die lijn in een chronologische volgorde vermeld met hun naam. Historische periodes worden meestal op dezelfde manier in een tijdband geplaatst. Zo ontstaat een overzicht in de tijd.

2 Werken met de verleden tijd

In het vak geschiedenis leer je omgaan met de verleden tijd. Om de weg niet kwijt te raken in het verleden moet je eerst met de tijd leren rekenen en tellen. Dan moet je de tijd voorstellen en indelen en de gebeurtenissen een plaats geven. Met deze elementen bouwen we een chronologisch referentiekader.

VRAAG 4: Hoe wordt het verleden ingedeeld?

1 De tijd indelen met tijdseenheden

Onderverdelingen van de tijd komen voor in de natuur. Natuurlijke tijdsindelingen ontstaan door het ritme van de natuur. Zo is een jaar de tijd die de aarde nodig heeft om een baan rond de zon te beschrijven. De dag is de tijd waarin de aarde eenmaal om haar eigen as draait. De seizoenen hebben te maken met de stand van de aarde tegenover de zon en de maanden met de fasen van de maan.

chronologisch referentiekader tijdskader, de gebeurtenissen geplaatst in hun tijd chronologie of tijdrekenkunde situering en opeenvolging van gebeurtenissen in de tijd

Maar de noodzaak om de tijd in bruikbare eenheden te splitsen is zo groot, dat de mens ze zelf heeft ontworpen als de natuur er niet in voorziet. Zo heeft hij zeven natuurlijke dagen gebundeld tot een week, als de periode voor terugkerende zaken. Hij heeft de dag ingedeeld in uren, voor de telkens terugkerende periodes voor rust, slaap, eten en werken. Hij heeft het uur gesplitst in minuten, minuten in seconden en seconden (alhoewel pas in de 18de eeuw) en daarna seconden in milli- en microseconden.

x 10 x 10 x 10

decennium

Lat. decem = 10 millennium

3 Begin en einde van de eeuw jaar

Fr. mille = 1000 eeuw 365/366 dagen

jaar

jaar

2 De tijd voorstellen in onze tijdrekening

tijdsverloop

lijn met pijl de tijd verloopt in de richting van de pijl

tijdlijn tijdsindeling jaren, eeuwen, millennia

Chr. voor na

tijdrekening tijdlijn met vertrekpunt en tijdsindeling voor en na dit punt

2de eeuw v.Chr.

eerste eeuw v.Chr. eerste eeuw n.Chr. Chr.

eerste jaar

eerste jaar laatste jaar laatste jaar de tijd aftellen de tijd optellen

2de eeuw n.Chr.

De zeven tijden van onze geschiedenis

Een tijdlijn is niet alleen nuttig om de vele gebeurtenissen uit de geschiedenis van een volk te ordenen. In de loop van de geschiedenis verandert een samenleving zo grondig dat een ‘andere tijd’ aanbreekt. Daarom wordt de geschiedenis ingedeeld in zeven historische periodes of tijden. De zeven tijden zijn in volgorde: prehistorie, oude Nabije Oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd, hedendaagse tijd.

Het begin of het einde van een andere tijd kan met een belangrijke gebeurtenis aangeduid worden.

Dat punt wordt dan als een scharniermoment of kantelmoment beschouwd. De ene tijd verandert niet plots in een andere tijd. Daarom worden de scharniermomenten ook wel met een benaderend jaartal aangegeven. Zo heeft de overgang van de voorgeschiedenis (prehistorie) naar de geschiedenis (historische tijd) zelfs duizenden jaren geduurd!

1ste eeuw na Christus 2de eeuw na Chr. 2de eeuw v.Chr. 1ste eeuw voor Christus PREHISTORIE

VROEGMODERNE TIJD

Andere samenlevingen dan de Westerse, bijvoorbeeld de Chinese, gebruiken andere indelingen voor hun verleden.

Akropolis, Athene, 5de eeuw v.Chr.

Notre-Dame, Parijs, 12de-14de eeuw

Atomium, Brussel, 1958

Piramiden, Gizeh (Eg.), 2551-2472 v.Chr.

Eiffeltoren, Parijs, 1889

David, Michelangelo, Firenze, 1501-1504
Lascaux, Fr., 17 000 jaar geleden

4 Tijden van de Westerse geschiedenis

Een andere tijd breekt aan als de samenleving helemaal is veranderd. De Westerse samenleving kende zeven tijden: prehistorie, oude Nabije Oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd, hedendaagse tijd.

Deze laatste tijd is altijd de eigen tijd.

schrift

ontstaan stadstaten

val West-Romeinse Rijk

tijd een grote geschiedkundige periode

einde Tweede Wereldoorlog begin hedendaagse tijd

oude Nabije Oosten

prehistorie (voorgeschiedenis)

klassieke oudheid

middeleeuwen vroegmoderne tijd

moderne tijd

hedendaagse tijd

grotschildering in Lascaux (Fr.)

1492: einde middeleeuwen begin vroegmoderne tijd Columbus ontdekt Amerika

begin moderne tijd ± 1750: Industriële Revolutie 1789: Franse Revolutie

Tijd en ruimte

De plaats waar iets gebeurt, bevindt zich in een grote of kleinere historische ruimte: de wereldgeschiedenis, de geschiedenis van Europa (of een ander werelddeel), van een land, een streek, een stad ... Er is altijd die dubbele focus van tijd en plaats of ruimte.

Nabije Oosten

Atlantische Oceaan

Indische Oceaan Grote (Stille) Oceaan

Atlantische Oceaan

Grote (Stille) Oceaan

De historische ruimte 3

De tijd waarin iets gebeurt, gaat altijd samen met een plaats waar mensen samenleven. Historische informatie wordt in de ruimte gesitueerd met behulp van kaarten. Dat noemen we het ruimtelijk referentiekader

VRAAG 5: Hoe wordt historische informatie op een kaart voorgesteld?

1 Historische informatie op een kaart

ruimtelijk referentiekader de plaats of de ruimte waar gebeurtenissen zich voordoen

Ingewikkelde historische situaties en processen worden voorgesteld op een historische kaart. Bekijk de historische kaart p. 51 en volg de werkwijze van het stappenplan.

STAPPENPLAN

Hoe combineert een historische kaart de ruimte met de tijd en de geschiedenis?

Stap 1 Lees de titel van de historische kaart en zoek het antwoord op de vragen:

a. Wat is het onderwerp van de kaart?

b. In welke tijd situeert de kaart het onderwerp?

c. Welke historische ruimte wordt op de kaart voorgesteld?

Stap 2 Zoek herkenningspunten op de kaart: verdeling van land en water, zeeën, werelddelen, landen, steden ...

Stap 3 Raadpleeg de legende en onderzoek wat de betekenis is van de kleuren, symbolen, pijlen, tekens ...

Stap 4 Indien aanwezig: bekijk de schaal en zie hoeveel keer de kaart de natuurlijke ruimte verkleind voorstelt.

Stap 5 Ontdek welke historische inzichten en redeneringen de kaart in beeld brengt.

2 Het ruimtelijk kader en de geschiedenis

De plaats of de ruimte waar de geschiedenis zich afspeelt, wordt het ruimtelijk kader genoemd. Het is de derde dimensie van het menselijk handelen: mens, tijd, ruimte.

Het tijdskader en het ruimtelijk kader vormen samen het historisch kader. Die combinatie wordt op een historische kaart in beeld gebracht en verduidelijkt met een legende.

GESCHIEDENIS

verleden van mensen

Wat is er gebeurd?

Wanneer is iets gebeurd?

Waar is iets gebeurd?

. feiten . gebeurtenissen . levenswijze . jaar . eeuw . millennium . mondiaal / regionaal / lokaal . maritiem / continentaal . landelijk / stedelijk

gebeur tenissen in hun tijd op een plaats tijdskader of chronologisch kader ruimtelijk kader

HISTORISCH KADER

een historische kaart combineert de ruimte met de tijd en de geschiedenis met een legende van kleuren, symbolen, tekst, tekens

Domeinen van de samenleving

De samenleving wordt voorgesteld als een organisme, een levende boom waarin alle grote en kleine takken samenwerken om de hele boom te laten groeien en bloeien.

Waar mensen samenleven, moeten afspraken gemaakt worden. Welke rechten heeft eenieder en welke plichten staan daar tegenover? Wie maakt de wetten en de regels en wie zorgt ervoor dat afspraken worden nageleefd? De samenleving organiseren en besturen is het domein van de POLITIEK.

Mensen hebben materiële dingen nodig om te leven: voedsel, onderdak, kleding ...

De werkzaamheden van de mens om goederen te vervaardigen, te verhandelen of diensten te verlenen, noemen we ECONOMIE.

In de SOCIALE SAMENLEVING gaat het over hoe personen en groepen samenleven (sociale verhoudingen) en hoe belangrijke zaken als rechten en plichten, welvaart (inkomen en bezit), kennis, onderwijs en opvoeding, macht ... zijn verdeeld onder de mensen.

CULTUUR omvat alles wat de mens bedenkt, voortbrengt, schept, zoekt, doet en wat niet door de natuur is ontstaan. Het gaat dan over de communicatie tussen mensen, ideeën en gevoelens uitdrukken door kunst, het zoeken naar de zin van het leven in geloof of levensbeschouwing, wetenschappelijke kennis, vinden van technische toepassingen enz.

De samenlevingsdomeinen 4

Om het verleden te leren kennen, hebben we een structuur nodig en maken we een indeling van de menselijke handelingen in maatschappelijke domeinen.

VRAAG 6: Welke zijn de vier grote samenlevingsdomeinen?

1 Domeinen van de samenleving

Omdat de mensen in de hele samenleving zich met duizenden dingen bezighouden, is het nodig om orde in die grote hoeveelheid activiteiten te scheppen. Activiteiten die samenhangen, passen in een samenlevingsdomein.

POLITIEK

WIE OEFENT

GEZAG UIT?

= het besturen van de samenleving

HOE LEEF IK MET ANDEREN SAMEN?

samenlevingsdomein indeling van het menselijk handelen in vier grote domeinen. Elk domein heeft een aantal aspecten die het geheel kenmerken.

ECONOMIE

HOE OVERLEEF IK?

= alle activiteiten die nodig zijn om in de menselijke behoeften te voorzien

SAMENLEVING

= de verhouding tussen mensen en groepen in de samenleving

SOCIAAL LEVEN

2 Aspecten van de samenlevingsdomeinen

HOE IS DE MENS CREATIEF BEZIG?

= wat de mens denkt, bedenkt en schept

CULTUUR

Een samenlevingsdomein bestaat uit meerdere onderdelen of aspecten. Ieder onderdeel vertegenwoordigt één of meerdere kenmerken van het geheel. Maar ook een onderdeel heeft op zijn beurt allerlei aspecten die herkenbaar zijn aan de vele activiteiten die ermee te maken hebben. Door die activiteiten herkennen we het samenlevingsdomein.

OVERZICHT Wegwijzer

tijdrekeningen

christelijke tijdrekening met vertrekpunt geboorte van Christus = 1 tijd vóór Chr. / na Chr. andere tijdrekeningen: Griekse, Romeinse, joodse, islamitische tijdsindeling jaar, decennium, eeuw, millennium tijdlijn de tijd voorstellen met een tijdlijn de gebeurtenissen in chronologische volgorde plaatsen de westerse geschiedenis heeft zeven tijden met scharniermomenten

TIJD

Christus

2de eeuw v.Chr. 1ste eeuw voor Christus

politiek

bestuursvormen, wetten, rechtspraak, grondgebied, oorlog en vrede

sociaal voeding, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, kleding, ontspanning

economisch producten maken, handel, diensten

cultuur geloof, kunst, wetenschap

1ste eeuw na Christus 2de eeuw na Chr.

RUIMTE

mondiaal / regionaal / lokaal landelijk / stedelijk maritiem / continentaal

DOMEINEN

BRONNEN

soorten geschreven bronnen teksten documenten ongeschreven bronnen mondelinge getuigenissen materiële overblijfselen werken gebaseerd op primaire bronnen secundaire bronnen

historische feiten, gebeurtenissen en levenswijze situeren in de samenleving, bij mensen in de tijd in de ruimte

REFERENTIEKADER

OUDHEIDMIDDELEEUWEN

Samenhang

Geschiedenis is een echte wetenschap. Wat ooit vroeger geschied of gebeurd is, dat kom je te weten in de geschiedenisles. Geschiedenis is het verhaal van mensen zoals wij nu, maar dan in een andere tijd. Wie waren die mensen, hoe leefden ze, wat deden ze, wat dachten ze, wat wisten onze voorouders?

Historici zijn geschiedkundigen die proberen ons te laten zien van waar wij komen. Ze helpen ons nadenken over ons eigen verleden ... en over onze toekomst.

1 Vragen stellen over het verleden

Alle vragen waarmee we iets willen te weten komen over het verleden zijn historische vragen of onderzoeksvragen. Elke les begint met zo’n vraag die we via het onderzoeken van bronnen proberen te beantwoorden. Daarvoor kijken we naar foto’s en afbeeldingen, we lezen teksten en getuigenissen en bestuderen de overblijfselen.

2 Bronnen van de geschiedenis

Geschiedkundigen halen hun informatie over het verleden uit de sporen die het verleden ons heeft nagelaten. Wat we zelf hebben meegemaakt, weten we nog en wat anderen meemaakten, kunnen ze ons vertellen. Het is mondelinge geschiedenis. Sommige dingen komen we te weten door overblijfselen waar we niet naast kunnen kijken, zoals gebouwen, maar andere resten zijn klein (sieraden), praktisch (werktuigen) of bijna onzichtbaar (verblijfplaatsen of menselijke botten in de bodem). Dat zijn allemaal materiële bronnen. Als er geschriften worden gevonden, teksten of documenten, dan spreken we van geschreven bronnen. Belangrijk is

Het kader van de geschiedenis

Archeologen aan het werk

ook dat we te weten komen of de bronnen betrouwbaar zijn. Met de informatie die een geschiedkundige uit de bronnen verzamelt, schrijft hij de geschiedenis.

3 De gebeurtenissen ordenen

De vele stukjes geschiedenis van alles wat ooit gebeurde, moet geordend worden om het overzicht te bewaren. Om alles een plaats te geven in het verleden, deelt de geschiedkundige de tijd in volgens een systeem dat we een tijdrekening of een jaartelling noemen. Het vertrekpunt is een belangrijk punt in het verleden van een volk. Nu wordt vooral de christelijke tijdrekening gevolgd die vertrekt bij de geboorte van Jezus Christus om de jaren, eeuwen en millennia te tellen. Alle gebeurtenissen krijgen in een tijdrekening op een tijdlijn een eigen plaats. Omdat in de loop van de tijd zowat alles kan veranderen in een samenleving, spreken we van tijden van het verleden. De Westerse geschiedenis kent zo zeven tijden: de prehistorie, het oude Nabije Oosten, de klassieke oudheid, de middeleeuwen, de vroegmoderne tijd, de moderne tijd en de hedendaagse tijd.

4 Historische kaarten

Gebeurtenissen spelen zich ook ergens af, op een bepaalde plaats. Iets speelt zich plaatselijk, regionaal, mondiaal, stedelijk of landelijk, op zee of op het land af. Dat is de historische ruimte van de geschiedenis.

Het is duidelijk dat een wereldoorlog zich afspeelt in de mondiale ruimte en de Ronde van Frankrijk een landelijke gebeurtenis is. De betekenis van beide voorvallen zal erg verschillen. Op de kaarten in een historische atlas worden gebeurtenissen en de plaats waar iets gebeurt, overzichtelijk gecombineerd met een legende van verklarende kleuren, symbolen, titels en tekens.

5 Domeinen van de samenleving

Waar veel mensen samenleven, gebeurt ook veel. Alles wat mensen doen, heeft te maken met het antwoord dat we kunnen geven op vier grote vragen.

1 Wie bestuurt de samenleving?

2 Hoe voorziet de mens in zijn levensnoodzakelijke behoeften?

3 Hoe leven mensen samen met andere mensen?

4 Hoe is de mens creatief bezig?

Alle activiteiten van de mensen hebben te maken met politiek (vraag 1), economie (vraag 2), sociaal leven (vraag 3) en cultuur (vraag 4). Het zijn de vier samenlevingsdomeinen die elk op hun beurt nog allerlei typische aspecten vertonen.

6 Het referentiekader van de geschiedenis

Historische feiten en de levenswijze van de mensen horen altijd bij een tijd en een plaats. Het maatschappelijk kader bestaat dus uit drie elementen: mens, tijd, ruimte. Om een beeld te krijgen van het verleden moeten deze drie altijd samen onderzocht worden.

De trage start

1

1 De oorsprong van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde kennen.

2 De plaats bepalen van de mens in het ontstaan van het leven op aarde.

3 De klimatologische veranderingen schetsen in Afrika van 8 miljoen jaar geleden tot nu.

4 De gevolgen van de klimaatveranderingen voor de dierenwereld en de mens in Afrika analyseren.

5 Waar en in welk milieu de wieg van de mensheid stond.

6 Uitleggen hoe de mens door evolutie is ontstaan onder invloed van het milieu.

7 Beschrijven hoe het klimaat het milieu bepaalde in de laatste ijstijd in Europa.

8 De verschillen tussen ijstijd en tussenijstijd opsommen.

9 Uitleggen hoe wij het vroegste verleden van de mens kennen.

10 De werkwijze van een archeoloog beschrijven en wat hij doet met de vondsten.

11 Wie de voorlopers waren van de mens en wat de eerste mensen kenmerkte.

12 De levenswijze van de eerste mensen beschrijven.

13 De mijlpalen in de menselijke evolutie opsommen en verklaren.

14 De grondlegger van de evolutietheorie noemen en uitleggen wat hij ontdekte.

15 Beschrijven hoe en wanneer de mensen zich verspreidden over de hele wereld en wie zij waren.

16 Wie de eerste twee mensensoorten waren in Europa en hoe zij zich aanpasten.

17 De levenswijze van de jagers in Europa beschrijven.

18 De kunstzin van de eerste mensen in Europa aantonen.

19 Uitleggen hoe het komt dat de zwervende jager sedentair werd.

20 Uitleggen waar en hoe de landbouw ontstond.

21 De oorzaken en de gevolgen van de landbouwrevolutie noemen en uitleggen.

22 Aantonen dat de verspreiding van de landbouw gebeurde uit noodzaak.

23 De levenswijze van de boeren in onze streken toelichten op verschillende vlakken.

24 Beschrijven hoe de metaaltijd de steentijd verdrong.

De meeste kosmologen

zijn het er nu over eens dat het model van de big bang een waar verhaal is over de oorsprong en de ontwikkeling van het universum, ondanks het feit dat we slechts 5 procent van zijn materie en energie kennen. Dit kleine deeltje aan materie klonterde uiteindelijk samen om alles te maken dat we rondom ons zien: sterren, planeten, bomen, bloemen en dieren, en ook mensen. Zijn we de enigen die naar de kosmos kijken? Is er ergens anders in de ruimte leven, op een planeet in een baan rond een andere zon? Niemand weet het, maar we weten nu wel dat onze zon niet de enige is met planeten, en dat de meeste van de honderden miljarden sterren in de Melkweg ook begeleidende planeten zouden moeten hebben.

Luc De Roy, 8 okt. 2019 op: vrt.be

WIST JE DAT

...

Z o’n 13,8 miljard jaar geleden ontstond het heelal uit een enorm heet punt met een bijna oneindig grote dichtheid aan energie. Dat begin is de big bang. Een fractie van een seconde later, bijna gelijktijdig, ontstonden tijd en ruimte overal in het heelal en alle natuurwetten die we nu kennen. Deze oerknal is geen ontploffing. Vergelijk het met iemand die via een schakelaar plots het licht aansteekt. Klik ... en hopla. Daarna volgden alle planeten, onze Melkweg, ons zonnestelsel, de aarde ...

Ontstaan van het leven op de aarde

De geboorte van onze planeet is waanzinnig lang geleden, maar liefst 4,6 miljard jaar. De aarde was toen heel heet (dat is ze nog steeds in haar kern) en leven is er onmogelijk. Het duurt dan nog een miljard jaar voordat ze voldoende is afgekoeld en de eerste eencellige levensvormen in de zeeën ontstaan. 480 miljoen jaar geleden is het land nog kaal en groeit er helemaal niks tot de temperatuur precies goed is en er zich een beschermende atmosfeer ontwikkelt rond de planeet om mossen en varens te laten groeien. Ze brengen zuurstof in de lucht, de ozonlaag wordt dikker en in snel tempo groeien bomen en struiken. Millennium na millennium ontstonden verschillende planten- en diersoorten. In vergelijking daarmee is de mens op de planeet aarde een nieuwkomer.

1.2 Ontstaan van de aarde en het

• Als de geschiedenis van de aarde wordt beschreven in een boek van 1300 blz. - en alle periodes krijgen evenveel aandacht - dan wordt er van de eerste mensachtige wezens gesproken bij het begin van de laatste bladzijde.

• Stel dat de mens één dag op aarde vertoeft, d.w.z. de eerste mens staat bij nul uur en wij bij 24 uur, dan leerde men schrijven in Mesopotamië en Egypte om 23 uur 57 minuten en 35 seconden, dan werd J. Christus geboren om 23 uur 59 minuten en 2 seconden, dan ontdekte Columbus Amerika om 23 uur 59 minuten en 46 seconden.

3,5 miljard jaar geleden: eerste levensvormen

56 miljoen jaar geleden: moderne zoogdieren

15 miljoen jaar geleden: mensachtigen

6 miljoen jaar geleden: mensapen

2,5 miljoen jaar geleden: mens

Fig.
Fig.
leven

Een lang verhaal in het kort 1

Ontstaan van het leven op aarde

De geschiedenis van de mens heeft te maken met de vraag waar wij mensen vandaan komen. Dat verhaal begint met het ontstaan van het heelal en de geschiedenis van de aarde, heel lang geleden.

VRAAG 1: Was er altijd leven op de aarde?

1 Over het ontstaan van het heelal

Het heelal ontstond 13,8 miljard jaar geleden. Omgerekend is dat geleden: 13 800 000 000 jaar = 13 800 000 millennia = 138 000 000 eeuwen

Dat gebeurde door de grote oerknal die de big bang wordt genoemd en waardoor bijna gelijktijdig tijd, ruimte en natuurwetten ontstonden.

Het heelal bestaat uit miljarden planeten, onze Melkweg met daarin ons zonnestelsel en onze aarde.

2 Leven op aarde

Toen het universum ontstond was er niet meteen leven op aarde.

Het taartdiagram van het leven op aarde, omgezet op een tijdlijn, ziet er dan zo uit:

universum is een synoniem voor 'heelal'. Daarin komen grote groepen van sterren, gas en stof voor die door de zwaartekracht bijeengehouden worden. Tussen de sterren bevinden zich grote, lege holtes.

geen leven

ontstaan van de aarde -4,6miljard -3miljard-4miljard-3,5miljard -2miljard -1miljard

leven

In het artikel 'Ontstaan van het leven op de aarde' wordt de mens sinds het ontstaan van het leven op de aarde een nieuwkomer genoemd. Hij verscheen 2,5 miljoen jaar geleden.

De eerste levende organismen op aarde ontstonden in de zeeën.

Twee voorwaarden moesten vervuld worden om leven op het land mogelijk te maken: 1. gepaste temperaturen 2. een beschermende atmosfeer rond de aarde

De Melkweg is het sterrenstelsel waar onze ster, de zon en haar planeten, toe behoren. Vaak zitten er honderden miljarden sterren in een sterrenstelsel.

Het zonnestelsel is het planetenstelsel dat bestaat uit de zon en de hemellichamen die door de zwaartekracht aan de zon gebonden zijn.

JAARKALENDER VAN HET UNIVERSUM

van het ontstaan van het heelal 13,8 miljard jaar geleden tot nu

januarifebruarimaartaprilmeijunijuliaugustusseptemberoktobernovemberdecember

De wieg van de mensheid

De meeste menselijke voorouders evolueerden in Oost-Afrika, in het gebied van de Grote Riftvallei in Ethiopië, Kenia en Tanzania. De Riftvallei is een reusachtig geulvormig dal (slenk) dat 10 tot 5 miljoen jaar geleden ontstond toen de Afrikaanse continentale plaat begon te scheuren. De Grote Afrikaanse Riftvallei is de plaats waar twee Afrikaanse aardplaten, de Nubische en de Somalische, uit elkaar schuiven. Het gebied van de breuklijn bleek een gunstige leefomgeving te zijn voor onze voorouders.

afschuiving

schematische voorstelling van de Riftvallei

Afrika droogt uit

Afrika onderging in 8 miljoen jaar tijd een duurzame droogtetrend. Geleidelijk aan nam de neerslag af, de seizoenen werden duidelijker afgebakend en het dichte regenwoud - dat ooit heel Afrika bedekte - moest plaats maken voor groeiende grasvlakten. Afrika heeft nooit ijstijden gekend zoals die voorkwamen op het noordelijk halfrond dat een opeenvolging van lange natte en droge perioden kende.

Het milieu verandert

Oost-Afrika kwam in dezelfde tijd door geologische activiteit omhoog en het Afrikaanse continent raakte verdeeld in een oostelijk en een westelijk leefgebied met elk een eigen karakter. Er was een hoogplateau ontstaan waar door de afwisseling van droge en natte perioden de tropische bossen veranderden in savanne en steppe

tropisch regenwoud vochtige savanne (grasvlakte) droge savanne (grasvlakte) woestijn

grote Afrikaanse Riftvallei bergen in de Riftvallei

Aanpassen om te overleven

De Oost-Afrikaanse primatenpopulatie uit het regenwoud moest zich aanpassen aan het open landschap. Er ontwikkelden zich daar soorten met een rechtopgaande gang, een groter brein en een omnivoor (allesetend) dieet. In Centraalen West-Afrika ontwikkelden de primaten zich zonder die aanpassingsdruk tot in het woud levende grote herbivore (plantenetende) Afrikaanse apen.

Fig. 1.3 De Riftvallei nu, Tanzania
Fig. 1.6 Afrika nu
Fig. 1.4 Afrika 8 miljoen jaar geleden
Fig. 1.5 Afrika 6 miljoen jaar geleden
horst slenk

Waar het begon 2

Leven in een voortdurend veranderend milieu

Afrika kende in de loop van de laatste miljoenen jaren grote klimatologische veranderingen. Door geologische activiteit, processen binnenin de aarde die haar vormen en gevormd hebben, veranderde ook het milieu in Oost­Afrika. Daar ontstonden door evolutie de mensachtigen.

VRAAG 2: Waar leefden de eerste mensen?

Het leefgebied van de eerste mensen

In de loop van acht miljoen jaar droogde Afrika langzaam uit door veranderende klimatologische en geologische omstandigheden met grote gevolgen voor de fauna en de flora.

West- en Centraal-Afrika

• natte en droge seizoenen ontstaan

• regenwoud krimpt

• groeiende grasvlakten

Oost-Afrika

• savanne ontstaat

• grote meren in valleien

• breukzones met gebergte

Twee gescheiden leefgebieden

West­ en Centraal­Afrika

Oost­Afrika

klimatologisch in verband met het klimaat

geologisch met betrekking tot natuurlijke processen in de opbouw en de afbraak van de aardkorst

savanne graslandschap met verspreide bomengroei in tropisch gebied

steppe graslandschap zonder bomen in gebieden met jaarlijks 8 tot 9 droge maanden

primatenpopulatie bevolking door primaten, een zoogdiersoort die leefde in de bomen van tropische bossen en waaruit de mensachtigen voortkomen

1.7 Oost-Afrika, waar de mens onstond

westen

primaten groeien uit elkaar oosten

• herbivore (plantenetende) apen

• in het regenwoud = apensoorten

• omnivore (allesetende) mensapen

• op open savanne = voorouders van de MENS

Fig. 1.8 regenwoud
Fig. 1.9 savanne
Fig.

De bodem, schatkamer van het verleden

Tot zowat 5000 jaar geleden kon niemand op aarde schrijven en dus op die manier zijn eigen geschiedenis niet nalaten. Maar het verleden van mensen is vaak bewaard gebleven in de bodem, soms in de vorm van duurzaam versteende resten (fossielen) van menselijke overblijfselen zoals schedels en botten of zelfs hele graven met hun inhoud. Ook gebruiksvoorwerpen zoals werktuigen, wapens en sieraden worden teruggevonden. Minder spectaculair en toch heel belangrijk zijn de subtiele sporen van bv. vuurplaatsen, paalgaten van bewoning, puin ... want ze bevatten informatie over de gewoonten, leefwijze, vaardigheden en technieken, sociale verhoudingen en culturele ontwikkeling van bewoners en gebruikers.

Archeologen en paleontologen

Archeologen en paleontologen zijn oudheidkundigen die de evolutie bestuderen van het leven op aarde. Een paleontoloog speurt al naar het eerste leven van de kleinste organismen in de zeeën. De interesse van de archeoloog wordt gewekt vanaf de oudste sporen van de mens zowat 2,5 miljoen jaar geleden. Op dat punt komen beide wetenschappers elkaar tegen.

Fig. 1.11 Werkputten op een opgraving, België (2019)
Fig. 1.10 Putgraf uit het oude Egypte (vóór 3100 v.Chr.)

Sporen van het verre verleden 3

Speuren met de spade

We weten heel weinig over de prehistorie. Dat komt omdat er weinig bronnen overgebleven zijn. Alles wat we terugvinden, zijn overblijfselen. Die worden opgegraven of ontdekt door archeologen.

VRAAG 3: Hoe kennen wij ons vroegste verleden?

1 Archeologen aan het werk

De archeoloog (hij of zij) is eigenlijk een detective die de overblijfselen van mensen en de sporen van hun aanwezigheid opgraaft en bestudeert. Allereerst onderzoekt hij het terrein om te bepalen waar hij gaat graven. Hij zet paaltjes, verdeelt het terrein en stippelt een werkwijze uit. Hij gaat heel voorzichtig tewerk. Als er iets gevonden wordt, neemt hij dat niet onmiddellijk uit de grond. Iets onvoorzichtig aanraken wat eeuwenlang in de grond heeft gelegen, kan tot stof uiteenvallen en dan zou alles verloren zijn. Met een klein schopje, een mes, een borstel verwijdert de archeoloog de aarde eromheen. Hij stelt vast hoe diep iets onder de grond ligt, hoe iets ligt en wat er nog te vinden is. Hij meet, maakt aantekeningen, tekent en neemt foto’s. De archeoloog bestudeert dan al deze gegevens en is daarna in staat ons iets te vertellen over de mensen die op die plaats honderden of duizenden jaren geleden hebben geleefd. Archeologen spitten niet louter voorwerpen op, ze leggen puzzelstukjes in een groter verhaal.

2 Wat een archeoloog besluit

archeoloog wetenschapper die het verste verleden onderzoekt door het opgraven van materiële resten fossielen alle resten en sporen van planten en dieren die bewaard zijn gebleven in de aardbodem. Fossiele sporen zijn bv. kruipen voetsporen, holen en nesten. Ze moeten niet altijd ‘versteend’ zijn om als fossiel beschouwd te worden.

paleontoloog wetenschapper die onderzoekt hoe dierlijke en plantaardige organismen op aarde evolueerden, vaak met behulp van fossiele resten en sporen

Een chimpansee (links) is een mensaap en de nauwste verwant van de mens (rechts). Ze hebben gemeenschappelijke voorouders, maar begonnen 7-5 miljoen jaar geleden uit elkaar te groeien. De Australopithecus is de voorloper van de mens. chimpanseemens schedel kleingroot voorhoofd laaghoog wenkbrauwen zwaargeen kin zwaargeen gezicht platte neus vooruitstekende neus wervelkolom gebogenS-vormig borstkas trechtervormig rond hersenomvang kleingroot darmen planteneter (veel darmen) vleeseter (minder darmen) gang gebogen (kneukelloop) rechtop (tweebenig)

Fig. 1.12 Archeologen aan het werk, Forum Romanum Rome (2007)
Fig. 1.13 Wervelkolom van chimpansee (links), Australopithecus (midden) en mens (rechts)

Uit de familiegeschiedenis

a akkingen in de menselijke evolutie primaten

mensachtigen (hominiden) (19-15 milj. jaar geleden)

mensapen

orang-oetan

(16-13 milj. jaar geleden)

gorilla (10-8 milj. jaar geleden)

Australopitheci (4,3 - 2 milj. jaar geleden)

chimpansee (7-5 milj. jaar geleden)

Zmens

HOMO (2,5

Overlijdensbericht

Naam: Lucy

Familienaam: Australopithecus

Geslacht: vrouwelijk

Geboorteplaats en -datum:

Ethiopië - 3,18 miljoen jaar geleden

Grootte: 1,06 m

Gewicht: 25 kg

Oermens Lucy stierf waarschijnlijk door val uit boom

Wetenschappers hebben op haar fossiele resten verschillende beenderbreuken gevonden die sterke gelijkenissen vertonen met de verwondingen die mensen bij een val van grote hoogte oplopen.

F. Segers, VRTnws, 29 aug 2016

es miljoen jaar geleden ontstonden in Afrika savannes. De mensapen waartoe Lucy behoorde, leefden aan de rand van het oerwoud. Met hun lange armen en korte benen konden ze nog altijd prima in bomen klimmen, maar ze waagden zich steeds meer op de open vlakte. Geleidelijk werden hun armen korter en hun benen langer, zodat ze beter grote afstanden over de savanne konden afleggen. In de nieuwe leefgebieden kwamen ze in aanraking met ander voedsel. Overal raakten zij aangepast aan de omgeving en zo ontstonden er verschillende, nieuwe Australopithecussoorten. Hoewel ze veelal op twee benen liepen en hun hersenen groter waren dan die van hun voorgangers, hadden ze nog steeds het lichaam en de handen van een aap en konden ze nog goed in bomen klimmen, bijvoorbeeld om te vluchten voor een roofdier. Zij waren de voorlopers van de mens, maar we weten niet van welke van de vermoedelijk zes soorten Australopitheci uit die periode de mens afstamt.

Door zijn kleine gestalte was de voorouder van de mens een gemakkelijke prooi voor grote roofdieren als de leeuwen en jachtluipaarden in de open bosomgeving van de toenemende savanne. Hij werd stilaan groter, want dat was een kwestie van overleven. Als hij boven het gras uit kon kijken, zag hij het gevaar naderen en kon hij zich sneller in veiligheid brengen.

Door rechtop te lopen nam hij minder zonnewarmte op en verbruikte hij minder energie. Bovendien kreeg hij zijn handen vrij om stokken te hanteren en mee te dragen die hij ook als eenvoudig werktuig of wapen kon gebruiken.

Fig. 1.18 Skelet van de Australopithecus, voorvader van de mens

milj. jaar geleden)
Homo habilis
Homo erectus Homo sapiens
Leven op de savanne
Fig. 1.16 Regenwoud
Fig. 1.17 Savanne
Fig. 1.14 Afstamming van de mens
Fig. 1.15 Voorouder van de mens

De oorsprong van de mens 4

Stamboom van de mens

De stamboom van de mens opstellen, te beginnen bij de voorlopers van de mens, lijkt eerder op het samenstellen van een legpuzzel. De moeilijkheid is dat heel wat stukken van de menselijke puzzel ontbreken. Sommige mensensoorten kwamen samen voor en andere stierven uit. De huidige mensensoort is de enige overlevende tak van de hele stamboom.

VRAAG 4: Hoe leefden de eerste mensen?

1 De mens, een nieuwkomer

Samen met de laatste Australopitheci van 2 miljoen jaar geleden, leefde er zowel in oostelijk als in zuidelijk Afrika een ander wezen dat zo goed als zeker uit een van de Australopitheci voortkwam. Deze wezens waren de eerste mensachtigen. Ze liepen rechtop, gebruikten stenen gereedschap en hadden een grote herseninhoud (800 cm³). Ze kregen als geslachtsnaam Homo wat mens betekent en de soortnaam habilis: de handige mens.

2 Een zwervend bestaan als voedselzoeker-verzamelaar

Australopithecus letterlijk: 'zuidelijke mensaap', genoemd naar de eerste fossiele vondsten in het zuiden van Afrika heeft dezelfde voorouder als de mens, maar staat dichter bij de mensaap dan bij de mens.

1 jaagt 2 eet aas 3 plukt vruchten: bessen, fruit, noten, 4 verzamelt vruchten, noten, wormen, knollen, wortels, planten 5 vist 6 rooft eieren uit de nesten

Fig. 1.19 Homo habilis op de Afrikaanse savanne

Homo habilis de handige mens

Hij gebruikte als eerste mens stenen werktuigen: van de ene steen werd met een andere steen een scherp fragment afgeslagen dat als mes of schraper kon worden gebruikt. Hij at immers vlees zoals snijsporen op botten van o.a. kleine antilopen aantonen. Hij was eerder aaseter (dier dat zich voedt met gevonden dode dieren zonder er zelf op te jagen) dan jager en versplinterde dierenbotten voor het beenmerg. Homo habilis heeft een groter hersenvolume waarvan de toename alleen mogelijk is door een geconcentreerde bron van energie, eiwitten en vetten, dus door dierlijke voeding 1

2

Homo erectus de rechtoplopende mens

Hij leefde waarschijnlijk na Homo habilis, maar het is niet uitgesloten dat beide soorten naast elkaar hebben geleefd. Homo ergaster (de werkman) was een van de oudste erectussoorten in Afrika. Fossielen wijzen erop dat hij groot was, een echte hardloper. Hij at regelmatig vlees en ging actief en efficiënt op jacht en hij had daarom een groter territorium nodig. Zijn naam zegt dat hij gevarieerde werktuigen maakte, echt maatwerk zoals messen en vuistbijlen. Houtskoolresten wijzen op het gebruik van vuur om voedsel te garen, zich te beschermen tegen roofdieren en dat hij sociale omgang met leden van de groep kende.

Homo erectus was de mens die voor het eerst Afrika verliet en zich verspreidde over de hele oude wereld (Eurazië en Zuidoost-Azië).

Homo sapiens de slimme mens

Hij is de moderne mens die zich naar overal verspreidde. Hij zag, evenals zijn voorgangers, ook het levenslicht in Oost-Afrika zo’n 300 000 jaar geleden. Eerst verkende hij het hele continent dat hij op zijn beurt verliet. Hij kwam vanaf 100 000 jaar geleden op veel plaatsen in de hele wereld terecht die allemaal een specifieke aanpassing van de soort vereisten.

neanderthaler

• 100 000 - 30 000 jaar geleden in Europa

Australopithecus

• voorloper van de mens (mensaap)

• 4,3 - 2 milj. jaar geleden

Schedel / herseninhoud

ca.

Werktuigen

• gebruikt/maakt de eerste werktuigen

• verzamelaar-aaseter

• 2,8 - 1,5 milj. jaar geleden

choppers: keien met één snijvlak gebruikt ruwgevormde stenen als werktuig

• verlaat Afrika

• jager-voedselzoeker

• 1,9 milj. - 140 000 jaar geleden

• 1,9 - 1,4 milj. jaar geleden

• vuistwiggen met twee snijvlakken en snijwerktuigen

moderne mens

• past zich overal aan

• 45 000 jaar geleden in Europa - nu

klingen: lange, smalle afslagen waarvan door bewerking vele werktuigen gemaakt worden

1. Homo habilis
Homo erectus ergaster Homo sapiens sapiens
2. Homo erectus
3. Homo sapiens
Fig. 1.20 Mijlpalen in de evolutie van de mens

1 De evolutietheorie van Charles Darwin

Alle levende wezens evolueren. Evolueren wil zeggen ontwikkelen, veranderen. Doorheen de menselijke evolutie loopt een rode draad langs enkele mijlpalen tot de mens die wij zijn. Die ontwikkeling verliep niet rechtlijnig.

Pas in de 19de eeuw ontdekte de Engelse bioloog Charles Darwin hoe evolutie werkt.

De evolutietheorie verklaart hoe levende wezens langzaam veranderen door natuurlijke selectie van andere, meestal primitievere en uitgestorven diersoorten. Voordien hadden vele volkeren scheppingsverhalen - zoals dat van Adam en Eva - en geloofde bijna iedereen dat alles door een goddelijk wezen was geschapen. Slechts een kleine groep christenen – ze worden creationisten genoemd – gelooft dit nog steeds.

2 Aftakkingen in de menselijke evolutie

Charles Darwin (1809-1882) grondlegger van de evolutietheorie, beschreven in ‘Over de oorsprong van de soorten’

Primaten zijn een zoogdiersoort die 85-55 miljoen jaar geleden is ontstaan uit voorouders die leefden in de bomen van tropische bossen en waaruit de mensachtigen (hominiden) 19-15 miljoen jaar geleden voortkomen. Ze hebben menselijke kenmerken o.a. rechtop lopen. Daaruit kwamen nadien de mensapen of grote apen voort en de onmiddellijke voorlopers van de mens (Australopiteci), maar die nog geen mensen waren.

3 Homo sapiens, onze soort

De neanderthaler leefde in Europa samen met de Homo sapiens, de soort die wij zijn. Homo sapiens ontstond ook in Afrika tussen 300 000 en 200 000 jaar geleden en trok naar Azië en Europa en later naar alle continenten van de wereld. Hij was een rondtrekkende mensensoort die leefde in kampen en grotten. Hij had veel gelijkenissen met de neanderthaler die robuuster was gebouwd en in kleinere groepen leefde. Hij doorstond de klimaatveranderingen niet. De Homo sapiens, die zich aanpaste, overleefde.

primaten

Fig. 1.21 Stamboom van de mens

ZOOGDIEREN

MENSEN

voorlopers van de mens (Australopitheci) eerste mensen (Homosoorten)

Planten migreren

Het lijkt misschien niet zo, maar planten zijn uitstekende migranten. Ze gaan op zoek naar de beste plaatsen om te kunnen groeien. Dat doen ze met hun zaden. Heel wat plantenzaden zijn erop gemaakt om ver weg van de moederplant te kunnen reizen. Soms door de wind. Soms aan de vacht van dieren. Soms in de buik van dieren waarna ze met de uitwerpselen ergens anders belanden.

Out of Africa

DDieren migreren

Ook dieren verplaatsen zich om te overleven. Op de Afrikaanse savannes trekken honderdduizenden graseters zoals gnoes en zebra’s over de vlaktes op zoek naar voedsel. Ze worden op de voet gevolgd door roofdieren als leeuwen en hyena’s. De grijze walvis legt in zijn leven zo’n 800 000 km af. Heel wat trekvogels migreren in de winter vanuit onze streken naar het zuiden waar ze meer voedsel en een broedplaats vinden.

Mensen migreren

Mensen zijn misschien de meest verwoede migranten van alle levende wezens. Al vanaf de prehistorie trekken de mensen de wereld rond op zoek naar een betere plek om te leven. Tot op vandaag verhuizen mensen om heel verschillende redenen: een betere woning, gezinshereniging, ander werk, op de vlucht voor geweld, honger of uitbuiting ...

(Naar: geschiedenis van de migratie, hetgeheimvanyoussef.be)

e eerste mensen buiten Afrika verschenen zo’n 1,8 tot 1,7 miljoen jaar geleden in Eurazië en Azië. Zowat 700 000 jaar geleden begon de uittocht van de voorouders van de robuuste neanderthalers uit Afrika naar onze streken. Dankzij hun vuistbijltechniek en kennis van het vuur slaagden zij erin te overleven in de bitterkoude noordelijke streken. Aanvankelijk gingen ze in de koudste periodes zuidwaarts en in de warmere tijden noordwaarts. De Europese neanderthalers vestigden zich pas een 125 000 jaar geleden, tijdens de laatste tussenijstijd, op de uitgestrekte vlakte van oostelijk Europa. Toen het zo’n 100 000 jaar geleden weer kouder werd, bleven sommige groepen ter plaatse. Rond dezelfde periode begon de moderne mens, de Homo sapiens, aan zijn uittocht uit Afrika. Zowat 42 000 jaar geleden moet hij in Europa op neanderthalers zijn gestoten. De moderne Homo sapiens had een voorsprong op de neanderthalers door zijn technisch vernuft, dat resulteerde in vallen, netten en lichte jachtwapens. (Naar de Amerikaanse archeoloog J.F. Hoffecker, E. Bracke in: Knack, 3 maart 2010)

Fig. 1.22 Ver spreiding van Homo sapiens

1 De moderne mens, Homo sapiens, is zo’n 300 000 jaar geleden ontstaan in Oost- en Zuid-Afrika en verkent vanaf 200 000 jaar geleden heel het Afrikaanse continent.

2 Ruim 100 000 jaar geleden verscheen de Homo sapiens in het Nabije Oosten. Van daaruit verspreidde hij zich over Azië en Oceanië.

3 Tussen 42 000 en 10 000 jaar geleden bereikte de moderne mens onze streken waar ook de neanderthaler leefde.

4 De eerste mensen bereikten Amerika over het land toen tussen Azië en Alaska nog een landbrug bestond in de laatste ijstijd. Ze volgden trekkende kudden dieren tot in het zuidelijkste punt van Zuid-Amerika.

De verspreiding van de mens 5

De eerste migranten

Alle levende wezens migreren. Niet alleen mensen, ook dieren en planten verhuizen of migreren. Al van in de prehistorie leefden onze voorouders in zwervende groepen. Migratie is van alle tijden.

VRAAG 6: Hoe verliep de verspreiding van de mens?

Homo sapiens in Europa

Zo'n 42 000 jaar geleden, tijdens de laatste ijstijd, arriveerden moderne mensen in wat we nu Europa noemen. Noord-Europa was tot ongeveer 10 000 v.Chr. bedekt met ijs. Toen het klimaat veranderde, eindigde de ijstijd.

Rendierjagers

De Homo sapiens was mobieler en volgde kudden dieren in de jacht. Deze zwervers woonden in tenten van takken en dierenhuiden en in de winter schuilden ze in grotten. Ze worden ook wel rendierjagers genoemd.

De moderne Homo sapiens was in staat andere materialen dan steen te bewerken. Plots was er een opbloei van creativiteit. Er werden scherpe klingen gemaakt, die voor kleine wapens (pijlen, speerpunten) en voor fijne werktuigen gebruikt werden: naalden, harpoenen, speerdrijvers ... van bot en gewei.

(1) pijlpunten (2) stekers en beiteltjes, (3) krabbers (4) klingen en afslagen van een vuursteenknol waarbij de kern (5) overbleef (6) naald uit been

Troeven van de moderne mens

• Hij heeft meer soorten en fijnere wapens en werktuigen.

• Hij heeft betere jachttechnieken.

• Hij was in staat andere materialen dan steen te bewerken.

• Hij kon zich aanpassen en doorstond de klimaatveranderingen.

houweel

Tschouderblad: schop, hak

haar: vulling (jas ...)

beenderen: haken, naalden, steekvoorwerpen

vet: brandstof voor olielamp

huid: kleding, tentzeil

vlees: voedsel

blaas: waterzak

darmen: riemen

pezen: touw

ijdens de laatste ijstijd zocht de mens vooral in het zuiden van Europa in rivierdalen geschikte grotten om in te verblijven. Er was voldoende plaats voor kleine leefgemeenschappen van enkele families, samen 20 tot 40 leden, maar het aantal ervaren jagers bedroeg v ermoedelijk niet meer dan vijf tot acht. Hun levenswijze berustte op jagen, vissen en voedsel zoeken in de natuur waar ze genoeg te eten vonden. 2

IJstijden

In het laatste grote tijdvak van de aarde - het Kwartair, van ca. 2,5 miljoen jaar geleden tot nu - kwamen de continenten op hun huidige plaats te liggen. Sommigen noemen het ook het Tijdperk van de Moderne Mens omdat toen ook de eerste echte mensen ontstonden. Het is een tijdperk waarin lange koude en warme periodes elkaar afwisselden: de ijstijden en tussenijstijden. In een ijstijd is de gemiddelde jaartemperatuur 5 tot 10 °C lager dan nu. Er zijn in dit tijdperk zes duidelijke ijstijden geweest die tienduizenden tot honderdduizenden jaren duurden. De overgang van de ene naar de andere periode duurde zo lang dat de mensen die toen leefden, de overgang niet eens merkten. De laatste ijstijd begon bij ons ongeveer 70 000-60 000 jaar geleden en de dooitijd begon ca. 14 000 jaar geleden. In een ijstijd ontstonden er ijskappen die grote delen van Noord-Amerika en Europa bedekten (tot meer dan 1000 m dik) en trokken zich daarna terug tot aan de huidige ijskappen van Antarctica en Groenland. De ijs- en sneeuwlaag moet er hebben uitgezien als het zuidpoolgebied nu. De ijsmassa onttrok zoveel water aan de oceanen dat het peil van de zeespiegel tot 130 m lager lag dan nu. Groot-Brittannië bestond niet als eiland, maar was door het lage waterpeil verbonden met het vasteland. In de ijstijden lagen de kusten overal verder in zee. Op vele plaatsen bestonden landbruggen of nauwe zeestraten. Zo konden mensen en dieren zich verspreiden over de continenten.

Tussenijstijden

Veranderingen in het klimaat hadden in Europa grote invloed op de fauna en de flora. Wanneer het landijs zich naar het zuiden uitstrekt in de ijstijd, ontstaat een uitgestrekte toendra met grassen en kuddedieren aan de rand van de ijskap. In de tussenijstijd, wanneer het warmer wordt, trekt de ijskap zich terug en zal een bosmilieu met varkens, herten en reeën ontstaan. Wij leven nu in een tussenijstijd of dooitijd. Vermoedelijk arriveerden de eerste moderne mensen in Europa tijdens de laatste ijstijd.

Fig. 1.23 IJstijd van het Kwartair

VRAAG 7: Hoe was het klimaat in Europa tijdens de laatste ijstijd?

Europa, koud en vochtig

In het totaal zijn er zo’n zes grote ijstijden geweest gedurende het Kwartair, maar waarschijnlijk zijn er in het totaal ongeveer 20 (kleine en grote) ijstijden geweest. Toen de uitgebreide ijskap die Noord-Europa bedekte langzaam begon af te smelten, kwamen er enorme, kale vlakten tevoorschijn. De ondergrond begon te ontdooien en begroeiing werd mogelijk, eerst met mossen, dan met allerlei kruiden en zelfs met struikgewas en klein hout. In lager gelegen streken ontstonden enorme moerassen.

Ook de dierenwereld veranderde. De mammoet en wolharige neushoorn overleefden het zachte klimaat niet. Daartegenover trokken de rendieren elke zomer iets meer naar het noorden. De mens volgde de kudden tot dicht bij de ijsgrens, want het rendier leverde hem kostbare grondstoffen: vlees, huiden voor tenten, kleding en schoeisel, gewei en pezen voor werktuigen.

Kwartair tijdperk waarin koude perioden (ijstijden) en warme perioden (tussenijstijden) elkaar afwisselen

toendra gebied met grassen en mossen zonder hoge plantengroei, grenzend aan een poolgebied

toendra met kuddedieren

bosvegetatie met boswild

afkoelingIJSTIJDopwarmingTUSSENIJSTIJDafkoelingIJSTIJDopwarmingTUSSENIJSTIJD

ijstijden tussenijstijden

• temperatuur daalt

• zeespiegel daalt

• dik pakijs op het land

• landbruggen

• toendra met kuddedieren

• temperatuur stijgt

• zeespiegel stijgt

• ijskap smelt af

• zeeën ontstaan

• bosvegetatie met boswild

naald- en loofbossen
naald- en loofbossen grasvlakten grasvlakten ijskap
mammoet
muskusos
Fig. 1.24 Enorme kale vlakten na de laatste ijstijd

De eerste kunstenaars

We weten niet met zekerheid of de eerste kunstenaars neanderthalers waren of moderne mensen. Maar wat voor het eerst voorkomt, zijn de schilderingen van dieren waarop hij jaagt: paarden, rendieren, oerossen, mammoeten ... diep in de grotten, ver weg van het daglicht. Bekend daarvoor zijn vooral de grotten van Lascaux in Zuid-Frankrijk en Altamira in Noord-Spanje.

Paarden, grottekening van 31 000 jaar oud, uit de grot van Chauvet (Ardèche, Fr.)

De grottekeningen tonen aan dat de mens ook de werkelijkheid symbolisch kan voorstellen. Alleen in Europa zijn er al 300 vindplaatsen, de oudste zijn 30 000 jaar oud. Dieren waarop werd gejaagd, vormen dikwijls het thema, maar ook de eigen hand werd vastgelegd op de wand van grotten. Men vermoedt ook een religieus karakter van deze tekeningen. Alleszins heeft het abstract denken zich toen met een sprong ontwikkeld.

Vrouwenbeeldje (5,9 cm) zonder gezicht (Venus van Hohle Fels), 35 000 jaar oud, mammoetivoor (Duitsland)

van Brassempouy, (3,65 cm) ca. 22 000-26 000 jaar oud (Fr.)

Gorges de l’Ardèche (Fr.), nabij Pas de Mousse
Onderzoek grot in Castañar de la Frontera (Sp.)
Grot van Lascaux (Fr.)
Dood van een jager
Pech Merle (Fr.)
Venus
Fig. 1.25 Prehistorische kunst

De beroemde grotten van Lascaux, Chauvet en Pech Merle liggen langs de Dordogne, de Vésère, de Ardèche en de Lot. Deze rivieren danken hun bekendheid aan de grotten.

VRAAG 8: Wie waren de eerste kunstenaars?

Kunstzin van de vroegste bewoners van Europa

Voor het eerst ging de mens de werkelijkheid rondom zichzelf voorstellen. De Homo sapiens was vermoedelijk de eerste soort die aan kunst deed. Zij droegen kralen, schelpen, maakten reliëfs in voorwerpen of graveerden er iets in. Ze maakten kleine beeldjes en grotschilderingen.

Met zijn grotkunst toonde de mens ook dat hij zelfbewust was en abstract begon te denken. Hij kan iets voorstellen dat niet meteen (of niet) waarneembaar is. Als hij dieren schildert, ziet hij ze niet meteen. Vruchtbaarheid kan niet getekend worden, maar de venusbeeldjes maakt ze wel zichtbaar.

grottekeningen

De kleuren of aardverfstoffen waren natuurlijke pigmenten. Alle kleuren werden tot fijn poeder vermalen en vermengd met een bindmiddel en smeermiddel zoals bloed, eiwit, dierenvet, urine of plantensap.

Fig. 1.26 Grotten in Frankrijk en N.-Spanje met prehistorische grottekeningen
Pech Merle
Lascaux
Cosquer
Altamira
Fig. 1.27 Grot van Cosquer (Z.-Fr.) met ingang 37 m onder water, tekeningen ca. 18 500 v.Chr.

4

Dierlijk voedsel

Het keerpunt begon 3,2 miljoen jaar geleden toen de Australopithecus zich niet meer met loof en grassen voedde, maar met voedzamere wortels en knollen. Doorslaggevend voor de verdere ontwikkeling van de mens was dat de Homo vlees begon te eten. Onderzoekers vermoeden dat in het begin aas een belangrijke maar toevallige bron van vleesvoorziening was.

Hersenvolume

De menselijke hersenen begonnen 2,5 miljoen jaar geleden geleidelijk aan groter te worden. Alles in de stofwisseling van de Homo erectus werd ondergeschikt gemaakt aan één doel: de aangroei van de hersenen. Het spijsverteringsstelsel werd kleiner, de spieren werden minder krachtig. Door zijn groeiende intelligentie kon de mens zich beter beschermen tegen de grillen van het klimaat.

Werktuigen

Vandaag de dag vindt de mens dagelijks wel iets nieuws uit, maar zijn eerste technische stappen namen een eeuwigheid in beslag. Het duurde 700 000 jaar om onbehouwen stenen brokstukken te ontwikkelen tot nog altijd tamelijk grove steenwerktuigen.

5

De controle over het vuur was samen met de eerste vuistwig de grootste ontdekking die de wereld zou veranderen. Vuur is in de natuur te vinden, maar het kan opgewekt worden door hout tegen elkaar te wrijven en stenen tegen elkaar te slaan (vuursteen). Het levert licht, warmte, bescherming tegen roofdieren, werptuigen met een harde punt, hulp bij de drijfjacht en geroosterd vlees.

Homo erectus, slank en rijzig, met het gestel van een hardloper, leefde in de open savanne en legde zich toe op de klopjacht. In het sprinten moest de mens het weliswaar tegen bijna alle andere steppebewoners afleggen, maar wat uithoudingsvermogen betreft was noch de geit, noch de gazelle tegen hem opgewassen. De jagersvoedselzoekers jaagden hun prooi op tot die uitgeput bezweek.

Daarna verstreken nog duizenden jaren voor de eerste vuistbijl werd gemaakt. 3

6

Sociaal leven

Jagen op grote dieren was een groepsgebeuren: hinderlagen leggen, valkuilen maken, dieren besluipen en opjagen ... Wellicht heeft de 'gezellige' warmte van het vuur ook geleid tot meer sociale omgang tussen de individuen van een groep, tot delen met elkaar, overleg en taakverdeling. Zo werd de overlever in de natuur een sociaal wezen.

Vuur
Jacht
Fig. 1.28 Tijdelijke verblijfplaats van de jager

Jagers worden boeren

In grote delen van Europa was er genoeg te eten voor een goede jager. Dat veranderde toen omstreeks 10 000 v.Chr. de laatste ijstijd ten einde liep. Op korte tijd veranderde er nu meer in de levenswijze van de mens dan in al de tijd voordien.

VRAAG 9: Waardoor veranderde de levenswijze van de jagers?

1 Hoe het landschap veranderde na de laatste ijstijd

Noord-Europa was tot ongeveer 10 000 v.Chr. bedekt met ijs. Toen veranderde het klimaat en het landschap kreeg razendsnel een ander uitzicht. De permafrost, het ijs in de grond verdween, ijskappen en gletsjers smolten, de zeespiegel steeg, de boomloze steppe en toendra waarop mammoeten, oerossen, bisons en rendieren leefden, gingen over naar bos en moerassen met veel veen.

2 De jager werd een sociaal wezen

De jagers die na de laatste ijstijd in Europa leefden, waren dag in dag uit bezig met het zoeken naar voedsel om te overleven. Deze mensen waren uit noodzaak sociale wezens geworden:

• ze wonen en leven samen in kleine groepen

• er is taakverdeling: visser, jager, huttenbouwer, huidenschraapster, naaister, moederzorg, werptuigmaker, houtsprokkelaar, kok ...

• jagen veronderstelt organisatie, samenwerking en communicatie

3 De jager paste zich aan

Voor de jagers van weleer was voedsel vinden in een gebied dat eruit ziet als Noord-Scandinavië nu, erg lastig. De rendieren trokken zich terug naar het koudere noorden en andere dieren woonden in kleinere groepen dan voorheen. Het was bovendien door de bomen moeilijker om te ontdekken waar de prooi was. Eetbare planten en wortels waren er maar weinig te vinden en in de winter zelfs niet. Hij moest continu rondtrekken en slapen in de buitenlucht, in tenten of grotten. Door de klimaatomslag was het leven tussen de bomen van jacht op klein wild, van pluk en visvangst, minder fijn dan leven op de steppe.

Toen het warmer werd aan het eind van de laatste ijstijd, kenden sommige streken in het Nabije Oosten een overvloedige, wilde plantengroei. Kleine groepjes mensen bleven langere tijd wonen op een vaste plek. Ze leerden planten en dieren beter kennen. Uit de levenswijze dicht bij akkers en het hoeden van geiten en schapen, kwamen de eerste boeren voort. Van die grote veranderingen die zich voor het eerst in het Nabije Oosten voordeden, wisten de zwervers in Europa nog niets.

Fig. 1.29 Neanderthaler en Homo sapiens in Afrika en Europa

Nabije Oosten een gebied dat de moderne landen Egypte, Israël, Libanon, Syrië, Turkije, Irak, Iran en Saudi­Arabië omvat

drijfjacht manier van jagen door de dieren op te jagen met fakkels en geschreeuw

HOMO
Museum of Natural History (Wenen, Oostenrijk)

Nederzettingentijd

Een nieuwe levensstijl

Meer dan 99% van zijn geschiedenis was de mens een rondtrekkende jager-verzamelaar. In die lange tijd zocht hij wilde planten, vruchten en bessen en vulde hij dit dieet aan door de jacht op dieren. Hij was hierbij afhankelijk van de trek van dieren en van oogstrijpe gewassen. In het oude Nabije Oosten gaven onbekende groepjes jagers een schitterende oplossing aan het overlevingsprobleem. In deze streken had de jongste ijstijd geen grote rol gespeeld en was er geleidelijk een levenswijze ontstaan die anders was dan in het koude Noorden.

De eerste nederzettingen

Çatalhöyük

boeren

boeren herders

Zwarte Zee

Vanaf 20 000 v.Chr. begonnen rondtrekkende jagers-verzamelaars zich langzaam in nederzettingen te vestigen. Tegen het einde van de laatste ijstijd, zo’n 12 000 jaar geleden, verbleven ze permanent in nederzettingen, die groter werden. Tot dan toe jaagde men voornamelijk op gazellen. Toen de kudden wilde dieren geleidelijk aan begonnen te verdwijnen, wellicht mede door het veranderde klimaat, kwam het hoeden van schapen en geiten in opmars. Veehoeders en herders leidden nog deels een nomadisch leven, want de kudden moesten voortdurend naar nieuwe plekken met vers voedsel gedreven worden. Melk, vlees en huiden voorzagen nu in

TTaurusgebergte aurusgebergte

Middellandse Zee

Doc 22

Kaspische Zee

herders

boeren herders vissers verzamelaars vissers boeren verzamelaars

herders jagers boeren boeren herders veehoeders boeren veehoeders boeren herders vissers verzamelaars vissers boeren verzamelaars

Nijl

Tigris

Eufraat

jagers boeren boeren herders veehoeders boeren veehoeders

Syrische Woestijn

Jericho

Jordaan

Rode Zee

Zagrosgebergte Zagrosgebergte

Veehoederij kon verschillende vormen aannemen. Soms trokken alle leden van de groep mee met de kudden of trok een deel van de groep rond met de kudden en bleef de rest achter in de nederzetting. Zo werden kudden (ook nu nog!) in de zomer naar weiden hoog in de bergen gedreven en kwamen ze terug naar beneden wanneer het kouder werd. Weer anderen vestigden zich en hielden hun kudden op één plek. Het was dan nodig om de dieren bij te voederen met hooi en ander voer. Op deze manier ontstonden groepen mensen die wel nog rondtrokken, maar die niet alleen meer op jagen en verzame-

Perzische Golf

vroege

landbouwnederzetting (ca. 8000 v. Chr.) subtropisch bos grasland (steppe) gemengd bos dennenwoud 0 500 km

Jagers en veehoeders

Zwervende jagers waren ook herders geworden, omdat ze het gedrag van wilde dieren hadden leren kennen en leren beheersen. Dieren bij en in dienst van de mensen doen leven noemen we domesticatie. Domesticatie van dieren ontstaat als veehoeders en herders moeten beslissen welke diersoorten ze het beste behouden, hoe een kudde moet samengesteld zijn, hoe groot een kudde mag zijn om de weidegronden optimaal te benutten en overbegrazing te voorkomen. Door dieren te fokken, samen te laten kweken, ontstaan nieuwe rassen.

VRAAG 10: Hoe ontstonden de eerste nederzettingen?

De zwervende jager wordt veehoeder en akkerbouwer

De landbouw ontstond ongeveer gelijktijdig op meerdere plaatsen en verspreidde zich vanuit die kerngebieden over de hele wereld. Het begon met akkerbouw in gebieden die niet te koud, te heet of te droog waren en waar voldoende water aanwezig was. De vroegste akkerbouw ontstond in het oude Nabije Oosten waar jagers-verzamelaars ontdekten dat ze de verzamelde graankorrels konden laten groeien door ze in vruchtbare grond te stoppen. Akkerbouwers trokken niet meer rond, maar woonden in dorpen bij hun akkers.

De eerste boeren

De jagers-verzamelaars en veehoeders experimenteerden al in de eerste nederzettingen met wilde gewassen.

Zwarte Zee

TTaurusgebergte aurusgebergte

Middellandse Zee

Nijl Jordaan

Rode Zee

Eufraat

Syrische Woestijn

Kaspische Zee

Zagrosgebergte Zagrosgebergte

Perzische Golf

Eerst verzamelden ze op de berghellingen eetbare zaden van grote wilde grassoorten zoals emer en eenkoren. de beste korrels uit te zaaien, verbeterden ze de wilde plant tot een echte . Onbewust waren deze jagers en veehoeders begonnen met veredeling of domesticatie van planten. Door de gewassen te wieden, aandacht te schenken aan de velden en ze te beschermen tegen wilde dieren, begonnen de jagers-veehoeders met het beoefenen van de akkerbouw. Systematische en bewust georganiseerde akkerbouw, noemen we landbouw. Zo werden graangewassen en dieren gedomesticeerd. Die dieren en graangewassen waren aanwezig op de beboste heuvelrand, gaande van de Middellandse Zeekusten, over het Taurusgebergte (in het zuiden van Klein-Azië) naar het Zagrosgebergte (in Noord- en WestIran). Daar ontstond de akkerbouw en later ook de veeteelt. Door zijn vorm wordt dit gebied ook de Vruchtbare Sikkel of Vruchtbare Halvemaan genoemd.

verspreiding wilde tarwe en gerst verspreiding wilde geiten en schapen 0 500 km

subtropisch bos grasland (steppe) gemengd bos dennenwoud

jacht

veeteelt akkerbouw

e oppervlakte die een jager-voedselzoeker nodig had om zich te voeden was veel groter dan die van de oppervlakte die 1 jager nodig had, konden 9 mensen leven van veeteelt en 70 van akkerbouw. moderne landbouw kunnen zelfs 350 mensen daarakkerbouw was het nu mogelijk een reservevoorraad aan te leggen voor slechte tijden, want graan kon men lang bewaren. Dieren die getemd waren, konden op elk moment geslacht worden. De mens was nu minder afhankelijk geworden van de grillen van de natuur en hij kon voor langere tijd op eenzelfde plek blijven wonen. De voedselvoorraden lieten toe in grotere groepen samen te wonen. Zo ontstonden de eerste boerendorpen. De jager werd boer of de nomade (de zwervende mens) was sedentair (honkvast) geworden.

Tigris

De voorwaarden voor domesticatie van dieren en planten

Sommige dieren (kudde- of groepsdieren) laten zich gemakkelijk domesticeren, andere niet (solitaire dieren) omdat ze de mens wel (hond) of niet (kat) als baas erkennen. Veel dieren raken gestrest als ze opgesloten zitten en andere dieren worden rustig. Een dier onder toezicht moet van voedsel voorzien worden. Sommige dieren eten allerlei planten (geiten eten hooi, maar ook bladeren en takken) en andere zijn kieskeurig (rendieren eten alleen korstmossen). Zich willen voorplanten in gevangenschap is noodzakelijk voor domesticatie, omdat dieren daardoor de soort verbeteren. Dat lukt vaak niet als de mens beslist welke dieren zich samen moeten voortplanten.

Planten zijn gemakkelijker te domesticeren: een geschikte bodem, een passend klimaat en water zijn voldoende als overwoekering en ziekte uitblijven. Door domesticatie veranderen de eigenschappen van planten en dieren zodanig dat ze meer aangepast raken aan het leven dicht bij en in dienst van de mens.

Fig. 1.31 Woning van een neolithische boer
Fig. 1.32 Sikkel uit hout en ingezette vuursteentjes
Fig. 1.33 Handmaalsteen
Fig. 1.30 Domesticatie van dieren en planten

Domesticatie

Het proces waardoor oorspronkelijk wilde dieren worden afgericht en gekweekt wordt domesticatie genoemd. Door domesticeren of fokken (kweken) ontstaan verbeterde soorten (meer vlees, meer wol, meer melk) en huisdieren. Ook planten kunnen gedomesticeerd of veredeld worden zodat ze gemakkelijker gezaaid en geoogst kunnen worden, met een hogere opbrengst als resultaat.

wilde dieren

• solitaire dieren • erkennen geen gezag • kieskeurig in voedsel • stress in gevangenschap • moeilijke voortplanting

• everzwijn

varken

tamme dieren

• groepsdieren • erkennen gezag (van mens) • gevarieerd menu • rustig in gevangenschap • gemakkelijke voortplanting

Domesticatie verandert de eigenschappen van plant en dier.

(Naar: Uerpmann, 1983)

Toen het klimaat gunstiger werd, ontstond akkerbouw, waarschijnlijk op meerdere plaatsen bijna gelijktijdig. De gewassen verschilden per werelddeel volgens de wilde voorlopers die er groeiden.

Boeren in Europa

Toen de eerste boeren omstreeks 6000 v.Chr. langs de grote rivieren, Europa binnendrongen verliep de vestiging steeds op dezelfde manier:

1 zoeken van goede gronden voor akkerbouw en weiland langs de oevers van de rivieren

2 rooien van bomen en bos

3 afbranden en verwijderen van gras en kreupelhout

4 grond bewerken (hakken, openrijten)

5 zaaien en oogsten op een later tijdstip

De vroege boeren hebben zich niet in één grote golf over Europa verspreid, de migratie verliep wel sprongsgewijs. De eerste boeren vestigden zich en na een of meer generaties verlieten een aantal mensen de groep, trokken een eindje verder en vonden een nieuwe geschikte woonplaats langs een rivier of een kust.

Waar ze ook toekwamen, Europa was nergens leeg: overal leefden jagers-vissers-verzamelaars. Uit DNA-onderzoek van beenderen van de tijdgenoten blijkt dat de boeren overal de zwervende jagers en voedselzoekers opnamen in hun groepen, en dat de beide groepen zich dus vermengden.

De oudste Europese boeren, afkomstig uit het Nabije Oosten, staken omstreeks 6000 v.Chr. de Bosporus over. Via de grote rivierdalen drongen ze Europa binnen. Ze vorderden vermoedelijk 30 km per generatie. Anderen kwamen via de Middellandse Zee in Europa aan. Omstreeks 3500 v.Chr. was het noorden van Schotland bereikt.

weg die de eerste boeren in Europa volgden vindplaatsen van megalieten vuursteenmijnen

gebied waar de megalieten voorkomen

Verspreiding van de landbouw

De verspreiding van de neolithische landbouw hing samen met de landbouwmethoden. De boeren kenden maar een paar soorten graan die altijd op dezelfde akkers werden gezaaid. De grond raakte hierdoor volledig uitgeput. Bemesting en afwisseling in het grondgebruik kende men niet. De boeren zochten dus telkens nieuwe landbouwgronden. Daarvoor brandden ze een bos af en in de as zaaiden ze opnieuw. Soms keerden ze ook terug naar oude woonplekken, maar als die ondertussen waren bezet door andere groepen, zat er niets anders op dan verder te trekken. Op die manier bereikten de boeren uit het Nabije Oosten, via het noorden van Griekenland, de Donau en de Rijn, de Lage Landen aan de Noordzee.

Overal in Europa bleven jagers- en vissersvolken bestaan. Ze hadden het niet gemakkelijk naast de landbouwers. Dat kwam in de eerste plaats omdat de boeren talrijker en beter georganiseerd waren.

Vinca
Donau
Michelsberg
Maes Howe
La Roche aux Fées Carnac Locmariaquer
Villa Nova de São Pedro
Los Millares
Sesklo
Bosporus
Fig. 1.34 Verspreiding van de landbouw in Europa
Fig. 1.35 Gerst, één van de oudste graansoorten, en brood gebakken op prehistorische wijze
Fig. 1.36 Bandkeramiek
Fig. 1.38 Neolithische landbouwnederzetting in onze streken
Fig. 1.37 Pottenbakkerij

Boeren in onze streken

Vanaf 9000 v.Chr. werd het al warmer in Noordwest­Europa. We bevinden ons dan in de middensteentijd (mesolithicum). Vanaf 5500 v.Chr. voltrekt zich een revolutie in de landbouw.

VRAAG 11: Hoe ontstond de Neolithische Revolutie?

Boerendorpen in de Steentijd

De prehistorie wordt ingedeeld volgens de grondstoffen en soorten werktuigen die de vroege mens gebruikt of zelf maakt. De Oude Steentijd is veruit de langste periode en loopt van de eerste werktuigmakers (Homo habilis) tot het einde van de laatste ijstijd. Door de klimaatwijziging veranderde het milieu: de jagers vestigden zich in permanente nederzettingen als veehoeders en akkerbouwers in de hooglanddorpjes van Anatolië in Klein-Azië.

akkerbouw in 

Oude Steentijd paleolithicum Middensteentijd mesolithicum Nieuwe Steentijd neolithicum

Aan het einde van de Middensteentijd waren de werktuigen van de eerste boeren zodanig verbeterd en de akkerbouw was zo geëvolueerd dat de boeren langer op dezelfde plek konden blijven wonen. De akkerbouw was landbouw geworden, de jager-voedselzoeker, een consument van de natuur, was een honkvaste voedselproducent geworden. De overlever in de natuur kon nu leven van de natuur. Die ommekeer in het bestaan van de mens was een echte omwenteling en wordt daarom de Neolithische Revolutie genoemd bij het begin van de Nieuwe Steentijd.

Nabije Oosten Zuidoost-Europa Noordwest-Europa

steentijd

De steentijd bestaat uit drie periodes: Oude Steentijd, (eenvoudige en behouwen steen), Middensteentijd (overgangsperiode) en Nieuwe Steentijd (bewerkte, gevarieerde en meer werktuigen uit steen en andere materialen)

De eerste boeren in onze streken (ca. 4500 v.Chr.) trokken soms tot 30 m lange boerderijen op. Er waren drie delen: het woonhuis, de stal en een graanopslagplaats. In zo’n dorp woonden ongeveer 150 mensen, wat veel meer was dan in de hutdorpen van de plaatselijke jagers en vissers. Landbouw gaf immers meer voedselzekerheid.

De dorpen bestonden uit grote boerderijen. Vijf rijen zware palen droegen het dak en tussen de buitenste rijen was een wand opgetrokken. Ernaast werden grote kuilen uitgegraven. De leem daaruit werd gebruikt om de vloer op te hogen en de uit takken gevlochten wanden te bepleisteren. Later werden ze als afvalkuilen gebruikt. Door de zware constructie uit eikenstammen gingen de gebouwen ongeveer 25 jaar mee. De huizen waren bijna 5 m hoog, met wanden van 1,5 m dik. De palen stonden wel 1,5 m in de grond. Om de kwetsbare wanden te beschermen stak het zadeldak aan alle kanten uit, zodat er bij stormwind geen regen onder kon komen.

Fig. 1.39 Reconstructie van een prehistorische boerderij (Amrum in Duitsland)

De hele samenleving verandert

Als mensen langer op dezelfde plek blijven wonen, moeten hun tenten stilaan vervangen worden door lemen of stenen huizen. Voor de akkerbouw ontwikkelen ze plantstokken, puntploegen, sikkels en handmaalstenen om graan tot meel te pletten. Nederzettingen die goede oogsten voortbrengen, kunnen meer monden voeden, maar als de oogst mislukt of dieren sterven, dan dreigt hongersnood. Voedselvoorraden zijn dus nodig en wie veel vee of goede opbrengsten heeft, is rijk. Er ontstaan dan ook sociale verschillen (arm en rijk) in de samenleving. Soms wordt zelfs voor bezit gevochten en ontstaan er conflicten tussen de boerendorpen.

Potten bakken

Aardewerk maken is vrij eenvoudig. Klei was gemakkelijk te verkrijgen. Men kan met de hand potten, schalen e.d. vormen. Daarna werden de potten in de zon te drogen gezet tot ze taai en stevig waren als leer. Het eigenlijke bakken gebeurde in een oven met een temperatuur tussen 450 en 700 °C, heet genoeg om het water te verdrijven en de klei te harden.

Het spinnen en weven groeide misschien uit het vlechten van rieten manden. De nodige draden werden gewonnen uit dierlijke wol of geitenhaar en iets later uit vlas. Het spinnen was aanvankelijk niet veel meer dan het heen en weer rollen van de wol of vezels over de dij waardoor een ruwe draad werd gevormd. De spoelklos schijnt nochtans tegen het einde van het zevende millennium v.Chr. bekend te zijn. Toen ging het draden maken van wol (spinnen) veel vlotter.

Huizen bouwen

De bouw vergde vele dagen van intens samenwerken tussen alle volwassen leden van een gezin. Nadat de stenen funderingen gelegd waren, begon men met het werk aan de twee meter hoge muren die opgebouwd werden uit een mengsel van leem en stro. Als de lemen muren de goede hoogte hadden bereikt, overdekte men de ruimte van muur tot muur met dikke takken, daarna met stro en twijgen. Ten slotte werd daarover nog een dikke laag leem aangebracht. Spinnen en weven

Çatalhöyük, een stad uit de steentijd

Reeds vanaf 9000 v.Chr. werd landbouw bedreven in de hooglanddorpen van Oost-Anatolië in het huidige Turkije. De eenvoudige irrigatielandbouw bracht zoveel voedsel voort dat sommige boeren zich met handel of ambachten konden gaan bezighouden.

De huizen in Çatalhöyük stonden op verhoogde grond rond binnenpleinen en waren aan elkaar gebouwd. Daardoor waren er geen straten, ramen of deuren. De bewoners moesten de huizen binnenkomen over platte daken die ze konden bereiken met ladders. Ze waren opgetrokken in zongedroogde kleisteen. De huizen behoorden aan individuele gezinnen, hadden een vrij grote oppervlakte (6x4 m) en vertoonden onderverdelingen. Sommige gebouwen hadden duidelijk een andere functie, want ze waren versierd met runderhoorns en reliëfs van dieren (luipaarden), keramische beeldjes en echte wandschilderingen. Misschien hebben ze als heiligdom gediend. Samen met Jericho is Çatalhöyük een van de oudste steden van de hele wereld. De stad is een duidelijk bewijs dat de mens erin geslaagd is een nieuwe levenswijze op te bouwen, gesteund op primitieve landbouw en veeteelt.

1 De samenleving wordt complexer

Overal in Europa botsten de nieuwkomers op volkeren die nog rondtrokken als jagers en voedselzoekers en die het lastig hadden om te overleven in een gebied dat toegroeide en rendieren die meetrokken met de afsmeltende ijskap. Zij moesten leren jagen met pijl en boog en vissen met netten, harpoenen en fuiken. Hun leefgroepen waren bovendien klein en weinig georganiseerd.

Anders was het leven in de boerengemeenschappen die zich in onze streken vestigden. Ze hadden in hun oorspronkelijk leefgebied eetbare wilde grassoorten leren kennen, verzamelen en bewaren en de beste korrels uitzaaien om later te oogsten. Dieren als wilde schapen en zwijnen werden nu gehoed en gekweekt.

2 Kenmerken van de nieuwe levenswijze

• boeren gaan planten zaaien en oogsten in plaats van zwervend voedsel te zoeken

• door planten te verbeteren (veredelen) wordt akkerbouw stilaan landbouw

• er komen nieuwe werktuigen in gebruik: sikkel, hak, puntploeg, fuik, handmaalsteen, manden, weefgetouw met klossen en spoelen

weefgetouw spoel en klos puntploeg

• gebruik van meer grondstoffen: riet (dakbedekking, manden, fuik), klei of leem (potten en muren), hout (constructie van huizen en stallen, omheining, werktuigen), silex of vuursteen (bijlen, beitels, klingen, schrapers, messen, houwelen, pijlpunten)

• door voedseloverschotten ontstaat arbeidsverdeling en organisatie:

- mannen: veeteelt, akkerbouw, bouw van huizen, jagen, oogsten, pottenbakken

- vrouwen: weven, graan malen, schapen hoeden, vissen, koken

• nieuwe technieken ontstaan: spinnen, weven, huizen bouwen, potten bakken

• dieren hoeden en kweken wordt veeteelt: varkens, schapen, hond als huisdier

3 Als kleine nederzettingen groot worden ...

• door voedseloverschotten en arbeidsverdeling ontstaat ruilhandel

• door verschillen in bezit en vaardigheden ontstaat sociale ongelijkheid

• tussen boerendorpen ontstaan soms conflicten

• als er genoeg voedsel is, neemt de bevolking toe en ontstaan er mettertijd zelfs steden

Besluit

zaaien en oogsten Bij wilde gerst en tarwe vielen de korrels snel uit de aren. Deze soorten zaaiden zichzelf gemakkelijk, maar waren daardoor ook moeilijker te oogsten. Door bewust zaaien hield men alleen die soorten over waarvan het graan steviger in de aren zat.

vuursteenafslagen

silex of vuursteen hard stollingsgesteente dat voorkomt in kalksteen als een klomp of een knol Vuursteen is gemakkelijk scherp te maken en te bewerken. In de prehistorie is het de grondstof voor bijlen, messen, schrapers, pijlpunten. Door vuursteen tegen pyriet (Gr. pyr = vuur; een ijzerhoudend mineraal) te slaan, ontstaan vonken en uiteindelijk ook vuur. Wordt ook het 'staal van de steentijd' genoemd.

De Neolithische Revolutie uit de Nieuwe Steentijd veranderde de samenleving drastisch van jagen en verzamelen (nomade) naar landbouw en nederzettingen (sedentair), maar bracht daardoor ook een complexe samenleving voort.

De eerste industrie

Toen er meer boerendorpen kwamen, werd de vraag naar grondstoffen voor werktuigen groter. Vooral geslepen bijlen, klingen en houwelen waren gegeerd. Oorspronkelijk verzamelden de boeren de brokken vuursteen daarvoor op bepaalde berghellingen. Door de grote vraag begonnen kenners nu ook echte vuursteenmijnen (silexmijnen) te ontginnen. De vuursteenproductie nam daardoor sterk toe. De vuursteenknollen kwamen door de handel in dorpen terecht. Polijsten of slijpen, waardoor het werktuig zijn definitieve vorm kreeg, gebeurde ter plaatse.

Stenen monumenten

De vuursteenmijn van Spiennes (Bergen)

De vuursteen werd aan de oppervlakte ontgonnen in putten en kuilen of via verticale mijnschachten van ongeveer 1 m doorsnede en wel 20 m diep tot in de vuursteenlagen. Daarin werden straalsgewijs gangen uitgegraven, terwijl hier en daar pijlers in krijt bleven staan. De vuursteen werd ondergraven met houwelen tot de zoldering naar beneden viel. Alleen de knollen gingen naar boven. De mijn werd heel het 3de millennium uitgebaat.

Sommige van de groepen jagers, herders en boeren die naar Europa kwamen, waren ook de bouwers en de oprichters van indrukwekkende constructies met grote stenen. In een twaalftal landen van Europa komen zeker 50 000 van die ‘stenen monumenten’ voor (6000 in Frankrijk!). De reusachtige blokken natuur steen voor zulke bouwwerken worden megalieten genoemd. Er zijn drie soorten stenen monumenten. De menhirs zijn eenvoudige, rechtopstaande steenblokken die soms alleen, soms in rijen zijn opgesteld, van klein (van 1 meter) naar groot (tot 9 meter) gerangschikt in de richting van de ondergaande zon zoals in de streek rond Carnac in Bretagne (Fr.). Als blokken in halve of hele cirkels zijn geplaatst, spreken we van steencirkels of cromlechs. De bekendste, de grootste, de meest onderzochte, maar ook de meest mysterieuze steencirkel is die van Stonehenge (Wiltshire, Z.-Engeland) die vermoedelijk een soort zonne-obser vatorium was. Dan zijn er nog de dolmens, gesloten bouwwerken die een grafkamer vormen en die

Fig. 1.40 Ontginning van silex
Fig. 1.41 Dolmen (Wéris, Luxemburg, België)
Fig. 1.42 Menhirs (Carnac, Frankrijk)
Fig. 1.43 Cromlech (Stonehenge, Engeland)

4 Boeren met cultuur

Omdat de boeren niet meer steeds verhuizen, maken ze hun woningen duurzamer dan de plaatselijke hutdorpen van jagers en vissers. Door hun vaste woonplaats hebben de boerenvolken meer huisraad. Bij hen ontstond bandkeramiek, voorraadpotten en bekers in aardewerk waarop voor het eerst versieringen werden aangebracht in banden met punten, strepen en lijnen.

Afhankelijk van de streek en de teruggevonden potten, werktuigen en voorwerpen, onderscheiden archeologen verschillende boerenculturen of bekerculturen

Zo spreekt men van bandkeramiekers, trechterboeren, klokbeker- en standvoetbekervolken. Het woord Trechterbekercultuur is een verzamelnaam voor een groot aantal met elkaar verwante boerengemeenschappen in het neolithicum, wonend in gebied vanaf zuidelijk Scandinavië, in grote delen van West-Europa en tot aan de Donau in het oosten.

5 Ontginning van vuursteen

Naarmate boerenvolken zich over Europa verspreidden en jagers zich hadden aangesloten bij de levenswijze van de boeren, werd de vraag naar meer en betere werktuigen groter. Vooral silex (vuursteen) als grondstof was gegeerd. Vuursteen, opgehaald uit echte vuursteenmijnen leverde de ruwe silexknollen die in de dorpen verder werden verwerkt tot werktuigen. Die activiteit vereiste samenwerking, organisatie van het werk, gespecialiseerde arbeidslui en handelaars om de stenen en de afgewerkte producten te ruilen in de dorpen.

Deze boeren waren ook de eersten die hun doden gingen begraven in grafkamers, afgedekt met opgeworpen aarde en die stenen constructies maakten, gericht op de zon om de cyclus van het jaar te volgen als een kalender voor het boerenbestaan.

bandkeramiek

ronde, bolle aardewerkpotten met slingerende of zigzaggende banden van ingekerfde rechte of gebogen lijnen en punten

standvoetbeker slank vaatwerk met S­profiel en uitstaand voetje, touwversiering of versiering in de vorm van visgraatmotieven

trechterbeker trechtervormig en versierde beker, met platte bodem

klokbeker klokvorm, helemaal versierd of afwisselend versierde en onversierde zones

bekerculturen aardewerk met kenmerkende vormen en versieringen volgens het gebied waarin deze drink­ en bewaarpotten voorkomen

megalieten

grote steenblokken waarmee neolische boeren allerlei indrukwekkende monumenten oprichten (Gr. megalos = groot, lithos= steen)

menhir rechtopstaande steen, soms alleen, soms in rijen opgesteld bv. in Carnac in Bretagne (Fr.) (Bretoens men = steen; hir = recht)

cromlech

steencirkel, stenen in kringvorm opgesteld bv. in Stonehenge in Z.­Engeland

dolmen gesloten stenen constructie met grafkamer (Bretoens men = steen; dol = plat)

De betekenis van de constructies met megalieten is niet met zekerheid bekend, maar deze eerste uitingen van bouwkunst worden in verband gebracht met de doden­ en zonnecultus.

Fig. 1.45 De pijl geeft aan waar de zon opkomt op 21 juni. Het is de start van de zomer.
Fig. 1.44 Klokbekercultuur vanaf 4400 v.Chr.

De komst van het metaal

De periode tussen 5000 en 3000 v.Chr. was buitengewoon vruchtbaar voor de ontwikkeling van nieuwe technieken. Dat geldt in de eerste plaats voor de toepassing van metalen. De oorsprong ligt in het Nabije Oosten. De eerste metalen die door de mens gebruikt werden, waren vermoedelijk koper en goud. Ze komen op sommige plaatsen voor in zuivere vorm. Misschien heeft de prehistorische mens, aangelokt door de glans en de kleur, een dergelijk stuk metaal opgepakt en geprobeerd er een werktuig of een sieraad van te maken. Hij zal snel gemerkt hebben dat de kleurige steen zich anders gedroeg dan andere stenen. Door er op te hameren kon men er iedere gewenste vorm aan geven.

Al spoedig ontdekte men dat metaal gesmolten kon worden, waarna men er elke gewenste vorm van kon gieten. Hoe men dit ontdekt heeft, is niet duidelijk, want om het metaal te smelten, is een zeer hoge temperatuur nodig. Misschien kwam hier de technische kennis van de pottenbakker van pas. Nog verbazingwekkender is dat het mengen van verschillende metalen de eigenschappen van het eindproduct sterk kan verbeteren. Door een kleine hoeveelheid tin aan het koper toe te voegen, ontstaat brons, dat veel taaier is en harder dan zuiver koper en ook beter kan gegoten worden. Tin komt niet in zuivere vorm voor in de natuur. Men moet het door een ingewikkeld proces winnen uit erts dat er helemaal niet als metaal uitziet. Hoe de mens deze ontdekking gedaan heeft, is ons onbekend, maar omstreeks 3500 v.Chr. raakte het brons in gebruik in het Nabije Oosten.

Het vervaardigen van bronzen werktuigen

1. twee helften van een gietvorm in klei, waarin de vorm van een bijl is uitgespaard

2. vloeibaar brons wordt in de holte van de gietvorm gegoten

3. na afkoeling wordt de gietvorm geopend om het werktuig eruit te halen

4. eindresultaat

Metalen gereedschap biedt natuurlijk vele voordelen in vergelijking met stenen werktuigen. Een bronzen bijl kan geregeld worden bijgeslepen. Als de stenen bijl breekt, is ze verder waardeloos. Een bronzen bijl kan men echter omsmelten en opnieuw gieten. Het is duidelijk dat al deze handelingen door vaklieden moeten worden uitgevoerd. De bronssmid moet een van de eerste gespecialiseerde vaklieden van de prehistorie geweest zijn.

Gouden Keltische halsband (torque)

Fig. 1.46 Laagoven om metaalerts te smelten

1

Metaal verdringt steen

Rond 5000 v.Chr. wordt in het oude Nabije Oosten kopererts gevonden o.a. op het eiland Cyprus (cuprum is het Latijnse woord voor koper). Deze natuurlijke grondstof is heel anders dan steen, want ze kan behamerd worden om er gelijk welke vorm aan te geven en vooral, ze kan gesmolten worden en dat is spectaculair. Daarmee eindigt de Steentijd en begint de Metaaltijd.

Door kopererts samen met een klein deeltje tin - een erts dat niet in natuurlijke vorm voorkomt - om te smelten wordt een legering verkregen die brons wordt genoemd. Dit nieuwe metaal is geen zuiver metaal, maar het is sterker en harder is dan koper. Het is het eerste metaal dat door de mens zelf is gemaakt. Met deze belangrijke ontwikkeling breekt de Bronstijd aan.

Brons heeft veel voordelen: breekt niet, is hard, kan omgesmolten en opnieuw gegoten, gesmeed en geslepen worden.

2 Van Steentijd naar Bronstijd

In de overgang van de ene tijd naar de andere bleef de levenswijze bijna dezelfde, maar de technologische vooruitgang en de toename van de handel waren aanzienlijk.

aspect Steentijd Bronstijd (vanaf ca. 2000 v.Chr.)

sociale structuur kleine gemeenschappen gedeelde taken

grotendeels ongewijzigd landbouw in ontwikkeling akkerbouw wordt landbouw

voortzetting landbouw en veeteelt

natuurlijk kopererts legering vermenging van metalen

Hier: door 1 deel tin en 9 delen koper samen te smelten ontstond brons, een hard hersmeltbaar metaal dat zeer geschikt was voor werktuigen en wapens

technologie steen voor werktuigen en wapens

metaalbewerking komt op: bronzen werktuigen vervangen steen handel beperkte handel (ruilhandel)toename van handel door meerwaarde van brons conflicten beperkt, met stenen wapensdodelijke conflicten met bronzen wapens (zwaarden)

0 250 500km koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper tin tin tin tin tin koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper tin tin tin tin tin

Fig. 1.47 Vindplaatsen van koper en tin in Europa

3 Van Bronstijd naar IJzertijd

Als de Kelten - krijgersstammen uit Centraal-Europa - onze streken inpalmen, (8ste5de eeuw v. Chr.) introduceren ze de bewerking van een nieuw metaal, ijzer dat in het oosten al langer bekend was. Daarmee brak de derde periode van de Metaaltijd aan, de IJzertijd die de wereld veranderde. Keltische stammen bestonden uit krijgers, uitgerust met ijzeren zwaarden en boeren die ploegscharen gebruikten.

ijzeren zwaard

bronzen houweel
bronzen pijlpunt

OVERZICHT Prehistorie

60 miljoen jaar geleden

PRIMATEN

Australopithecus

19 miljoen mensachtigen

4,3 miljoen

15 miljoen voorlopers van de mens Australopitheci

2,5 miljoen MENS

2 miljoen Homo habilis

1,9 miljoen Homo erectus verlaat Afrika

300 000 jaar Homo sapiens ontstaat in Afrika

150 000 jaar

100 000 jaar

Homo sapiens verkent Afrika

Homo sapiens verlaat Afrika

45 000 jaar Homo sapiens sapiens in Europa

10 000 jaar einde ijstijd boeren in het Nabije Oosten

9000 jaar

6000 jaar geleden

boeren in Europa

3500 jaar boeren in onze streken

Homo erectus
Homo sapiens
Homo sapiens sapiens
Homo habilis

OUDE STEENTIJD paleolithicum einde ijstijd

Jagen, vissen, verzamelen

Tienduizend jaar geleden was de ijstijd voorbij. Bizons, mammoeten, wolharige neushoorns en reuzenherten verdwenen.

Ons land warmt op en raakt begroeid met bos. De mensen hebben genoeg te eten aan planten, bessen, noten, wortels en ze jagen en vissen. Daarvoor trekken de zwervers met de seizoenen mee en verblijven ze in een soort tenten of tijdelijke kampen.

Het kampvuur is ook hun kookplaats die bovendien dieren op afstand houdt, licht en warmte verspreidt. Ze maken ook alles zelf: kleding van dierenhuid, scherpe messen van vuursteen, werpsperen van hout en bot, werktuigen van gewei.

De eerste boeren

Ruim 7000 jaar geleden veranderde de leefwijze van de jag ers-voedselzoekers langzaamaan. Nieuwkomers brachten een andere manier van leven mee naar onze streken. Ze konden lange tijd op dezelfde plek wonen, de grond bewerken rond hun woonplek en eetbare grassoorten als emer en eenkoren kweken en oogsten. Dat lukte ook met peulvruchten, vlaszaad en lijnzaad waar ze draden konden van maken om te weven. Jagen en vissen deden ze ook nog. In bolle, gebakken potten die ze versierden met mooie motieven, bewaarden ze de voedselvoorraden. Wie zo leeft, is minder afhankelijk van de natuur.

jacht visvangst pluk

Boerendorpen in de Steentijd

De boerendorpen werden groter, want als de akkerbouw en veeteelt genoeg voedsel oplevert, kunnen meer monden gevoed worden.

Allerlei nieuwe modellen van aardewerk kwamen in omloop bv. als drinkbeker. Vooral de trechterbeker met een rechte bodem en wijduitlopende rand was populair.

Deze trechterboeren begroeven ook hun doden, soms in een individueel graf, soms in een gemeenschappelijk graf voor het dorp, in dolmens of hunebedden. Dat ging samen met een heel ritueel, grafgiften, sieraden en voedsel. Deze grafkamers waren gemaakt van gigantische stenen. Ook afzonderlijke stenen of menhirs werden opgericht, of in rijen of cirkels geplaatst.

Om hun werktuigen te verbeteren waren de boeren steeds op zoek naar de best mogelijke grondstof. Met de silexmijnen ontstond de eerste industrie die zoveel vuursteen opleverde dat ze ermee handel konden drijven. Er ontstond gespecialiseerde arbeid en de samenleving werd steeds beter georganiseerd.

akkerbouw veeteelt spinnen/weven/ bandkeramiek

Metaal verdringt steen

Omstreeks 2100 v.Chr. breekt een nieuw tijdperk aan wanneer de eerste metalen door de mens worden gebruikt. Koper moet in het begin als een vreemd soort gesteente zijn bekeken: het is licht, sterk, vervormbaar door erop te hameren en zomaar in de natuur te vinden. De grote verrassing kwam toen men ontdekte dat het kon smelten en in elke gewenste vorm kon worden gegoten. Misschien zat de pottenbakker er voor iets tussen?

In die tijd vermindert de jacht sterk en de boeren houden meer vee: runderen, schapen, geiten, varkens. De trekkracht van dieren wordt benut, wol en melk maken het agrarisch bestaan lichter. Geweven stoffen met verschillende kleuren en motieven zorgen voor mooie kleding.

Brons is het eerste echte metaal dat de mens zelf maakt door tin te mengen met een kleine hoeveelheid koper. Het is geen heel sterk metaal, maar het is wel geschikt voor sieraden en wapens. Het zwaard is een nieuwe uitvinding, een wapen zonder veel ander nut, maar wel een statussymbool voor de drager. Pas na 1000 v.Chr. is het mogelijk om ijzer uit erts te winnen en te bewerken.

bronstijd kopertijd ijzertijd

Samenhang

In de loop van de voorbije 100 jaar hebben wetenschappers een model ontwikkeld dat een verklaring geeft voor het ontstaan en de ontwikkeling van het universum. Wij hebben het voorrecht te behoren tot de eerste generatie die kan doordringen tot de oorsprong van alles wat bestaat.

1 Het heelal en wij

Het immens grote heelal zoals we dat nu kennen, heeft niet altijd bestaan. Het is bezaaid met minstens honderd miljard melkwegstelsels, en die bevatten elk ruwweg honderd miljard sterren. Het is onduidelijk hoeveel planeten er rond deze sterren draaien, maar op tenminste één ervan - zoveel is zeker - heeft zich leven ontwikkeld.

Zo'n 13,8 miljard jaar geleden ontstond het heelal uit een enorm heet punt met een bijna oneindig grote dichtheid aan energie. Dat oeratoom spatte uiteen. Dit wordt de oerknal genoemd. De tijd, de ruimte, de natuurwetten ontstonden uit de energie die was vrijgekomen. In de loop van miljarden jaren nadien klonterde materie samen en ontstonden sterrenstelsels met planeten rond elke ster. De aarde werd 4,6 miljard jaar geleden geboren. Nog een miljard jaar later was de aarde voldoende afgekoeld om de eerste eencellige levensvormen in de zeeen te zien verschijnen.

Op het land groeiden mossen en varens en rond de planeet ontstond een beschermende atmosfeer. Planten en dieren koloniseerden stilaan de aarde en die werd bewoonbaar. De vreemdste soorten grote landdieren bevolkten nu de aarde, maar sommige soorten zijn alweer uitgestorven. De eerste mensachtigen waren

er pas enkele miljoenen jaren geleden. De mens zelf deed zijn intrede zowat 2,5 miljoen jaar geleden: hij is een nieuwkomer in de evolutie van het leven op aarde.

2 Oorsprong van de mens

Over de oorsprong van de mens bestaan twee visies. Creationisten gaan ervan uit dat het universum en de aarde, evenals de mens en alle planten en dieren, zijn geschapen door een God die in één keer alles voortbracht. Er bestaan over de hele wereld scheppingsverhalen over het ontstaan van de mens, zoals het verhaal van Adam en Eva, van joden, christenen en moslims. Duizenden jaren was deze overtuiging de enige verklaring voor de oorsprong van alle leven en het begin van de tijd. De aanhangers van deze scheppingsleer nu zijn vooral fundamentalistische christenen uit de Verenigde Staten.

God schept Adam (Michelangelo, Sixtijnse kapel, Vaticaan, Rome, 1511)

De meeste mensen zijn tegenwoordig aanhangers van de evolutietheorie van Charles Darwin (1809-1882). Deze bioloog uit de 19de eeuw zei dat de mens afstamt van andere, meestal primitievere en uitgestorven diersoorten door natuurlijke selectie.

Charles Darwin (1809-1882)

Biologisch behoren wij, mensen, tot de familie van de apen, omdat we gemeenschappelijke voorouders hebben. Sommige soorten groeiden uit elkaar door natuurlijke oorzaken en andere stierven uit. De mens kon zich telkens goed aanpassen aan bv. de klimaatschommelingen en is nu de sterkste soort. Volgens de wetenschap verklaart alleen de evolutieleer de oorsprong van de mens, omdat zij zich uitsluitend baseert op feiten die bewezen zijn.

De centrale vraag die wij ons stellen, is: Hoe is de mens uiteindelijk de slimste soort geworden?

Over de oorsprong van de soorten (Charles Darwin, 1869)

We weten heel weinig over de prehistorie. Dat komt omdat er weinig bronnen overgebleven zijn.

Alles wat we terugvinden, zijn vondsten, overblijfselen zonder tekst en niet-fossiele sporen. Die worden opgegraven of ontdekt door archeologen.

Wat doet een archeoloog zoal?

• Hij of zij graaft vondsten op uit de bodem.

• Hij onderzoekt deze vondsten.

• Hij probeert te achterhalen uit welke tijd ze stammen.

• Hij gaat na waarvoor ze dienden.

• Hij verschaft ons vooral informatie over de geschiedenis van de mens.

3 De voorouders van de allereerste mens

Omstreeks 60 miljoen jaar geleden leefden de eerste primaten in Afrika. Dit waren de eerste mensapen en apen waaruit de mensachtigen zijn voortgekomen. De oudste teruggevonden menselijke voorouder is de Australopithecus. In Ethiopië vond men delen van het skelet van een vrouwtje dat ca. 3,2 miljoen jaar geleden leefde. Ze was tussen 1 m en 1 m 20 groot. Ze kreeg de naam Lucy. Deze vroege soort kon al rechtop lopen, maar ook nog goed in bomen klimmen.

Wat waren de voordelen van het rechtop lopen?

• Verder kunnen kijken en zich verder kunnen verplaatsen

• Minder energie verbruiken bij het voortbewegen

• Drie keer minder zonnewarmte opnemen

• Handen vrij hebben om iets te kunnen dragen en hanteren

4 De allereerste mens ... slim en handig

Ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden ontstonden de eerste echte mensen: de Homo-soort. De eerste was de Homo habilis wat handige mens (homo = mens, habilis = handig) betekent. Hij was een kleine mensachtige, iets groter dan de Australopitheci, de lijn waar hij uit was voortgekomen, ook al is niet bekend van welke soort. Hij had nog steeds een kleine herseninhoud en kleine kiezen. Hij kon nog goed in de bomen terecht, maar begon meer te lopen dan te klimmen in de open bosomgeving. Daardoor kreeg hij kortere armen en langere benen, de armen nog lang genoeg om te slingeren in de bomen en als steun bij het lopen. Zo werd hij een permanente tweevoeter. Hij leefde nog gelijktijdig met Australopitheci naast vele soorten van het geslacht Homo, waarschijnlijk elk in een eigen niche. De Homo habilis was een alleseter die at wat hij in de natuur kon vinden, vooral planten, knollen, vruchten, noten en grassen. Ze gingen ook op jacht, maar waren vooral aaseters: het vlees dat ze hadden bemachtigd van dieren die door grote roofdieren waren gedood.

Omdat ze de eerste werktuigen gebruikten, konden ze de botten van de dieren breken en het merg dat erin te vinden was, opeten. Dit merg maakte hen slimmer en sterker. De Homo habilis was al 1,5 m groot, maar nog steeds zwaar behaard. De werktuigen die hij gebruikte, waren eenvoudig en ruw.

Het klimaat in Afrika werd droger. De Homo habilis leefde nu in de beboste savanne en uitgestrekte graslanden van Oost-Afrika.

Uit die lijn ontwikkelde Homo ergaster, de 'werkman' genoemd omdat

hij de eerste verfijnde werktuigen maakte zoals vuistbijlen en klievers uit een tweezijdig behouwen kernsteen. Hij werd groter, sterker en slimmer dan zijn voorganger.

De opvolger van de Homo habilis was de Homo erectus, wat rechtoplopende mens (erectus = rechtop, opgericht) betekent. Hij kon zich nog beter aanpassen aan het klimaat. De werktuigen waren beter waardoor hij kon jagen op groot wild. De Homo erectus at dus veel vlees en ontwikkelde daardoor nog grotere hersenen. Omdat hij kon jagen in groep, vermoeden wetenschappers dat hij waarschijnlijk al een soort van taal had om te communiceren. De Homo erectus was de eerste die Afrika verliet. Deze soort verspreidde zich tot in Europa en Azië. Hij was de eerste soort bij ons. Hij deed ook een ontdekking die de wereld zou veranderen. Door twee stenen tegen elkaar te slaan, twee stukken hout tegen elkaar te wrijven of met vuursteen op pyriet te slaan (en dat naast een stuk droog gras), kon hij vuur maken.

Welke waren de vele voordelen van het vuur?

• Je kon vlees roosteren en koken.

• Er was verlichting en ook veiligheid.

Savanne
Regenwoud
5 Homo erectus

• Vuur zorgde voor verwarming.

• Dankzij vuur konden ze aan drijfjacht doen: dieren in de val lokken door vuur te gebruiken.

• Ze konden de punten van hun speren extra hard maken door ze even in het vuur te houden.

6 Een speciale soort in Europa

In Europa werden skeletten van een verder geëvolueerde soort teruggevonden, namelijk in het Neandertal in Duitsland. Deze soort noemde men de neanderthaler. Hij zou tussen 300 000 en 30 000 jaar geleden geleefd hebben. Hij had korte armen en benen, een grote brede neus, een teruggetrokken kin, een grote platte schedel en grote hersenen. Hij was heel slim.

De neanderthalers waren uitzonderlijk sterk en hadden een goed uithoudingsvermogen. Ze moesten soms dagenlang jagen om een prooi te vinden. Vermoedelijk konden ze dus ook spreken. Waar het mogelijk was, aten de neanderthalers ook vis. Ze leefden in grotten of in grote kampementen die ze maakten uit de botten en de huiden van o.a. gedode mammoeten. Ze waren de eerste soort die hun doden zouden gaan begraven. Ze dachten dus na over het leven na de dood.

7 Onze soort

De neanderthaler leefde in Europa samen met de Homo sapiens (de slimme mens), de soort die wij vandaag nog zijn. Deze soort ontstond ook in Afrika tussen ongeveer 300 000 en 150 000 jaar geleden en trok verder naar Azië en Europa, later naar alle andere continenten in de wereld. De eerste Homo sapiens was nog steeds een rondtrekkende jager die leefde in kampen of in grotten. Ze waren heel gelijkaardig aan de neanderthaler, maar toch hebben zij alle klimaatveranderingen nadien doorstaan en de neanderthaler niet. Ze hebben zich dus beter aangepast. Neanderthalers leefden ook in kleine groepen. Het

was moeilijk voor hen om te overleven. De Homo sapiens was vermoedelijk de eerste soort met kunstzin. Ze droegen kralen, schelpen en maakten reliëf in voorwerpen of graveerden er iets in. Ze maakten ook kleine beeldjes en grotschilderingen.

Vooral kleine vrouwenfiguurtjes werden teruggevonden, de zogenaamde venussen. Deze Venus van Willendorf is waarschijnlijk al 30 000 jaar oud.

De bekendste grotschilderingen zijn teruggevonden in Lascaux in Frankrijk (ca. 17 000 jaar geleden) en in Altamira in het noorden van Spanje (ca. 15 000 jaar geleden).

Grotschildering in Lascaux

Grotschildering in Altamira

8 Vissen, jagen en voedsel zoeken Tot ongeveer 10 000 v.Chr. (12 000 jaar geleden) was Noord-Europa bedekt met ijs. De hele wereld had een ijskap. Maar dan veranderde het klimaat, de laatste ijstijd liep ten einde. Het ijs smolt en er ontstonden toendra’s. Midden- en Zuid-Europa groeide dicht met grote bossen. Groepjes mensen leefden er als jagers, vissers en voedselzoekers. In de natuur was genoeg voedsel aanwezig om te overleven.

Deze zwervende jagers hadden weinig bezit, want ze verbleven in tijdelijke kampeerplaatsen en

Een hut uit beenderen en huid van een mammoet
Neanderthalers begraven een dode
De Venus van Willendorf (Oostenrijk, 11 cm, kalksteen)

de spullen die ze nodig hadden, maakten ze zelf met materiaal uit de natuur. Nog duizenden jaren zullen zij zo leven.

9 Een geweldloze revolutie

In het Nabije Oosten was de situatie anders. Het klimaat was mild, de plantengroei overvloedig en het wild in de bossen op de heuvels bestond vooral uit wilde schapen, geiten, varkens en zelfs koeien. De jagers jaagden op de wilde dieren en verzamelden korrels van wilde grassen, noten en vruchten. Omdat ze de dieren niet moesten volgen op trektochten, leerden ze planten en dieren zeer goed kennen. Ze ontdekten dat wilde granen, mits het nodige water en voorkomen van overwoekering, op elke plek konden groeien, dicht bij hun woonplaats. Zo ontstond de akkerbouw.

Ook dieren als schapen, geiten, zwijnen en koeien kon men doen leven dicht bij de mens. Zo werden ze tam en was het niet meer nodig dagenlang een dier achterna te zitten in de hoop het te kunnen vangen. Een dier kon men dan op elk moment slachten. Zo ontstond de veeteelt.

Als de mensen de planten die ze vroeger moesten zoeken en de dieren waar ze op jaagden, konden domesticeren, dan hoefden ze niet meer rond te trekken en bleven ze langere tijd op dezelfde plek wonen. Zo ontstonden rond 9000 v.Chr. de eerste boerendorpjes.

Hoe kwam de landbouw tot bij ons?

Heel langzaam werden de akkerbouw en de veehouderij in Europa bekend. Boeren waren afhankelijk van hun grond, maar door altijd dezelfde gewassen op dezelfde

plaatsen te verbouwen, raakte de grond rondom het dorp uitgeput. Op een nieuwe plek, in de nabijheid van stromend water, werden dan bomen gekapt, struikgewas verbrand en akkers aangelegd. De natuur overwoekerde het oude dorp dat na een aantal jaren verdween. Naast de landbouw verzamelden de boeren vruchten, noten en knollen in het bos. Ook jaagde en viste men nog veel.

Zo verplaatsten de boeren en de landbouw zich in de richting van Europa waar ze ongeveer 6000 jaar v.Chr. aankwamen. Dankzij de vruchtbare leemgronden en via de Donau en de Rijn bereikten ze onze streken, maar het zou opnieuw zeer lang duren eer de jagers en vissers bij ons de nieuwe levenswijze - die veel meer voedselzekerheid gafook overnamen. De jagers werden boeren die in steeds grotere nederzettingen woonden, in grote langwerpige boerderijen, dicht bij hun akkers en hun dieren. Nieuwe technieken als spinnen, weven en aardewerkpotten maken om voedselvoorraden te bewaren, waren nu overal bekend. Archeologen hebben verschillende boerenculturen teruggevonden. Zo spreken ze van bandkeramiekers, trechterboeren, klokbeker- en standvoetbekervolken, afhankelijk van de streek en de teruggevonden potten, werktuigen en voorwerpen.

De boeren van de trechterbekercultuur (3400-2800 v.Chr.) zijn vooral beroemd geworden door de manier waarop ze hun doden begroeven, onder enorme grafheuvels of hunebedden. Vandaar dat ze ook wel hunebedbouwers worden genoemd. Die grote stenen of megalieten waren eigenlijk zwerfkeien die door het ijs in een vorige ijstijd naar zuidelijkere gebieden waren geduwd.

In Europa zijn nog andere megalitische monumenten te vinden. In Bretagne (Frankrijk) staan menhirs in lange rijen en in Stonehenge (Engeland) zijn ze opgesteld in cirkels. Ze hebben waarschijnlijk allemaal te maken met dodenrituelen en de zon.

10 Het einde van de Steentijd

De laatste boerencultuur van de steentijd was de Klokbekercultuur (2600-2100 v.Chr.). De boeren van deze cultuur brachten koperen en bronzen werktuigen naar onze gebieden vanuit Spanje en Zuid-Frankrijk.

Deze boeren dreven immers ook (ruil)handel over grote afstanden. Uit Engeland en de Balkan brachten ze een metaal mee waarmee men bijlen, dolken en zwaarden, maar ook sieraden kon maken: koper. De komst van koperen en bronzen voorwerpen betekende het einde van de Steentijd. Vanaf 2000 v.Chr. spreken we van de Metaaltijd.

ijzeren bijl

11 Een populair metaal

In de IJzertijd (800-50 v.Chr.) kwam een nieuw metaal voor iedereen beschikbaar: ijzererts, waarmee de meeste boeren ijzeren werktuigen en wapens konden maken.

Klokbekervolken

Mesopotamië

1 Verkenning van het oud Nabije Oosten

2 Stromen als magneten

3 Samenleven in Tweestromenland

4 Schrijven is blijven

1 Het oude Nabije Oosten kunnen situeren op de plaats waar Europa, Afrika en Azië bij elkaar komen.

2 De namen van aardrijkskundige elementen (zeeën, gebergten, stromen, gebieden) kunnen plaatsen.

3 De twee grote stroomgebieden van het Nabije Oosten kunnen benoemen en situeren.

4 Weten waar en in welk gebied de eerste beschaving ontstond en kunnen situeren op de kaart.

5 Kunnen uitleggen waarom boeren van vruchtbaar heuvelland verhuisden naar overstromingsgebieden.

6 Vier stroomculturen kunnen noemen met de bijhorende stromen.

7 Het verschil kunnen uitleggen tussen regenlandbouw en irrigatielandbouw.

8 Weten hoe irrigatielandbouw voedseloverschotten kan voortbrengen.

9 Het ontstaan van steden langs grote stromen verklaren.

10 Een naam kunnen geven aan een eenvoudige samenleving en een meer geëvolueerde samenleving.

11 De naam kennen van twee soorten geweldloze revoluties die de eerste beschavingen kenmerken.

12 Weten hoe een sociale piramide is opgebouwd in Mesopotamië.

13 De belangrijkste oorzaak noemen van de sociale verschillen in een complexe samenleving.

14 Het verschil uitleggen tussen een stadstaat en een rijk.

15 De verschillende volken kunnen opnoemen die in Mesopotamië leefden en op een tijdlijn plaatsen.

16 Weten hoe en uit welke behoefte het schrift is ontstaan.

17 Drie soorten schrift noemen die achtereenvolgens in het oude Nabije Oosten ontstonden.

18 Kunnen verwoorden welke betekenis schrift heeft voor onze kennis van het verleden.

Het oude Nabije Oosten

In het Nabije Oosten komen drie werelddelen bij elkaar: Europa, Azië en Afrika. Toen de vroege mens uitzwermde over Afrika en daarna het continent verliet in verschillende golven, passeerden deze Homosoorten hier hoogstwaarschijnlijk allemaal. In dit gebied bleven groepen achter en vonden belangrijke ontwikkelingen plaats zoals het ontstaan van de landbouw tijdens de neolithische revolutie, dorpen en steden tijdens de stedelijke revolutie en daarna de eerste rijken.

Zwarte Zee

Taurusgebergte

Middellandse Zee EGYPTE

Syrische Woestijn

Kaspische Zee

Fig. 2.1 Geografie van het Nabije Oosten

Verkenning van het oude Nabije Oosten 1

In het Nabije Oosten is het landschap zeer verscheiden. We treffen er hooggebergte aan naast heuvelland en waterrijke riviervlakten naast kurkdroge woestijnen. Hier begon de geschiedenis. We verkennen de historische ruimte

VRAAG 1: Welke zijn de geografische kenmerken van het oude Nabije Oosten?

1 Geografie van het oude Nabije Oosten

Op de reliëfkaart van het oude Nabije Oosten is te zien dat het gebied geografisch hoogst verscheiden is. Allerlei tegengestelde landschappen wisselen elkaar af:

zeeën → Middellandse Zee, Zwarte Zee, Rode Zee, Perzische Golf, Kaspische Zee gebergten → Taurusgebergte, Zagrosgebergte woestijnen → Arabische Woestijn, Syrische Woestijn rivieren → Eufraat, Tigris, Nijl stroomgebieden → Mesopotamië, Egypte werelddelen → Europa, Azië, Afrika

bakermat de plaats waar iets is ontstaan

beschaving of cultuur een graad van ontwikkeling van individuen of groepen in een samenleving met een zekere complexiteit

stroomcultuur landbouwsamenleving langs een grote rivier

Deze plek heeft een unieke rol gespeeld in de migratie van de Homo sapiens toen hij voor het eerst Afrika verliet iets meer dan 100 000 jaar geleden. Tienduizenden jaren lang passeerden hier allerlei groepen en stammen waarvan sommige achterbleven en zich vestigden terwijl andere migranten zeer lang verder trokken om een vaste woonplaats te vinden. Als kruispunt van zwervende voedselzoekers werd het gebied de bakermat van veel nieuwe ontwikkelingen zoals de landbouw tijdens de neolithische revolutie en de nederzettingen die uitgroeiden tot steden en staten in de stedelijke revolutie die daarop volgde. In Mesopotamië, het stroomgebied van Eufraat en Tigris, werd de geschiedenis geboren

2 Bakermat van de beschaving

Eridu

Was een van de oudste steden van Mesopotamië, misschien wel de oudste. Het was een echte stad, meer dan Çatalhöyük en Jericho, en mogelijk de eerste stad op aarde. Het was een centrum van wat een beschaving kan worden genoemd.

Uruk

Deze stad was de eerste plaats waar de neolithische revolutie zich voltrok. Vanaf 6000 v.Chr. nam het aantal nederzettingen in het gebied gestaag toe, maar Uruk was de grootste.

Al vanaf 3500 v.Chr. was de stad een groot stedelijk centrum, het eerste voorbeeld van de stedelijke revolutie en het centrum van de Sumerische cultuur.

Ur

Gesticht ca. 4000 v.Chr. op de plaats waar Eufraat en Tigris in de Perzische Golf uitmonden. Eeuwenlang een van de belangrijkste stadstaten van de cultuur in Sumer. Door latere rampzalige overstromingen verdween de stad, terwijl andere plaatsen verzandden.

Akkad

Hoofdstad van het Akkadische Rijk dat Sumer veroverde en de belangrijkste macht was in Mesopotamië aan het eind van het 3de millennium v.Chr. De precieze ligging in het oosten van Mespotamië aan de Tigris is onbekend. De naam wordt wel genoemd in zowat 90 teksten.

Babylon

Was tweemaal (tussen 1770-1670 en 612-320 v.Chr.) de grootste stad van de wereld en wereldberoemd door haar indrukwekkende architectuur. Hammurabi verenigde het hele Mesopotamische laagland in het Oud-Babylonische Rijk. Voor het bestuur van zijn rijk vaardigde hij de eerste geschreven wetten uit (Wetboek van Hammurabi).

Sumer (of Sumerië) de streek in het zuiden van Mesopotamië waar meerdere dorpen lagen De Sumeriërs vonden de irrigatie uit die landbouw mogelijk maakte. Hun samenleving wordt beschouwd als de eerste beschaving ter wereld.

De eerste steden

Reeds voor de aanvang van het neolithicum waren er dorpen ontstaan met een gemengde bevolking van jagers, herders en boeren. Sommige daarvan gingen eruitzien als een stad zoals Çatalhöyük in Klein-Azië en Jericho in Syrië dat reeds vroeg echte stadsmuren bezat.

Çatalhöyük, een bijzondere stad

De neolithische stad Çatalhöyük lag op twee heuvels die 20 meter uitsteken boven de vlakte (höyük = heuvel).

De oudste bewoningslagen op de oostelijke heuvel dateren van ca. 7400 v.Chr. De westelijke heuvel kende een bloeitijd tussen 6200 en 5200 v.Chr. Door de eeuwen telde de stad gemiddeld tussen 5000 en 8000 inwoners en was het de grootste en meest ontwikkelde stad van die tijd.

Hoe is Çatalhöyük zo groot kunnen worden?

Het succes van de stad was haar ligging. Ooit bestond het gebied uit een groot meer dat 16 millennia geleden begon uit te drogen. Kleine meren en moerassen schoten over, te midden van zeer vruchtbare vlakten.

Op de vlakten waren maar weinig stenen te vinden, zodat huizen zonder veel onderscheid, straatloos tegen elkaar en met toegang via het dak, werden opgetrokken met in de zon gedroogde tegels van modder en klei.

Deze stad is een duidelijk bewijs dat de mens erin geslaagd was een nieuwe levenswijze op te bouwen, gesteund op primitieve landbouw en veeteelt.

Een woonhuis kende vermoedelijk een levensduur van 40 tot 60 jaar. Daarna werden huizen ofwel afgebroken of met zand en gruis volgestort waarna een nieuw huis werd gebouwd. In totaal is men zo aan 18 woonlagen voor de westelijke heuvel gekomen.

Van de heuvels naar de riviervlakten

Rond 6000 v.Chr. droogden hele gebieden op de wereld uit en een gordel van woestijnen ontstond, van Afrika tot in China. In Afrika vestigden mensen zich nu langs de Nijl, in de Vruchtbare Sikkel aan de Tigris en de Eufraat (Mesopotamië), in India aan de Indus en in China aan de Gele Rivier. In de vlakten tussen en langs de grote stromen ontstonden de eerste georganiseerde samenlevingen of stroomculturen.

De Vruchtbare Sikkel, voorheen een vruchtbaar gebied, ontsnapte niet aan de droogtetrend. De regenlandbouw, gebaseerd op natuurlijke regenval, werd onmogelijk. Weinig regen leidt tot droogte, slechte oogsten en tenslotte volgt hongersnood. De boeren en herders uit de heuvels en de vlakten verhuisden naar de nabijgelegen rivieren.

Fig. 2.2 Çatalhöyük, voorbeeld van de overgang van dorp naar stedelijke agglomeratie. Beeld door Dan Lewandowski.
Fig. 2.3 Opgravingen in Çatalhöyük
Fig. 2.4 Woestijngordel van de Sahara (Afrika) tot China (Verre Oosten)

Stromen als magneten

In gebieden waar voor het eerst aan landbouw werd gedaan, ontstonden ook de eerste goed georganiseerde samenlevingen langs grote stromen.

VRAAG 2: Hoe ontstonden de stroomculturen?

1 Primitieve landbouw was regenlandbouw

Reeds in het 8ste millennium v.Chr. was Anatolië, het binnenland van Klein-Azië (het huidige Turkije) bewoond door een volk dat aan primitieve landbouw en veeteelt deed. Er was water, de grond was vruchtbaar en permanente nederzettingen ontstonden. Çatalhöyük was zo'n nederzetting die uitgroeide tot een steentijdstad die tot in het 6de millennium bleef bestaan.

Het succes van de nieuwe levenswijze als boer was te danken aan de regenlandbouw. Maar tegelijk maakte de regenval het gebied ook kwetsbaar. Na 6000 v.Chr. droogt Centraal-Anatolië geleidelijk uit omdat er te weinig regen valt voor regenlandbouw. De gevolgen zijn rampzalig:

WEINIG REGEN DROOGTE SLECHTE OOGST HONGERSNOOD

2 Gedwongen verhuis

regenlandbouw landbouw die afhankelijk is van regenval (min. 250 mm per jaar)

De boeren konden het droogteprobleem alleen oplossen door te verhuizen naar het lagergelegen heuvelland - aan de rand van het hooggelegen binnenland - waar ze voldoende water vonden. Niet alle boeren verhuisden in dezelfde richting. In het oosten vonden ze bebost heuvelland en nog verder waren grote laaglandvlakten te vinden van de grote rivieren Eufraat en Tigris. Het was een ontdekkingstocht die weer duizenden jaren duurde.

Andere boeren trokken in de richting van Europa waar ze binnendrongen langs de grote rivieren die ze daar aantroffen.

3 Landbouwsamenlevingen langs grote stromen

In het oude Nabije Oosten ontstonden de eerste echte landbouwsamenlevingen tussen en langs de grote stromen. Dat gebeurt in Mesopotamië of Tweestromenland en later langs de Nijl in Egypte. Een gelijkaardige ontwikkeling doet zich ook voor in Azië waar Indië zal ontstaan langs de Indus en in China aan de Gele Rivier.

Al deze landbouwsamenlevingen zijn stroomculturen omdat de eerste beschavingen op de wereld daar ontstaan aan grote stromen en daar tot bloei komen. De oudste stroomcultuur is die van Mesopotamië, de langstdurende stroomcultuur is die van Egypte.

Bekijk de tijdband die het tijdstip weergeeft waarop deze culturen zijn ontstaan.

Mesopotamië de Griekse naam voor de streek tussen Tigris en Eufraat (Tweestromenland)

Deze stromen ontspringen in het bergland van Armenië in het noorden en stromen naar de Perzische Golf in het zuiden.

Tigris = 1950 km Eufraat = 2760 km

Nijl

langste stroom van de wereld (6670 km) waarvan ruim 1000 km in Egypte

woestijn zeer droog gebied, 20% zandzeeën en de rest is steenwoestijn

2.5 Stroomculturen

MESOPOTAMIË (Tigris en Eufraat)
(Nijl)
(Indus) CHINA (Gele Rivier)
Fig.

Samenleven aan grote stromen

Toen zwervers, herders en boeren, door droogte gedwongen, afzakten uit het heuvelland in de Vruchtbare Sikkel naar de waterrijke stroomgebieden, vonden ze geen mooie weiden en akkerlanden. In de meeste gevallen moesten moerassen worden drooggelegd, zoals in Mesopotamië, of papyrusbossen worden gerooid, zoals in Egypte. Smalle stroken kwamen dan beschikbaar voor landbouw langs de oevers van de rivieren.

Ontstaan van irrigatielandbouw

In Mesopotamië en in Egypte brengen de rivieren water aan uit het gebergte waar ze ontspringen en voeren het af naar hun monding in grote zeeën. Het water brengt ook slib mee: deeltjes van plantenresten en grondsoorten die als een natuurlijke bemesting achterblijven op de oevers. De boeren ontdekten ook dat door het water optimaal te benutten, grotere gebieden vruchtbaar kunnen gemaakt worden. Zo kwam bevloeiing of irrigatie in gebruik.

In Egypte gebeurt de irrigatie van de oevers van de Nijl op natuurlijke wijze door jaarlijkse overstromingen. In Mesopotamië zijn de overstromingen onregelmatig zodat de boeren de bevloeiing zelf moesten regelen door het aanleggen van dijken, dammen en sluizen en het uitgraven van kanaaltjes en waterputten. Via beekjes en greppels werd het slibrijke water verder verdeeld over de velden. Vanaf 3500 v.Chr. maakten de boeren in Mesopotamië ook gebruik van potten aan hefbomen (sjadoef) om hoger en verder gelegen dorre gronden vruchtbaar te maken. Nieuwe werktuigen zoals de zaaiploeg vulden graafstok en hak aan. Door een betere grondbewerking was het ook mogelijk de oogst te vergroten en zelfs voedseloverschotten aan te leggen. Irrigatielandbouw bracht tot vijftienmaal meer op dan regenlandbouw.

Fig. 2.6 Irrigatielandbouw door aanleg van kanaaltjes, greppels, dijken en dammen

Samenleven in Tweestromenland

Tweestromenland is de Nederlandse naam voor Mesopotamië. Zonder de stromen was er in dit gebied niets. Samenleven aan Tigris en Eufraat was er dan onmogelijk geweest.

VRAAG 3: Hoe verbeterden boeren hun landbouw opbrengsten in Mesopotamië?

1 Hoe irrigatielandbouw werkt

De bewoners van de uitdrogende gebieden verhuisden naar de grote stroomgebieden om aan voldoende voedsel te geraken. Maar de boeren vonden er niet meteen bewerkbaar land. Er moest vooraf nog wat gebeuren:

• in het zuiden van Mesopotamië: moerassen droogleggen

• langs de Nijl: papyrusbossen rooien

De jaarlijks weerkerende overstromingen die deze streken teisterden, moesten overwonnen worden door aanleg van kanalen en dijken en om gecontroleerde (beheersbare) irrigatie of bevloeiing mogelijk te maken.

Lees 'ontstaan van irrigatielandbouw' en raadpleeg de tijdlijn met de tijdstippen van wat er door beheersing van de overstromingen mogelijk werd in de riviervlakten.

heuvelland riviervlakten

Irrigatielandbouw is een intensieve en kunstmatige vorm van het land bewerken. Het is een systeem om water naar de akkers te leiden en dat systeem berust op:

• irrigatiekanaaltjes → water via grachten of greppels leiden

• dammen → water tegenhouden

• sjadoef → water op de akkers tillen

• waterputten → water opslaan

• dijken → verhoogde oevers

• sluizen → water tegenhouden/doorlaten

2 Hoe stroomculturen ontstaan

Als het klimaat zonnig is en rivieren water aanvoeren dat rijk is aan vruchtbaar slib, dan is landbouw mogelijk. Door irrigatie wordt een dorre bodem vruchtbaar. Meer gronden en nieuwe werktuigen leveren betere oogsten op, en zo ontstaan voedseloverschotten. Daarmee kunnen meer mensen gevoed worden en de bevolking neemt toe.

Schematische voorstelling van de irrigatielandbouw

irrigatielandbouw landbouw die afhankelijk is van irrigatie door overstromingen van rivieren en/of het aanleggen van kanalen en dijken

zaaiploeg zaaien en ploegen tegelijk (2de millennium v.Chr., Mesopotamië) sjadoef waterhevel

+ meer gronden vruchtbare bodem voedseloverschotten betere oogsten nieuwe werktuigen zon, water, slib IRRIGATIE irrigatie nederzettingen irrigatielandbouw steden

Samenwerken uit noodzaak

Omstreeks 6500 v.Chr. ontstonden in Sumerië de eerste dorpen. In deze streek viel weinig regen en de rivieren overstroomden er onregelmatig. Toch was de landbouw er succesvol omdat de boeren het water leerden beheersen door irrigatie. Samenwerken en organisatie van het werk was daarbij een noodzaak. Boeren die de leiding namen of grotere oogsten binnenhaalden, kregen meer aanzien. Ze werden de leiders van de nederzetting en de gemeenschappen raakten hierdoor steeds meer georganiseerd.

Nieuwe beroepen

Fig. 2.7 In een rijk koningsgraf vond de Britse archeoloog Charles Leonard Woolley omstreeks 1925 deze ‘Standaard van Ur’, een doosje (ca. 22 x 50 cm), met een vredes- en een oorlogstafereel. Het werd gedragen op een stok ter herdenking van de (wel)daden van de vorst.

Omdat de irrigatie grote oogsten opleverde, groeide het aantal inwoners. Sommige landbouwnederzettingen gingen eruitzien als een stad waar veel mensen bij elkaar wonen. Niet iedereen moest er zich nog bezighouden met het bewerken van de grond. Er ontstonden gespecialiseerde beroepen of ambachten (ambachtslui): pottenbakkers, leerlooiers, timmerlieden, bouwvakkers, wevers, bakkers, vissers, veetelers ... Ze ruilden gebruiksvoorwerpen, grondstoffen, luxeproducten, werktuigen, goederen en diensten tegen graan, wol, vlees, huiden en melkproducten. Ruilhandel was een nieuw fenomeen. Handelaars trokken ook naar verre streken om zeldzame handelswaar zoals vreemde houtsoorten, verf- en kleurstoffen en harde steensoorten (lapis lazuli, marmer) aan te voeren.

De stedelijke revolutie

In het midden van het 4de millennium v.Chr. werden de onderlinge verschillen tussen de dorpen steeds duidelijker. Er ontstond een nieuwe gemeenschapsidentiteit. Zeker 30 dorpen groeiden uit tot stadstaten. Aan het hoofd stond een soort vorst of koning. Om toezicht te houden op de oogsten, de handel en het bestuur had hij veel helpers nodig: soldaten voor de bescherming en ambtenaren die betaald werden uit de belastingen in natura. Omdat de mensen beseften dat ze met hun landbouwsamenleving afhankelijk waren van natuurkrachten, vereerden ze allerlei goden die hen moesten beschermen tegen hevige overstromingen en tegelijk om geslaagde oogsten af te smeken. Tempels werden het centrum van de stad onder leiding van priesters die er opslagruimten voor voedsel en zaaigoed beheerden. Zelfs trekdieren, ossen en ezels, werden er ondergebracht. De tempel was het economisch centrum, het grootwarenhuis van de tijd. Vaak was de koning ook de leider van de priesters en dan was hijzelf de priester-koning. Door bezit van goederen kwamen sociale verschillen tot stand. Verwantschap en familiale verbondenheid waren belangrijk om bezit door te geven en sociale status te verwerven.

Fig. 2.8 Priester-koning, Uruk, ca. 3300 v.Chr. (Louvre)

VRAAG 4: Hoe ontstonden de eerste steden?

1 Dorpen worden steden

Het belangrijkste economisch gevolg van de irrigatielandbouw was dat dit type landbouw behoorlijke landbouwoverschotten kon voortbrengen. Dat had een grote impact op de hele samenleving die door de bevolkingstoename evolueerde van kleine boerendorpen naar stedelijke samenlevingen of van een egalitaire samenleving naar een complexe samenleving. De evolutie kan zo samengevat worden:

egalitaire samenleving complexe samenleving

• landbouwsamenleving

• irrigatielandbouw

• organisatie onder een leider

• overlevingsproducten

• stedelijke samenleving

• beroepsspecialisatie

• een vorst of een koning aan de top

• uitwisseling van goederen en diensten (voedseloverschotten) (ruilhandel)

• weinig sociale verschillen

• grote sociale verschillen

Deze overgang wordt de stedelijke revolutie genoemd.

2 Van stad naar stadstaat

In Sumerië, het laagland van Mesopotamië, had geen natuurlijke verdediging. Hoe meer mensen er waren, hoe groter de nederzetting, hoe belangrijker het was zich te kunnen verweren tegen aanvallers. Rond 4000 v.Chr. bouwden de Sumeriërs daarom de eerste steden. De huizen waren van zongedroogde kleisteen die overvloedig voorkwam aan de oevers van de rivieren en waarmee ook hoge verdedigingsmuren werden opgetrokken.

De eerste grote steden waren geboren.

Een stad met het grondgebied eromheen was nu een stadstaat geworden.

3 Complexe gelaagde samenleving

De bevolking van de steden was opgedeeld in sociale klassen, in de vorm van een piramide. De middenlaag had veel macht en veel bezit, de onderlaag weinig bezit en weinig macht. De sociale verschillen zijn doorheen alle domeinen van de samenleving zichtbaar.

Onderstaande figuur illustreert de samenlevingsopbouw:

Fig. 2.7 illustreert de samenlevingsopbouw

1. Boeren brengen zakken graan naar de koning.

2. Veeboeren brengen runderen en geiten naar de koning.

3. Vissers brengen vissen.

4. De koning op zijn troon neemt de goederen in ontvangst.

5. Priesters zitten voor de koning.

6. Een harpspeler en een zanger vrolijken de plechtigheid op.

egalitaire samenleving eenvoudige landbouwsamenleving met weinig verschillen tussen de mensen complexe samenleving stedelijke samenleving met grote verschillen tussen de mensen in macht en bezit stadstaat woonkern met aaneengesloten bebouwing, een eigen bestuur en het gebied errond dat tot de stad gerekend wordt, soms met nog wat kleinere nederzettingen erin

ruilhandel uitwisseling van goederen belastingen in natura bijdrage die de overheid opeist in de vorm van goederen voor herverdeling ten voordele van het algemeen belang

domein

Steden worden staten

Een snelgroeiende bevolking ging ook op zoek naar nieuwe gebieden om te ontginnen. Grenzen moesten vastgelegd en de eigen bezittingen beschermd worden. De beter boerende stadstaatjes onderwierpen dan buurvolken of andere steden. Soms wilden hun leiders gewoon meer macht verwerven. Veroveringen leverden buit, rijkdom en slaven op. De koning, die vaak de militaire leider was, veroverde met zijn soldaten op de duur een heel rijk, waardoor de veroveraars hun taal, godsdienst en cultuur konden verspreiden en de stad het culturele centrum werd van het rijk.

Fig. 2.9 Reconstructietekening van de Ishtarpoort, de hoofdtoegangspoort tot de stad Babylon

Rond 600 v.Chr. was Babylon uitgegroeid tot het machtigste rijk in het Midden-Oosten. Koning Nebukadnezar II (605-562 v.Chr.) breidde zijn rijk uit en herbouwde Babylon. De binnenstad was ommuurd en had acht monumentale toegangspoorten. De Ishtarpoort, opgetrokken met blauwgeglazuurde tegels, was versierd met draken, stieren en leeuwen, de symbolen voor de goden Marduk, Adad en Ishtar. Een processieweg (voor de jaarlijkse nieuwjaarsprocessie) van bijna een kilometer lang leidde naar de poort. Oude bronnen vertellen ook over bomen, struiken en bloemen die op de muren waren geplant. De weeldigerige Hangende Tuinen ‘hingen’ als het ware boven de oevers van de Eufraat en waren voorzien van een ingenieus irrigatiesysteem. Het meest indrukwekkende bouwwerk was de tempeltoren (ziggurat) met op de top de tempel voor de god Marduk. Hij moet 91 meter hoog zijn geweest, maar is nu erg vervallen. De ziggurat van Ur is beter bewaard gebleven. Hij was minder hoog (30 meter), maar hij geeft een idee hoe de Toren van Babel er moet hebben uitgezien.

VRAAG 5: Hoe ontstond een cultuur?

1 Steden worden rijken

Sinds de aankomst van de eerste bewoners veranderde de samenleving in Tweestromenland meermaals. Bekijk hier wat bij elkaar hoort.

• nederzetting → groepje mensen dat op dezelfde manier samenleeft

• dorp → kleine, georganiseerde gemeenschap met leiders

• stad → complexe samenleving met hiërarchische structuur

• stadstaat → stedelijk centrum met het grondgebied eromheen

Als een stadstaat erin slaagt andere steden en dorpen te onderwerpen en daarmee zijn eigen grondgebied vergroot, wordt het een rijk dat een bestuurlijke eenheid vormt.

nederzetting dorp stad stadstaat rijk

De stadstaat die het bestuurlijke en culturele centrum is van het onderworpen gebied, ontwikkelt stilaan een cultuur of beschaving met een eigen karakter en krijgt dan ook een eigen naam, zoals bijvoorbeeld de Sumerische of Babylonische cultuur, genoemd naar het volk, de streek of de stad.

2 Opeenvolgende rijken in Tweestromenland

In Tweestromenland ontstonden verschillende rijken. Op de tijdlijn en de beschrijving staan de verschillende volkeren die achtereenvolgens een rol speelden in de lange geschiedenis van het gebied.

In het zuiden van Mesopotamië lagen vele stadstaatjes. De streek wordt Sumer genoemd en de bewoners waren de Sumeriërs. Rond 2300 v.Chr. was Babylon een van die stadstaatjes. Noordelijker lagen stadstaatjes waarover de Akkadiërs heersten vanuit hun stadstaatje Akkad. Zij veroverden Sumer. De Amorieten, nomadische herdersstammen uit de woestijn, veroverden Babylon en het hele gebied dat vanaf dan Babylonië heette. Zij maakten van de stad hun machtscentrum. Zo ontstond het eerste rijk, het Oud-Babylonische Rijk dat de cultuur overnam van de Sumeriërs. Omstreeks 1500 v.Chr. werd Babylon verwoest door de Kassieten, een naburig volk. Daarna was de stad bijna permanent in oorlog met de buren en met andere landen. Pas in de 8ste en 7de eeuw v.Chr. werd Babylon opnieuw een politiek en vooral cultureel centrum.

3 Babylon, een machtscentrum met tuinen en torens

In een stad zoals Babylon zijn alle samenlevingsdomeinen aanwezig.

In de grote cultuurgebieden van Mesopotamië waren meerdere steden zoals Babylon te vinden, met een hoogstaande cultuur en actief in elk van de vier samenlevingsdomeinen.

In Mesopotamië ontstonden de eerste beschavingen ter wereld.

Sumer

• een reeks stadstaten ontstaan in Zuid-Mesopotamië, ieder met een eigen vorst

• de leider van de machtigste stadstaat wordt erkend als koning van de regio

Akkad overheerst grote delen van Mesopotamië (Sumer + Akkad = Babylonië)

Amorieten veroveren Babylon

Oud-Babylonisch Rijk ontstaat

Kassieten veroveren Babylon

Assyriërs Babylon wordt verwoest

Nieuw-Babylonisch Rijk Babylonië wordt terug onafhankelijk en kent een grote bloei

Perzisch Rijk Babylonië wordt veroverd door de Perzen

Schrijven begon tijdens het neolithicum toen de eerste dorpen ontstonden aan de Tigris en de Eufraat. De dorpelingen legden moerassen droog en door irrigatie werd landbouw mogelijk. Voedseloverschotten en meer mensen leidden tot zakendoen. In die context ontstonden de eerste vormen van schrift, reeds vanaf minstens 7500 v.Chr.

Tellen wordt schrijven

Boeren wilden hun landbouwproducten, planten, dieren en hun voorraden kunnen tellen. Aanvankelijk gebruikten ze daarvoor steentjes met inkervingen die een aantal voorstelden. Zo’n steentje was waardevol en duurzaam, maar het vroeg tijd om het te vervaardigen. Het was eenvoudiger een klein stuk klei te vormen, lijnen of stippen aan te brengen met een rieten stift en te verfraaien met snippers klei. De vormpjes werden dan gedroogd in de zon of gebakken in een oven. Ze worden tel- of rekenstenen genoemd, maar ze bevatten ook nog aanvullende informatie. De vroegste vormen waren eenvoudig: kegels, bollen en platte schijven stelden hoeveelheden graan voor, eivormen waren potjes olie, cilinders een schaap of een geit. Soms namen ze aantallen samen met een steen van een andere grootte of vorm.

2.12 Een verzegelde bol met de telstenen die erin zaten, 4000-3100 v.Chr. (Louvre)

Kleitabletten

In het 5de millennium v.Chr. verschenen in de Sumerische steden Uruk en Susa kleistenen balletjes waarin telstenen werden gestopt en verzegeld met een stempel om er iemands eigendom mee aan te duiden en om fraude tegen te gaan. Maar aangezien de meeste bollen gesloten teruggevonden zijn, neemt men aan dat ze zelden opengebroken werden om de inhoud daadwerkelijk te controleren. Na enige tijd werden de telstenen niet langer in een bol gestopt, maar op de buitenkant met informatie bedrukt. De ronde vorm was nu overbodig geworden en de klei werd platgedrukt. Zo zijn de eerste kleitabletten ontstaan.

Fig. 2.13 Kleitablet over voedselvoorraad, 3300 v.Chr. (Louvre-Lens)

Van beeldschrift naar spijkerschrift

Het aantal soorten telstenen bleef maar stijgen omdat er meer producten kwamen. Een nieuwe en efficiëntere manier van tellen en rekenen moest worden gevonden. Uit die behoefte ontwikkelde zich een beeldschrift met eenvoudige tekeningen van voorwerpen (pictogrammen). Een koeienkop was een ‘koe’, een hoofd met mond was ‘eten’ ... Dit is de oudste vorm van schrift op aarde. Het werd rond 3300 v.Chr. in Sumer bedacht. Maar het tekenen was lastig en niet alles kan getekend worden. De pictogrammen evolueerden. Eerst kregen de afbeeldingen de waarde van een lettergreep, er werden willekeurige tekens toegevoegd en om sneller te kunnen tekenen werden ze vereenvoudigd. Het nadeel was dat ze minder herkenbaar waren. De symbolische tekens en lijntjes waren nu echt spijkerschrift geworden. Dit schrift bleef 4000 jaar lang in gebruik.

Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

Fig.
Fig. 2.14 Spijkerschrifttablet, Babylonië, 17de eeuw v.Chr. (Kon.
Fig. 2.11 Telstenen, Susa (Louvre)

Schrijven is blijven 4

Het schrift werd niet uitgevonden door één persoon of bij één volk. Het ontwikkelde zich spontaan op verschillende plaatsen samen met de domesticatie van planten en dieren, uit de behoefte om dingen te onthouden of te registreren.

VRAAG 6: Hoe ontstond het eerste schrift?

1 Schrijven begon met tellen

De boeren hadden vooral behoefte aan het tellen en registreren van hun voorraden toen de landbouw ontstond. Ze konden aan deze nood voldoen met tel- of rekenstenen.

Het waren eenvoudige en praktische steentjes met inkervingen en verschillend van vorm en grootte om iets te onthouden in verband met het dagelijkse boerenleven.

2 Tellen als een kortverhaal

Telstenen werden soms bewaard in een gesloten bol (bulle) met informatie over de inhoud op de buitenkant. De telgegevens zaten dan in een soort kluis die zelden geopend werd, wat erop wijst dat de inhoud waardevol was, bijv. om bij te houden hoeveel schapen, brood e.d. aan een handelaar was meegegeven.

Maar toen er meer producten en ook meer telstenen in omloop kwamen, volstond het eenvoudige tellen niet meer en stilaan werden de rekenstenen vervangen door kleitabletten, platgedrukte stukken klei waarop tekens stonden. Zo'n kleitablet was gemakkelijker te maken en er stond meer informatie op die met een paar blikken te begrijpen was, alsof ze een kort verhaaltje vertelden.

3 Van beeldschrift naar spijkerschrift

De verdere ontwikkeling van de schrifttekens verliep traag en in drie grote stappen:

1. de telstenen doen meer dan tellen van hoeveelheden en producten ( = nieuwe functies)

2. een tekeningetje (pictogram) stelt een begrip voor ( = beeldschrift met herkenbaar beeld)

schrijven informatie vastleggen met symbolische tekens

rekenstenen of telstenen steentjes met inkervingen om aantallen te onthouden (zoals wij dat doen met een getal op onze munten) Ze worden later vervangen door zongedroogde of gebakken kleisteentjes van 1 tot 3 cm groot. Tot dusver zijn ongeveer 8000 telstenen gedateerd tussen 7500 en 3000 v.Chr. spijkerschrift schrift op kleitabletten met tekens in de vorm van een spijker

3. de pictogrammen vereenvoudigen tot een symbool ( = een niet-herkenbaar schriftteken of spijkerschrift: wigvormige streepjes doordrukken en trekken met een puntige stift die samen een symbool vormen) In de loop van de tijd worden de afbeeldingen (pictogrammen en symbolen) een kwart gedraaid omdat men van links naar rechts ging schrijven en niet meer van boven naar onder.

Evolutie van het spijkerschrift hoofd lopen vogel

3200 v.Chr.3000 v.Chr.2400 v.Chr.1000 v.Chr.

beeldschrift spijkerschrift

Fig. 2.15 Evolutie van de schrifttekens, van pictogram tot woordsymbool

Fig. 2.16 Kleitablet met vroeg spijkerschrift (ca. 3200 v. Chr.), (Vorderasiatisches Museum, Berlijn)

Hammurabi (1792-1750 v.Chr.) was de eerste koning die zijn rijk (Babylonië) bestuurde met (strenge) geschreven wetten die voor iedereen gelijk waren, volgens het principe ‘oog om oog, tand om tand’. Hij liet ze beitelen op wetszuilen die overal werden opgericht. Zo bereikte hij een zekere eenheid binnen zijn rijk. Hier ontvangt hij van de god Marduk de symbolen van zijn macht.

Uit het wetboek van Hammurabi

§ 1 Als een man een andere man beschuldigt van een (zwaar) misdrijf, maar het niet kan bewijzen, dan zal hij, de beschuldiger, ter dood worden gebracht.

§ 196 Als iemand het oog van een vrij man heeft uitgestoken, zal men hem het oog uitsteken.

§ 260. Als iemand een sjadoef (gebruikt om water uit de rivier of het kanaal te halen) of een ploeg steelt, moet hij drie sikkels in geld betalen.

§ 282. Als een slaaf tegen zijn meester zegt: “U bent niet mijn meester” en zij hem veroordelen, zal zijn meester zijn oor afsnijden.

Van spijkerschrift naar alfabetisch schrift

Het spijkerschrift stelde geen klanken voor. Een teken stond voor een begrip of een deel ervan. In de Syrische kuststad Ugarit voltrok zich in de 14de eeuw v.Chr. een revolutie in het schrift. Daar schreven ze hun taal nog steeds met een rietstengel in een kleitablet, maar ze ontwikkelden 31 tekens waarmee ze alle klanken van hun taal konden schrijven. Zo ontstond een alfabetisch lettertekenschrift

2.18 Detail van een kleitablet in spijkerschrift (Mesopotamië, 2de millennium v.Chr.)

De Feniciërs, zeevarende handelaars, namen later dit eenvoudige en praktische systeem over met nog 22 tekens en verspreidden het via de handel in het hele Middellandse Zeegebied. Het Fenicische alfabet werd overgenomen door de Grieken (ca. 800 v.Chr.) die er klinkers aan toevoegden. Uit het Griekse alfabet vormde zich het Etruskische schrift (ca. 700 v.Chr.) dat de basis was voor het Latijnse schrift.

Fig.
Fig. 2.17 Wetszuil van Hammurabi (Louvre, Parijs)

Babylon, een van de vele stadstaatjes van Mesopotamië, werd gesticht in 1830 v. Chr. door de Amorieten, een volk van halfnomadische herders uit de Syrische woestijn. De stad had eerder in de regio nauwelijks een rol gespeeld, maar dat veranderde toen Hammurabi als 6de Amoritische koning op de troon kwam.

Hij breidde zijn controle over Mesopotamië uit door een reeks oorlogen met de naburige koninkrijkjes van Sumer in het zuiden en Akkad in het noorden te winnen en te verenigen tot het Babylonische Rijk.

Met schrift werd het mogelijk alles op te tekenen. Koning Hammurabi gebruikte het voor het eerst om zijn rijk te besturen met geschreven wetten. De Codex van Hammurabi zoals deze verzameling van 282 wetten wordt genoemd, is opgesteld in spijkerschrift, op stenen wetzuilen gebeiteld en overal in het hele rijk verspreid.

De Codex was onder meer opgesteld om het snel uitbreidende rijk één te maken. Hiermee vaardigde de regering straffen uit voor misdaden zodat 'de sterken de zwakken niet zouden kwetsen'. Tot dan beslisten individuen zelf hoe ze wraak zouden nemen op mensen die hen schade hadden toegebracht. Het wetboek van Hammurabi maakte gelijke regels zodat iedereen de misdaden en hun straffen kende.

5 Van spijkerschrift naar alfabetisch lettertekenschrift

Aanvankelijk was het spijkerschrift van de Sumeriërs een woordschrift waarin tekens of symbolen voor woorden staan, los van een zinsverband. Op die manier zijn er wel veel schrifttekens nodig. Gaandeweg werden de pictogrammen vereenvoudigd, zelfs zo drastisch dat het oorspronkelijke beeld niet meer herkenbaar of te begrijpen was. Daarmee werd de band tussen teken en betekenis verbroken en vervangen door een band tussen teken en klank

Aanvankelijk werden de lettertekens uitsluitend gebruikt om medeklinkers aan te duiden. Door het gebruik van klanksymbolen is er slechts een zeer gering aantal tekens nodig en zijn die zonder al te veel moeite op andere talen toepasbaar.

De Grieken namen het alfabet van de Fenicische handelaars over, maakten tekens voor hun eigen taal en voegden er klinkertekens aan toe op dezelfde manier als voor medeklinkers. Rond 800 v.Chr. was het volledig alfabetisch schrift in gebruik omdat nu tekens voor klinkers werden gebruikt en daarmee de belangrijke ontwikkelingsstap naar het huidige alfabet was gezet.

Later namen de Romeinen, via de Etrusken, het alfabetisch schrift van de Grieken over, maar veranderden de schrijftekens waardoor het Latijns schrift ontstond dat nu in vrijwel alle westerse talen wordt gebruikt.

De tijdband geeft aan wanneer het schrift in gebruik kwam in enkele belangrijke gebieden. alfabetisch schrift een verzameling tekens om de klanken van de taal schriftelijk weer te geven De verzameling van de klanksymbolen is het alfabet.

Fig. 2.20 Fenicisch alfabet met 22 lettertekens

Fig. 2.19 Met het schrift eindigt de voorgeschiedenis in het oude Nabije Oosten

Het 4000 jaar oude verhaal van een Mesopotamische leraar aan het ‘tablettenhuis’ en zijn leerling

‘Leerling, waar ging je vanaf je prille jeugd?’

‘Ik ging naar het huis van de tabletten.’

‘Wat moest je daar uitrichten?’

‘Ik zegde er mijn lessen uit het hoofd op. Ik ontbeet en maakte een nieuwe tablet klaar en schreef ze vol. Daarna kreeg ik een geheugenles op en ’s middags weer een schrijfoefening. Als het tablettenhuis sloot, ging ik naar huis. Daar zat mijn vader. Hij vroeg me of ik bij het schrijven vorderingen maakte en hij overhoorde mijn les. Mijn vader was blij. Ik vroeg mijn vader mij vroeg te wekken. Ik wilde immers niet te laat in het tablettenhuis komen, anders sloeg de leraar. ’s Morgens zei ik tot mijn moeder: ‘Geef mijn ontbijt, ik ga naar het tablettenhuis.’ Mijn moeder gaf me twee broodjes uit de oven. Ik dronk nog wat en vertrok. In het tablettenhuis vroeg de dienstdoende surveillant: ‘Waarom ben je te laat?’

Verschrikt en met kloppend hart kwam ik dan bij mijn leraar en maakte een eerbiedige buiging. Hij wees me een plaats, las mijn tablet en werd boos. Ik kreeg van de stok.

Het was de scholier zijn beste dag niet, want een leraar gaf hem slaag omdat hij van zijn plaats opstond, een andere leraar omdat hij babbelde en nog een andere omdat hij door de grote poort wilde vertrekken. Ten slotte vermaande zijn schrijfleraar

hem nog: ‘Je haalt een onvoldoende voor schrijven.’

Weer volgde slaag.

Dit werd te veel voor de jongen. Daarom bedacht hij een list. Hij stelde zijn vader voor de leraar eens uit te nodigen en hem wat geschenken te geven voor zijn goede leiding. Vader vond dat geen slecht idee. Toen de leraar kwam, leidde de leerling hem naar de ereplaats in huis en bediende hem met zorg. Dan toonde hij zijn vader alles wat hij bij de leraar geleerd had. De vader wendde zich opgetogen tot de leraar. ‘U helpt mijn zoon op de weg van de kennis. U leert hem het spijkerschrift, het rekenen en de boekhouding. Geen vraag, hoe moeilijk ook, of hij is ermee weg.’ Daarop schonk vader de wijn uit en gaf de leraar een kruik olie, als was het water, en een nieuw kledingstuk. Hij stak een ring aan zijn vinger.

De leraar, in zijn nopjes om die gulheid, antwoordde: ‘Jongeman, omdat je mijn woorden niet in de wind geslagen en mijn lessen niet verwaarloosd hebt, zul je de toppen van de schrijfkunst bereiken. Je bent een model voor je medeleerlingen. Je wordt een bron van kennis.’

De jongen gelooft het blijkbaar zelf: ‘Meester, u bent mijn god. U hebt de ogen van een jonge waakhond geopend en van mij een mens gemaakt.’

Leestekst

VRUCH T B A R E SIKKEL RIJKEN

• AKKAD: Akkadisch Rijk

• BABYLON: Babylonisch Rijk

• ASSUR: Assyrisch Rijk

• BABYLON: Nieuw-Babylonisch Rijk

• jagers - verzamelaars

• veehoeders (schapen en geiten) eerste nederzettingen

• oogsten en zaaien van zaden

• akkerbouw

• regenlandbouw

van heuvelland naar riviervlakten

• Tigris + Eufraat (Mesopotamië)

• Nijl (Egypte)

• Indus (Indië)

• Gele Stroom (China)

complexe samenleving

• beroepsspecialisatie

• boeren - ambachtsluihandelaars

• sociale piramide

• spijkerschri

• landbouwnederzettingen met een leider/vorst in SUMER dorpen worden stadstaten

UR - ERIDU - URUK - BABYLON

• grotere centra met grondgebied en dorpen

• leiders regelen het werk

• dorpen worden groot irrigatielandbouw

• meer + betere landbouwgronden

• betere oogsten

• voedseloverschotten

Samenhang

Met het Nabije Oosten wordt een gebied bedoeld waar drie werelddelen bij elkaar komen: Europa, Azië en Afrika.

Het is een belangrijk gebied in de geschiedenis, want hier ontstond de eerste echte landbouw in nederzettingen die dorpen werden. Die dorpen groeiden uit tot de eerste steden en later tot staten en grote rijken. De Mesopotamiërs ontwikkelden ook het eerste schrift op aarde.

Mesopotamië

1 Een gunstige woonplek

Het Nabije Oosten heeft nooit de ijstijden gekend die Europa gedurende lange periodes met een ijskap bedekten. Het klimaat was er milder, de plantengroei weelderiger en er waren wilde dieren zoals geiten, schapen en gazellen om op te jagen. De jager en voedselzoeker leerde hier de planten en dieren beter kennen dan in het koude Noorden. Hij begon zaden van grassen te oogsten en later

uit te zaaien, deed schapen en geiten in gevangenschap leven en begon ze te hoeden. Zo werd de zwervende jager een nomade met kudden en tenslotte een primitieve boer. De kleine leefgemeenschappen werden dorpen en de eerste neolithische steden Çatalhöyük en het kleinere Jericho ontstonden. Er waren samenlevingen ontstaan met een gemengde bevolking op basis van primitieve landbouw.

Fig. 2.21 Woestijngordel van de Sahara (Afrika) tot China (Verre Oosten)

2 Leven aan stromen

Omstreeks 6000 v.Chr. veranderde het klimaat: grote gebieden op aarde droogden uit en er ontstond een woestijngordel van in Afrika, over het Nabije Oosten tot in China. Om te overleven moesten de herders en de boeren uit de heuvels, waar nu te weinig regen viel, verhuizen naar waterrijke, vlakke gebieden.

De grote stromen trokken de omwoners aan als magneten.

Dat gebeurde in Mesopotamië aan de Tigris en de Eufraat, in Egypte aan de Nijl, in Indië aan de Indus en in China aan de Gele Rivier. Hun levenswijze zou er grondig veranderen.

3 Irrigatielandbouw

Aan de benedenloop van Tigris en Eufraat was er voldoende water voor akkerbouw, maar de rivieren overstroomden zeer onregelmatig. Door het aanleggen van dijken, dammen, grachten en kanalen ontstond irrigatielandbouw. Daarvoor was samenwerking nodig. De nederzettingen langs de stromen werden dorpen met leiders die alles regelden. Het resultaat van de irrigatielandbouw en de organisatie waren betere oogsten, meer voedsel, landbouwoverschotten, bestaanszekerheid en ten slotte bevolkingsaangroei. De dorpen werden groot, breidden hun grondgebied uit en sommige onder hen werden steden en zelfs kleine stadstaten.

4 Stedelijke revolutie

Niet iedereen was nog nodig in de landbouw. In de steden ontstonden andere beroepen. De samenleving raakte daardoor verdeeld in sociale klassen met een hiërarchische structuur in de vorm van een piramide: aan de top stond een koning die bestuurde namens de

goden. Daaronder stonden priesters die offerden aan de goden, voedselvoorraden beheerden en het leven regelden vanuit de tempel. De priesterklasse genoot een hoge sociale status. Ambtenaren zagen toe op de oogst, de orde en de handel. Soldaten beschermden de stad. De grote massa werd gevormd door boeren, ambachtslui en handelaars. Steden waren nu politieke en economische centra geworden met grote sociale verschillen en een typische levenswijze.

5 Grote rijken

Toen steden groot en goed georganiseerd raakten, werden ze ook machtig en probeerden ze andere stadstaten te onderwerpen en aan hun gebied te hechten. Zo ontstonden de eerste grote rijken. De hoofdsteden waren vaak ook centra van macht. De stadstaat Akkad palmde Sumer in, maar Babylon palmde het Akkadisch Rijk in en zo ontstond het eerste Babylonisch Rijk (Oud-Babylonisch Rijk). Het werd op zijn beurt veroverd door de Assyriërs. Toen Babylon terug onafhankelijk werd, kende het een tweede bloeitijd, het tweede Babylonisch Rijk (Nieuw-Babylonisch Rijk), en werd het opnieuw een politiek en cultureel centrum.

6 Wie schrijft die blijft

De boeren wilden van in het begin hun vee kunnen tellen en bepalen hoe groot hun voedselopbrengsten, de overschotten en voorraden waren en wat ze daarvan moesten afstaan als belasting. Om dat allemaal te kunnen onthouden, gebruikten ze telstenen. Om steeds meer producten te registreren, kwam een beeldschrift in gebruik dat bestond uit pictogrammen. Om sneller te kunnen noteren, wer-

den ze vereenvoudigd, maar het oorspronkelijke beeld was dan niet altijd nog herkenbaar. De tekens, met een rieten stift in zachte klei gedrukt, leken op spijkers en waren nu symbolen geworden waarmee elk begrip kon worden vastgelegd. Daarmee was een echt schrift, het spijkerschrift, ontstaan. In de Syrische kuststad Ugarit voltrok zich een revolutie toen men met een beperkt aantal tekens de klanken van de taal ging voorstellen. Daardoor ontstond een alfabetisch letterschrift.

Met schrift werd het mogelijk alles op te tekenen. Koning Hammurabi gebruikte het voor het eerst om zijn rijk te besturen met geschreven wetten die voor iedereen gelijk waren. Met het ontstaan van schrift eindigde ook de voorgeschiedenis in het oude Nabije Oosten.

Tablet uit 3100 v.Chr. met een schaap en een kruik bier

Inhoud Het oude Nabije Oosten

1 Egypte, het land aan de Nijl

2 Farao's aan de top

3

4 Het dagelijks leven aan de Nijl

5 Veel goden, voor en na de dood

6 Kunst is vakmanschap

16 Welke zijn de kenmerken van de beeldhouwkunst?

17 Welke zijn de kenmerken van de schilderkunst?

7 Wetenschap uit de praktijk

19 Welke wetenschappelijke kennis bezaten de Egyptenaren?

1 Het oude Egypte situeren met aardrijkskundige elementen (zeeën, rivieren, landschap) op een kaart.

2 De duur van de geschiedenis van het oude Egypte vergelijken met de duur van onze geschiedenis.

3 De rol van de Nijl (oorsprong, verloop, natuurlijke verschijnselen) in de geschiedenis van het oude Egypte toelichten en het belang ervan aantonen voor het ontstaan van een cultuur.

4 Het ontstaan van het land uitleggen en verklaren hoe de Nijl de bewoners dwong tot samenwerking en organisatie.

5 Hoe en wanneer Egypte een land werd onder leiding van een farao.

6 Weten waarop de macht van de farao berustte en de symbolen van de koninklijke macht kunnen noemen.

7 De samenleving in het oude Egypte voorstellen in de vorm van een piramide en de bevolkingsgroepen plaatsen.

8 Een indeling maken van de Egyptische geschiedenis met bloei- en vervalperioden.

9 Het jaar indelen in seizoenen volgens de oud-Egyptische kalender en het werk van de boer beschrijven.

10 De handel (economie) typeren en kort beschrijven.

11 Het dagelijks leven toelichten met de woning, kleding, eten en drinken, het uiterlijk voorkomen en het gezin.

12 Het verband kunnen uitleggen tussen natuurverschijnselen en het geloof van de Egyptenaren in de godenwereld.

13 De belangrijkste goden kennen met hun naam, functie, symbolen en voorstelling.

14 Weten wat de Egyptenaren dachten over het voortbestaan na de dood.

15 Hoe in opeenvolgende stappen een mummificatie, een begrafenis en het oordeel in het hiernamaals verliepen.

16 De evolutie van de Egyptische graven benoemen, schetsen en er een naam bij vermelden.

17 De soorten tempels voor goden en doden beschrijven met hun indeling.

18 De kenmerken van de beeldhouwkunst opnoemen.

19 De vaste regels van de schilderkunst noemen en het toepassingsgebied aangeven (voor wie, wat en waar).

20 Uitleg geven over hoe het Egyptische schrift ontstond, evolueerde en ontcijferd werd.

21 Het belang van een schrijver in de Egyptische samenleving met voorbeelden illustreren.

22 Aantonen met een voorbeeld dat de wetenschappen in Egypte op de praktijk gericht waren.

Het Rode Land en het Zwarte Land

Egypte is een land in het noordoosten van Afrika met natuurlijke grenzen: de Middellandse Zee in het noorden, de Rode Zee in het oosten. De Nijl verdeelt het woestijnlandschap in een westelijke en oostelijke woestijn. Deze dorre en droge uithoek is een deel van de Sahara, de grootste zandwoestijn op aarde. Door zijn opvallende kleur noemden de Egyptenaren dit gebied het Rode Land. De stroom vormt met zijn oevers een donker, vruchtbaar spoor door het landschap, het Zwarte Land. De benedenloop van de Nijl was een delta, een trechtervormige monding zo groot als vier vijfde van België. Het gebied werd in het oude Egypte als een aparte wereld ervaren en kreeg dan ook de naam Neder-Egypte. De vallei was Opper-Egypte. De Nijl, na de Amazone in Zuid-Amerika de langste rivier ter wereld, is bijna 6700 km lang. Het bekendste stuk van de Nijl loopt 1000 km door Egypte en mondt in het noorden wijdvertakt uit in de Middellandse Zee.

Middellandse Zee

Israël

Libanon Jordanië

Libië Tsjaad

CentraalAfrikaanse Republiek

Democratische Republiek Congo Zuid-Soedan

Sudd-moerassen

Saoedi-Arabië

Burundi Tanzania Egypte

De oorsprong van de rivier ligt in twee verschillende grote meren. De Kagerarivier in Tanzania wordt als de voedingsbron van de Nijl beschouwd. Deze rivier mondt uit in het Victoriameer. Van hieruit stroomt de Nijl Oeganda binnen en passeert in het zuiden de Sudd, een onmetelijk moerasgebied. Voorbij dit gebied verandert de naam van de stroom definitief in de Witte Nijl. In Khartoem, de hoofdstad van Soedan, vloeien de Witte en de Blauwe Nijl samen. De Blauwe Nijl ontspringt uit het Tanameer in Ethiopië en zorgt, samen met het water van de vertakkingen in het hoogland, voor 85% van het watervolume. Voorbij Khartoem wordt de rivier gewoon de Nijl genoemd. De aanvoer van veel regenwater na de zomerregens zal in Egypte grote jaarlijkse overstromingen veroorzaken. Het water bracht ook vruchtbaar slib mee, waardoor er langs de Nijl een schitterende landbouwsamenleving kon ontstaan.

Fig. 2.22 De Nijl van Karthoem (Soedan) tot Caïro (Egypte)

Egypte, het land aan de Nijl 1

Over het oude Egypte hebben we allemaal al gehoord. De prachtige, oude beschaving van dit land ligt tientallen eeuwen achter ons en nog steeds zijn we er niet over uitgepraat. We maken een reis door het verleden van dit mysterieuze land.

VRAAG 1: Waar en wanneer wordt het oude Egypte gesitueerd

Egypte in het oude Nabije Oosten

In het Nabije Oosten komen drie werelddelen bij elkaar: Europa, Azië en Afrika en daardoor was het gebied een kruispunt voor menselijke migraties. Dat droeg ertoe bij dat het oude Nabije Oosten de bakermat werd van veel nieuwe ontwikkelingen als landbouw tijdens de neolithische revolutie, dorpen en steden tijdens de stedelijke revolutie, gevolgd door rijken die uitgroeiden tot de eerste beschavingen in Mesopotamië en Egypte langs de oevers van de Nijl.

MIDDELLANDSE ZEE

DELTA

PIRAMIDEN VAN GIZEH EN SFINX

MEMPHIS

SAKKARA

Fajoem

HET RODE LAND westelijke woestijn

Steengroeve voor de piramiden

NEDEREGYPTE

HET RODE LAND oostelijke woestijn

Albastmijnen

Handelskaravaan (koper en lapis lazuli)

Koper- en turkooismijnen

RODE ZEE

Goudmijnen

TEMPEL VAN SETI I (Abydos)

TEMPEL VAN HATSJEPSOET

Vallei van de Koningen

TEMPEL VAN HORUS (Edfu)

OPPEREGYPTE

TEMPEL VAN RAMSES II (Aboe Simbel)

Diorietmijnen

THEBE

KARNAK

LUXOR

TEMPEL VAN PHILÆ

Goudmijnen

delta trechtervormige monding van een rivier, riviermonding met vertakkingen in de vorm van de Griekse letter d (hoofdletter Δ)

overstromingen Landen in de Afrikaanse tropenzone kennen een regenseizoen en een droog seizoen. Het regenseizoen in Oeganda valt vroeger dan in Ethiopië waardoor de Nijl gedurende lange tijd veel water aanvoert naar Egypte en daar buiten de oevers treedt.

Circa 10 000 v.Chr. vestigden mensen zich in Egypte. Het waren mensen die de grote stap zetten van voedsel verzamelen en jagen naar een geregelde, maar nog primitieve landbouw. Die ronddolende jagers en halfnomadische landbouwers hadden zich stilaan gespecialiseerd in het maken van nieuwe werktuigen zoals sikkels voor het verzamelen van zaden en maalstenen voor het maken van meel. Ze bleven op een gegeven moment permanent wonen langs de Nijl.

Opperleiders

De stammen en groepen die de oevers van de Nijl ontdekten, kwamen uit de Libische Woestijn en uit de Levant, streken die grensden aan de oostelijke Middellandse Zee. Droogte en woestijnvorming hadden hen naar waterrijk gebied gedreven. Maar zowel de delta als de vallei waren overwoekerd door papyrusbossen en bovendien was de rivier soms zo smal dat de bedding de toevloed aan water op bepaalde tijdstippen niet aankon en oeverloos overstroomde. De Nijl dwong de Egyptenaren zich te organiseren. Om papyrus te rooien, moerassen droog te leggen, kanaaltjes te graven, dijken en dammen te bouwen, was veel organisatietalent nodig. Er dienden zich leiders aan die eerst op plaatselijke schaal en daarna voor meerdere dorpen regelingen troffen, plannen maakten om het water te beheersen en die bovendien de periode van de overstroming konden berekenen. Hieruit kwamen 'opperleiders' naar voren naar wie op een steeds groter niveau geluisterd werd. De dorpsgemeenschappen ontwikkelden in de loop van de tijd tot grote districten of gouwen. Tegen 3100 v.Chr. waren in de Nijlvallei twee rijken ontstaan: een zuidelijk rijk, Opper-Egypte, en een noordelijk rijk, Neder-Egypte. Opper-Egypte telde 22 gouwen en NederEgypte bestond oorspronkelijk uit 16, later uit 20 gouwen, met redelijk vaste grenzen en met een opperleider of een gouwheer als bestuurder.

Eenmaking van Egypte

Narmer (soms ook Narmer Menes genoemd) was erin geslaagd geleidelijk alle gouwen van Opper-Egypte onder zijn gezag te brengen. Omstreeks 3100 v.Chr. kon hij ook alle gouwen van Neder-Egypte veroveren. Beide rijken waren nu één rijk, Egypte. Hij wordt beschouwd als de eerste koning of farao van het eengemaakte rijk. Vanaf de vereniging van het gebied, onder het gezag van één farao die zich gevestigd had in Memphis, de nieuwe hoofdstad voor heel het land, begint de 'echte’ geschiedenis van Egypte. Farao's uit dezelfde familie volgden nu elkaar op en vormden koningshuizen dynastieën die soms eeuwen bestuurden.

Fig. 2.1 Farao Narmer, marmeren tablet met voorstelling eenmaking van Egypte ca. 3100 v.Chr.

Kronen van de farao

Het verhaal van het ontstaan van Egypte weerspiegelt zich in de kronen van de farao.

Fig. 2.2 De vijf kronen van de farao

de witte kroonde rode kroonde dubbele kroonde blauwe oorlogskroon de Atefkroon heerser over Opper-Egypte heerser over Neder-Egypte heerser over Opperen Neder-Egypte met gouden rand legeraanvoerder witte kroon met gouden bol en veren speciale gelegenheden (Hadjet) (Desjret) (Psjent) (Chepresj) (Atef)

Farao's aan de top

De prehistorie van het oude Egypte loopt tot ca. 3100 v.Chr. toen daar het koningschap ontstond. Het land werd verenigd onder één koningshuis, dat van de farao.

VRAAG 2: Hoe ontstond het koningschap in het oude Egypte?

De farao, de opperste leider van Egypte

De Egyptenaren noemden hun heerser koning. Farao is afgeleid van de woorden per aa, wat Groot Huis of paleis betekent. De 'per' was oorspronkelijk het domein rondom de tempel en kon duizenden hectare beslaan. Farao was dus een naam voor 'het paleis' of degene die in dat grote huis woont.

De koning kwam aan de macht door erfopvolging. Hij werd farao omdat zijn vader het was. Zo ontstond een koningshuis of vorstenhuis als afstammelingen uit dezelfde familie elkaar opvolgen als koning.

Het koningschap was gegroeid uit leiderschap bij plaatselijke werkzaamheden om de velden te bevloeien en de dorpen te beschermen tegen overstromingen en zo de oevers van de Nijl bewoonbaar te maken. Lokale leiders werden opperleiders als ze hun gezag uitbreidden over meer mensen en een groter gebied. Die ontwikkeling leidde tot het ontstaan van vele gouwen waaruit zelfs na enkele duizenden jaren twee rijken ontstonden: (de Nijlvallei) en Neder-Egypte (de Nijldelta). Die rijken werden uiteindelijk verenigd tot één land: Egypte

papyrus papyrusriet is een moerasplant uit subtropisch Afrika dynastie koningshuis of

In de Egyptische mythologie is Atoem de schepper van de wereld. Hij werd van in het begin vaak gelijkgesteld met de zonnegod Ra of Re en voorgesteld met de kop van een valk. Deze vogel kon het hoogst vliegen en kwam het dichtst bij de zon. Hij was dus een goed symbool voor de hemelgod. Ra is de machtigste en meest vereerde van alle goden en hij werd beschouwd als de vader en moeder van alle levende dingen. Ooit regeerden de goden zelf de aarde, maar de mensheid kwam in opstand tegen de goden waarop de goden de aarde verlieten en zich terugtrokken in de hemel. De sterren zijn hun zichtbare manifestaties aan het hemelgewelf. De goden beheren de schepping voortaan op afstand. De leiding lieten ze over aan halfgoddelijke koningen en uiteindelijk aan menselijke koningen, de farao's. De laatste van de goddelijke koningen was Horus. Wanneer de farao stierf, ging de rol van Horus over in het lichaam van de volgende farao als koning van de levenden. Na zijn dood heerste hij, in samenspraak met de god van de onderwereld Osiris, over de doden in de onderwereld. De eerste menselijke koning van Opper- en Neder-Egypte is Narmer die aan het begin staat van een lange reeks historische koningen.

Besturen namens de goden

Het koningschap was gericht op het in stand houden van de kosmische orde zoals Atoem die in werking had gesteld. Die orde, de stabiliteit in de schepping, is Maät in de gedaante van een godin.

'Re heeft de koning geplaatst in het land van de levenden voor eeuwig en altijd, om recht te spreken over de mensen en de goden tevreden te stellen, zodat Maät tot stand komt en Isfet vernietigd wordt. Hij geeft tempeloffers aan de goden en dodenoffers aan de geesten van de overledenen.' (Tekst op een tempelmuur uit het Nieuwe Rijk)

Isfet is de goddelijke tegenhanger, de chaos en het geweld die ook aanwezig zijn in de wereld.

Maät werd gezien als de zuster van Ra die de goddelijke orde en regelmaat in de schepping in stand houdt. Namens de goden moest de farao hierop toezien.

Concreet wordt het leven van de mensen beheerst door de zon - overdag altijd zichtbaar in Egypte - in haar dagelijkse tocht langs de hemel en de jaarlijks weerkerende overstroming van de Nijl. De farao moet de bevloeiing organiseren, voedselvoorraden aanleggen en de mensen beschermen. De goden en de doden moeten geëerd worden.

De farao in vol ornaat

De farao was de schakel tussen goden en mensen. Uiterlijke tekens symboliseren zijn macht: de kromstaf en de vlegel. Sommigen zien in de vlegel een dorsvlegel, zelfs een gesel. Dit is macht om mensen aan het werk te zetten en belastingen te eisen op hun arbeid. De kromstaf verwijst naar de herdersstaf, de zorg voor het welzijn van de mensen. De twee koningsscepters staan voor de goede, maar strenge leider. Het valse baardje waarmee zowel mannelijke als vrouwelijke farao's getooid worden, verwijst naar goddelijke macht, want ook goden worden dikwijls met een baardje afgebeeld. Op het voorhoofd prijkt de enkele of dubbele uraeus, een opgerichte cobraslang, soms vergezeld van een gierenkop. Dit symbool betekent dat hij heerser is over vruchtbaarheid en welvaart van het land en zijn bewoners.

Fig. 2.4 Maät met de symbolen van haar macht
Fig. 2.5 Koninklijk diadeem met uraeus
Fig. 2.3 Toet-Anch-Amon

VRAAG 3: Waar haalt de farao zijn macht?

De farao, een heerser met goddelijke macht

Voor het volk was de koning de incarnatie van de god Horus en de zoon van de zonnegod Ra (Re). Zijn onderdanen geloofden dat hij de goden gunstig stemde door offers te brengen in de tempels. De goden zouden dan de kosmos in stand houden en het land beschermen. De farao is de baas van Egypte en dus ook de baas van alle Egyptenaren. Hij was de opperbevelhebber van het leger, hogepriester van elke tempel en opperrechter.

In zijn opleiding leerde hij lezen en schrijven, sporten, vechten en jagen en hij moest alles weten over de godsdienst. Zo was hij de schakel tussen mensen en goden. Uiterlijke tekens of attributen verwijzen naar de goddelijke macht van de farao:

uraeus

valse baard

Egyptische mythologie de verzameling verhalen over de goden zoals die in het oude Egypte vereerd werden Veel verhalen stammen uit de tijd van de eenmaking, maar omdat de mythologie over een viertal millennia is ontstaan en niet vastlag, kunnen zelfs de namen van de goden verschillen van stad tot stad.

vlegel/gesel

kromstaf

De vier attributen waarmee de farao dikwijls wordt voorgesteld, verwijzen symbolisch naar verschillende machten:

• kromstaf: het volk beschermen (goede leider)

• vlegel/gesel: het volk leiden (besturen)

• vals baardje: goddelijke macht (vertegenwoordiger van de goden)

• uraeus (cobraslang): heerser over Egypte

VRAAG 4: Welke rechten en plichten heeft de farao?

Rechten en plichten van de farao

De farao kan met zijn macht niet doen wat hij wil. Hij moet met zijn macht de goden tevreden stellen en om die taak uit te voeren heeft hij rechten:

• hij is de eigenaar (bezitter) van het land Egypte

• hij mag belastingen vragen

• hij kan zijn onderdanen inzetten als arbeidskracht

Tegenover rechten staan plichten.

De farao moet:

• bescherming bieden aan zijn volk

• rechtspreken over mensen d.w.z. goed besturen

• zorgen voor Maät d.w.z. orde en regelmaat in de schepping brengen  chaos en geweld vernietigen

• de bevloeiing organiseren

• voedselvoorraden aanleggen

• de welvaart onder de mensen bevorderen

• offeren aan de goden in de tempel

• de geesten van de doden eren (dodenoffers brengen)

Maät Maät is geen gewone godin. Zij zegt hoe mensen moeten leven. Zij moeten zich gedragen volgens 42 regels die na de dood zullen beoordeeld worden en afgewogen met een hemelse maat (de veer op het hoofd van Maät). Ook het anch (het symbool voor leven) dat ze in de hand draagt, verwijst naar eeuwig leven.

farao

vizier

priesters - ambtenaren

handelaars - ambachtslui - soldaten

boeren

vizier: rechterhand + plaatsvervanger van de farao - dagelijks bestuur van het rijk - rechtspraak - belastingen innen

priesters: - eredienst en dagelijkse rituelen - administratie tempeleigendommen

ambtenaren: vooral familie of vrienden van de farao (edelen) - hoge ambtenaren: toezicht, schrijvers - belangrijke militairen: verdediging van Egypte - gouwvorsten (provincies besturen)

ambachtslieden: - handelaars - ambachtslui - soldaten

slaven

boeren: - land bewerken - meewerken aan bouw tempels en piramiden - mijnbouw

De geschiedenis begint met de eenmaking van de twee Egyptes door farao Narmer ca. 3100 v.Chr. Na hem zal het land drie grote bloeitijden kennen, afgewisseld met periodes van verval, opstanden en vreemde invallen.

OUDE RIJK (ca. 2700-2040 v.Chr.)

De eerste bloeitijd was een tijd van rust en voorspoed dankzij farao's die krachtig bestuurden vanuit Memphis. Voor het bestuur van het land deden ze beroep op medewerkers die ze betaalden met stukken grond. Deze plaatselijke bestuurders (gouwheren) wilden hun eigen gebied stilaan zelfstandig besturen waardoor de macht van de farao verminderde en het land uiteenviel in kleine zelfstandige rijkjes. Vanaf 2180 v.Chr. brak een eerste tussentijd aan die duurde tot ongeveer 2040 v.Chr.

MIDDENRIJK (ca. 2040-1790 v.Chr.)

In de tweede bloeitijd herstelden farao's uit Thebe de eenheid dankzij een sterk leger en trouwe ambtenaren. Thebe werd (tijdelijk) de hoofdstad. De nieuwe farao's breidden hun gebied zelfs uit naar het zuiden en zorgden voor rijkdom door handel met andere landen. Na ruim 200 jaar grepen plaatselijke bestuurders weer de macht en 135 farao's volgden elkaar in korte tijd op. Van deze chaotische toestand maakten de Hyksos, een vechtlustig naburig nomadenvolk, de kans om zich te vestigen in de delta en een groot deel van Egypte. Daarmee is de tweede tussentijd begonnen.

NIEUWE RIJK (ca. 1790-1070 v.Chr.)

Rond 1550 v.Chr. verdreven sterke farao's de Hyksos en herstelden ze de orde.

Deze derde bloeitijd leverde ook de meeste bekende farao's en indrukwekkende bouwwerken op. Met koningin Hatsjepsoet kwam een vrouwelijke farao op de troon. Zij bevorderde de economie door grote handelsexpedities. Van haar is de befaamde dodentempel in Deir-el-Bahari. Na haar gaf Toetmozes III Egypte zijn grootste uitbreiding. Amenhotep IV, beter bekend als Echnaton, voerde het monotheïsme in met de zonnegod Aton als enige god. Ramses II was een groot bouwheer en bekwaam militair. In zijn rotstempel in Aboe Simbel is zijn strijd tegen de Hittieten te zien. Nadien brak de derde tussentijd aan. Door onbekwame leiders en buitenlandse indringers - de Assyriërs (7de eeuw v.Chr.), de Perzen (6de eeuw v.Chr.), de Grieken met Alexander de Grote (4de eeuw v.Chr.) - brokkelde de macht van de farao's verder af. Egypte werd ten slotte een provincie van het Romeinse Rijk in 30 v.Chr.

Fig. 2.6 De sociale piramide van de Egyptische samenleving

VRAAG 5: Hoe was de Egyptische samenleving geordend?

De bevolkingspiramide

De sociale piramide of de bevolkingspiramide zag eruit als een echte stenen piramide met een smalle top en een brede basis. De samenleving was gelaagd omdat ze als een piramide in lagen kan worden verdeeld.

In het oude Egypte kunnen we drie standen in de samenleving onderscheiden:

• een kleine toplaag: de farao en zijn familie, een vizier, priesters en hoge ambtenaren

• een grotere middenlaag van lage ambtenaren, ambachtslieden en handelaren

• een overgrote onderlaag gevormd door boeren, landarbeiders en slaven

vizier farao ambtenaren

soldaten priesters boeren slaven

handelaars

ambachtslui

VRAAG 6: Hoe wordt de geschiedenis van Egypte ingedeeld?

Indeling van de geschiedenis van Egypte

De 3000-jarige geschiedenis van Egypte (3100-30 v.Chr.) kende drie lange bloeiperioden (boven de rode lijn), afgewisseld met periodes van verval (onder de rode lijn).

OUDE RIJK

• farao's besturen krachtig

• Memphis wordt hoofdstad

• ongehoorzame gouwheren

• zelfstandige rijkjes

MIDDENRIJK

• farao's uit Thebe herstellen de eenheid dankzij een sterk leger en trouwe ambtenaren.

• Hyksos

• chaos: 135 farao's

NIEUWE RIJK

• Hyksos worden verdreven

• Hatsjepsoet (handel)

• Toetmozes III (uitbreiding)

• Echnaton (monotheïsme)

• Ramses II (Hittieten)

• vreemde bezetters

monotheïsme het geloof in het bestaan van één god

Drie seizoenen

Nijldebiet m3/s

SEIZOENZAAI-

SEIZOENOOGST-

januarifebruarimaartaprilmeijunijuliaugustusseptemberoktobernovemberdecember

OVERSTROMINGSSEIZOEN

SEIZOENZAAI-

Zwart, kleur van geluk

De Egyptenaren noemden hun land Kemet, het Zwarte Land, naar de vruchtbare zwarte modder die de Nijl achterliet na de overstroming, ideaal voor het kweken van granen zoals tarwe en gerst. Maar ook granaatappelbomen konden er groeien evenals druiven, dadels, vijgen en uien. Vandaar dat de Egyptenaren zwart ook beschouwden als een gelukskleur.

De Nijl was zo cruciaal voor de Egyptenaren dat hun kalender erop was gebaseerd. De hondster, Sirius, die de Egyptenaren Sodpet noemden, verscheen elk jaar op dezelfde dag boven de horizon, op 19 juli in onze kalender. Dat viel samen met de jaarlijkse overstroming van de Nijl. De verschijning van Sodpet was telkens het begin van het Egyptische kalenderjaar van 365 dagen, verdeeld naar het gedrag van de Nijl in drie seizoenen van vier maanden. Een korte maand van vijf dagen diende om de kalender terug te doen overeenstemmen met de zonnestand.

Ankhet of Overstroming was de naam van het overstromingsseizoen van juni tot oktober. De boeren lieten het zwarte slib van de Nijl bezinken en werkten intussen voor de farao in de mijnen of in bouwprojecten.

of Opkomst was het zaaiseizoen dat duurde van november tot februari.

Wanneer het water na de overstroming zakte, was de grond bedekt met een laagje vruchtbaar slib. Dan moesten dijken en kanalen gerepareerd worden, markeringspunten hersteld en de grond voor het zaaien klaargelegd worden.

Shemu of Droogte was het oogstseizoen van maart tot mei.

Fig. 2.7 De Nijl bepaalde de seizoenen en het leven van de boer

3

De Nijl, een vruchtbaar spoor

De Egyptische samenleving was niet denkbaar zonder de Nijl. De vruchtbaarheid die hij meebracht, was zo groot dat daardoor midden in een woestijn een welvarende landbouwsamenleving kon ontstaan.

VRAAG 7: Welke seizoenen kende Egypte?

1 De Nijl bepaalt de seizoenen

De landbouw in Egypte was van het type irrigatielandbouw, net als in Mesopotamië.

De Egyptenaren gebruikten verschillende middelen en technieken om het water op de akkers te krijgen:

• dijk → water tegenhouden

• kanaaltje → water naar akkers leiden

• sjadoef → waterhevel

• waterbekken → water opslaan

Egypte kende drie seizoenen die bepaald werden door de waterstand van de Nijl.

Het kalenderjaar begon met het begin van de overstromingen in juli als de ster Sirius zichtbaar werd boven de horizon. De hoogste waterstand werd - naar onze kalender - bereikt in de maand september en de laagste in de maand mei.

juni tot oktober november tot februari maart tot mei overstromingsseizoen zaaiseizoen oogstseizoen

2 De voorspelbaarheid van de overstroming van de Nijl

De overstroming van de Nijl verschilde enorm van jaar tot jaar. Wanneer het water te laag stond, zou er een voedseltekort kunnen ontstaan. Te hoog water zou daarentegen een rampzalige verwoesting van de dorpen en de akkers veroorzaken. Het wassende water kwam soms te laat of te vroeg en het trok zich ook wel eens pas terug als de zaaitijd al voorbij was. Een korte overstroming kon betekenen dat het water weer snel verdween, wat het moeilijk maakte genoeg water op de akkers te krijgen voor de zaaitijd.

De levensomstandigheden werden erg zwaar wanneer enkele jaren van ‘slechte’ overstromingen elkaar opvolgden. Er waren perioden waarin grote en kleine overstromingen elkaar jaarlijks afwisselden, wat de schema’s voor zaaien en oogsten ernstig verstoorde.

(Naar: Silverman D.P., Het oude Egypte, blz. 11)

De overstroming van de Nijl verschilde van jaar tot jaar en was onvoorspelbaar.

De gevolgen van onregelmatige overstromingen waren wel voorspelbaar:

• te veel water → verwoesting van dorpen en akker

• te weinig water → onvoldoende bevloeiing, voedseltekort

• water te vroeg of te laat → ernstige verstoring van zaai- en oogsttijd

Besluit

Door de Nijl en het vruchtbare rivierslib dat op de akkers werd afgezet, kon de landbouw floreren, maar Egypte was heel afhankelijk van de grillen van de Nijl.

Zaaiseizoen

Lichtgewicht houten ploegen volstonden om de grond te bewerken. Ploegen werden getrokken door een aantal koeien of mensen, terwijl het zaad voor de ploeg werd uitgestrooid. Soms liet men nog varkens of runderen op het veld rondlopen om de zaadjes dieper in de grond te stampen. Insectenplagen vormden echter een constante bedreiging voor de gewassen. Krokodillen en nijlpaarden die in de rivier leefden in bosjes papyrusriet, dreigden steeds weer de gewassen te vertrappelen. De opbrengst van het land was afhankelijk van de ligging van de velden. Het land dicht bij de Nijl was over het algemeen te nat om er graangewassen te verbouwen. De hoger gelegen gronden, dicht bij de woestijn, waren vaak erg droog en slechts geschikt voor landbouw in jaren van overvloedige overstroming of met behulp van kunstmatige irrigatie. Het beste land lag in het middendeel. Na de oogst kon het vee in de velden grazen. Boerenbedrijven fokten vooral rundvee, maar ook voor schapen, varkens, antilopen en gazellen was er voldoende voedsel te vinden.

Oogstseizoen

De oogst was een tijd van grote bedrijvigheid. Houten sikkels met vuurstenen tanden werden gebruikt om graangewassen te oogsten. Het graan werd in grote manden naar het dorp vervoerd. Met vorken werden de halmen op de dorsvloer uitgespreid en dan werden er ezels of ossen overheen gestuurd om het graan los te trappelen. Na het wannen werd de opbrengst van de oogst naar een graanschuur gebracht.

De hoeveelheden werden door een schrijver opgetekend. Voedselvoorraden werden aangevuld met andere belangrijke gewassen en vruchten zoals peulvruchten, fruitsoorten zoals vijgen, dadels, appels en peren. Vlas werd gebruikt om linnen kledingstukken en touw te maken. De papyrus, die nu zeldzaam is in Egypte, groeide bij bosjes in het moerasland. Van andere rietsoorten en grassen werden matten en manden gemaakt. Het slib van de Nijl diende als klei voor aardewerk en bakstenen. Hout van vijgenbomen en acacia’s werd gebruikt in de scheepsbouw.

Fig. 2.8 Werkzaamheden van de boer in het zaaiseizoen
Fig. 2.9 Werkzaamheden van de boer in het oogstseizoen

VRAAG 8: Welke werkzaamheden verrichtte de boer in de verschillende seizoenen?

1 Werken op het ritme van de Nijl

Het eerste seizoen bij de Egyptische boer was Overstroming wat overeenkomt met de zomer in onze kalender. Bekijk de werkzaamheden van de Egyptische boer in de periode van de overstroming:

• net na de overstroming → de boeren ploegen en zaaien graan

• tijdens de overstroming → de boeren werken voor de farao

• net voor de overstroming → de boeren oogsten het graan

De Zaaitijd in Egypte komt grotendeels overeen met de winter bij ons.

Werkzaamheden van de boer in het zaaiseizoen

ploegen

2 1

met een houten ploeg, getrokken door runderen, de grond openrijten

water overhevelen met een sjadoef van een kanaaltje naar een waterput

6 papyrus rooien

overwoekerend papyrusriet rooien

nijlpaarden verjagen die de akkers kunnen verwoesten graan zaaien in het versgeploegde veld vissen en watervogels jagen op de Nijl

schapen of ezels het graan in de grond doen trappelen

het land opmeten onder toezicht van een ambtenaar

Werkzaamheden

herstelwerkzaamheden uitvoeren of kanaaltjes aanleggen

het vee laten grazen op lager gelegen grond

van de boer in het oogstseizoen

bomen rooien en grond ontginnen voor de aanleg van bevloeiingskanaaltjes

het graan dat de boer over de dorsvloer heeft uitgespreid, wordt losgetrappeld de grond bewerken met de ploeg met de (dors)vlegel de aren bewerken door erop te slaan de aren van het graan worden met sikkels geoost scheiden van het kaf en het graan (wannen) door het op te gooien

verzamelen van de aren (aren lezen) in korven verzamelen van graan

runderen worden rondgestuurd over de dorsvloer de hoeveelheid geoogst graan wordt bepaald onder toezicht van een ambtenaar kanaaltjes

2 1 ploegen 3 4 oogsten aren lezen 5 dorsvloer

2 Producten van de landbouw, de veeteelt en de Nijl

opbrengst

De oevers van de Nijl waren smal, maar vruchtbaar, voldoende om een vroege hoogstaande landbouwsamenleving voort te brengen.

• landbouw: granen, peulvruchten, vijgen, dadels, druiven

• veeteelt: runderen, varkens, ezels, schapen, antilopen, gazellen

• de Nijl: vis en gevogelte

Fig. 2.10 Omdat er nog geen geld was, werden de meeste producten geruild. De plek om te ruilen was de stad. In de stad woonden mensen met verschillende beroepen. De markt was hun ontmoetingsplaats.

Ruilhandel

Voor de gewone Egyptenaar (tijdens het Nieuwe Rijk) had alles een waarde die kon uitgedrukt worden in een gewicht van metaal. Voor kleine transacties was dat koper. Niet het metaal zelf, maar de waarde ervan kon worden uitgedrukt in aantallen koperen deben. De deben waren dus een rekeneenheid. De handel met het buitenland was vooral een zaak van de farao. Karavanen en schepen voerden vanuit Azië en Afrika luxegoederen aan die werden geruild voor goud, graan, vlas en papyrus. Enkele importproducten waren timmerhout voor het maken van schepen, brons voor het maken van wapens, ivoor, wierook, mirre, olie en exotische dieren zoals apen. Enkele ingevoerde luxegoederen waren fijne cosmetica en stoffen uit Syrië, slavinnen uit Syrië en Babylon, koper uit Cyprus en edele houtsoorten uit Afrika.

Transport

De Nijl leverde een ideale oplossing voor het transport. De handelaars verplaatsten zich vooral met boten van hout of papyrus. De oudste Nijlboot was een eenvoudig vlot, gemaakt van bundels papyrusriet die met touwen waren samengebonden. Het vlot was een korte levensduur beschoren, maar het was gemakkelijk te vervangen. Sommige Egyptenaren, zoals herders, die met hun vee vaak door de krokodillen bevolkte wateren van de delta moesten oversteken, konden niet buiten zo’n vlot. Voor anderen was het echter een middel voor ontspanning, bijvoorbeeld om op vogeljacht te gaan in de moerasbossen.

VRAAG 9: Hoe was de economie in Egypte georganiseerd?

Organisatie van de handel

In Egypte waren de grondstoffen te vinden voor gebruik in het dagelijks leven: papyrus voor boten en papier, vlas voor linnen, klei voor aardewerk en huizenbouw, rietsoorten en grassen voor manden en matten. Duurzame grondstoffen kwamen uit de mijnbouw (zie p. 95):

• steensoorten: kalksteen, albast, marmer, graniet, dioriet, turkoois

• metalen: goud, koper

Kopen en verkopen gebeurde door (uiteenlopende) goederen met (andere) goederen te betalen. Dat is ruilhandel. De plek om te ruilen was bij voorkeur de plaatselijke markt. Dan moesten de producten kunnen omgerekend worden naar goederen met een overeenkomstige waarde. Daarom kwam al vroeg een maat in gebruik op basis van het gewicht van een kleine hoeveelheid kostbaar koper. Het koper zelf werd niet verhandeld, maar wel de waarde van 91 gram koper wat overeenkwam met één deben. Het was dus een rekeneenheid waarmee de waarde van goederen ten opzichte van elkaar werd uitgedrukt. De deben zelf kon nog verdeeld worden in kleinere eenheden of grotere waarden zilver of goud.

ruilhandel

product product gelijke waarde

Turkoois, mineraal gesteente vooral voor sieraden

markt deben import export _______ _______ vis rekeneenheid brood die een waarde uitdrukt hout graan groenten op basis van de prijs van brons vlas stoffen een kleine hoeveelheid koper ivoor papyrus olie goud wierook mirre koper

transport dorp-stad

houten schepen/papyrusboten karavanen over het land

Granieten beeld van hoge ambtenaar (derde dynastie, 2543 v.Chr.-rmo.nl)

Voor een kip moest ongeveer ¼ deben betaald worden. Een halve liter vet moest het dubbele van de prijs opleveren. Manden, voorschotels en eenvoudige amuletten waren te koop voor 1 deben. Een klerenkast kostte een oude Egyptenaar hooguit 5 deben, een voetbankje 2, een stoel kon wel 8 deben opleveren en bedden waren er tot 20 debben. Vee was nog duurder in die tijd. Een varken leverde 70 deben op, een rund kostte je 140 debben terwijl een ezel maar 30 deben kostte. Een hemd werd verkocht voor maximaal 5 deben maar de kostbare gewaden liepen zeker tot in de 60. Het is makkelijk een conclusie te trekken: sommige goederen waren gewoon onbetaalbaar of moesten op afbetaling gekocht worden.

(https://landvandefaraos.nl/economie-en-handel/ Proudly powered by WordPress)

Schepen en boten waren het transportmiddel bij uitstek. Transport op het water ging immers sneller dan op het land en tegelijk konden grote hoeveelheid goederen, soldaten of werklieden vervoerd worden. De Nijl is ook eenvoudig bevaarbaar doordat er naar het noorden met de stroom mee kan worden afgezakt (stroomafwaarts) en waarbij men door de continue aanwezige noordenwind met een zeilschip naar het zuiden (stroomopwaarts) kan varen.

Huizen

Woningen, zowel van armen als van rijken, waren opgetrokken in een soort tichels, kleisteen vermengd met stro en verhard in de zon. Steen was er enkel voor tempels en piramides. Ambachtslieden en arbeiders woonden in eenvoudige vierhoekige huizen met één woonkamer. Een opening in het dak zorgde voor verluchting en verlichting en leidde met een trap naar het dak dat als een uitbreiding van het huis gezien werd. Boeren hadden normaal aan het huis nog een stal voor hun vee.

Zeer rijke Egyptenaren woonden in een huis omgeven door hoge muren en mooi aangelegde tuinen. De constructie was eenvoudig: een centraal gelegen vertrek met hogere muren dan de rest van het huis. In die woning waren talrijke vertrekken: een hal, een huistempel, een woonruimte, ontvangst- en gastenkamers, slaapen badkamers en toiletten.

Eten en drinken

Arm en rijk aten brood en dronken bier bij elke maaltijd. Voor dit brood werd het graan gemalen tot bloem. De vrouwen deden dit met de hand, met behulp van speciale slijpstenen. Henket was een soort bier met een laag alcoholgehalte dat gemaakt werd van brood en water dat men samen liet gisten. Ook melk en wijn werd gedronken. Voor de wijn werden de druiven eerst geperst door ze met de voeten te vertrappelen. Het sap werd dan in vaten gegoten om te gisten en daarna in aardewerken kruiken bewaard om te rijpen. Naast brood en bier, werd er ook vlees, vis of gevogelte gegeten. Een belangrijk deel van de voeding waren peulvruchten zoals linzen, tuinbonen, erwten en kikkererwten. Op de menukaart van de rijken vinden we ook groenten zoals waterkers, postelein, sla, uien, knoflook en pompoenen. Geliefde fruitsoorten waren druiven, vijgen, dadels, granaatappels en noten.

Kleding, haartooi en hygiëne

Egyptenaren droegen linnen kleding, geweven van de vezels van de vlasplant. De jonge groene stengels leverden de fijnste stof. Van de oudere en gele stengels werden sterk linnen gemaakt voor alledaagse dingen zoals touw en matten. Mannen droegen enkel een shenti (lendendoek) tot aan de knie, aan de middel vastgemaakt met een riem of een knoop. De vrouwen droegen lange, nauwsluitende hemdjurken (kalasiris). Kinderen droegen geen kledij. Om de eenvoud van hun kleren te compenseren, droegen de Egyptenaren verschillende sieraden zoals halskragen, gordels, enkelbanden, armbanden, hoofdbanden en ringen. Sieraden hadden ook een religieuze functie. Ze dienden immers als amulet om de eigenaar ervan te beschermen. De bekendste is de scarabee. De oude Egyptenaren besteedden veel aandacht aan hun uiterlijk en aan hygiëne. Meestal werd het haar afgeschoren, zowel bij de vrouwen als bij de mannen om de pruik van hun keuze te dragen. Kinderen droegen hun haar op een enkele, gevlochten lok die opzij van het hoofd neerhing. Met zwarte kohl, vooral rond de ogen en de wenkbrauwen, omlijnden ze hun ogen en maakten ze hun wimpers donkerder. Deze verf beschermde ook tegen de zon en infecties.

Fig. 2.11 Graanmaalster Fig. 2.12 Wijnbouw ca. 1500 v.Chr., Thebe. Egypte had ca. 1000 v.Chr. 500 wijngaarden in de delta.

Het dagelijks leven aan de Nijl

De oude Egyptenaren waren herkenbaar aan hun huizen, eten en drinken, hun uiterlijk, hun gezin, het dagelijks leven.

VRAAG 10: Hoe zag het dagelijks leven eruit?

Het dagelijks leven aan de Nijl

De Egyptenaren waren boeren. Ze leefden van de opbrengst van de grond waarvan een groot deel nog in de schuren van de farao terechtkwam. Het was een hard bestaan. De boer werkte met primitieve middelen en de bevloeiing van de akkers vergde heel wat kostbare tijd en energie. Meestal werd daarbij de hele familie ingeschakeld.

Naast knappe vaklui waren er nog handelaars die de overschotten ruilden op de markten.

De stad Djéné in Mali geeft een idee van hoe een oude Egyptische stad er kan hebben uitgezien. Dit zijn de huizen van de armen. Een Egyptisch huis werd gebouwd met in de zon gedroogde tichelstenen en afgewerkt met riet, stro en hout.

Raherka en Merensankh worden bijna even groot en dicht bij elkaar afgebeeld als man en vrouw en evenwaardig Hij draagt een lendendoek en zij een lange nauwsluitende hemdjurk.

Set is tien jaar. Hij speelde vandaag aan de oevers van de rivier. Hij hielp zijn vader met het onderhouden van de akkers, zijn zus Imona hielp in het huishouden. Volgende maand moet Sets vader weg naar de grote stad. Hij gaat er helpen bij de bouw van een enorm graf voor de farao.

Vrouwen waren modebewust en droegen veel zorg voor het uiterlijk en hygiëne. Voor make-up (ogen, wimpers en wenkbrauwen) werd een donkere verfstof gebruikt en beschermde tegen zon en ooginfecties. Voor de hygiëne droegen mannen en vrouwen pruiken. Sieraden waren halskragen, armbanden, ringen aan oren en vingers. (hier: Nefertari)

Een amulet is klein voorwerp of sieraad waaraan een magische kracht werd toegeschreven om de mummie te beschermen of in het dagelijks leven om de goden bescherming te vragen tegen kwaad of ziektes. Het anch (levensteken) en de scarabee (kever voor eeuwig leven) waren zeer bekend.

Fig. 2.14 Bevloeiingswerk met de sjadoef
Fig. 2.13 Graan oogsten en aren lezen (verzamelen)
Brede halsketting met kralenrij.

Polytheïsme

De Egyptenaren leefden dicht bij de natuur en die bepaalde hun leven: de zon die altijd aanwezig was, een hemelgewelf waar 's nachts maan en sterren altijd te zien zijn, een machtige rivier die regelmatig overstroomt, water dat leven geeft, de eindeloze woestijn, de cyclus van leven en dood ... allemaal onveranderlijke natuurverschijnselen, veel groter en machtiger dan de mens. Vertegenwoordigers of symbolen van al deze 'machten' zijn in de godenwereld terug te vinden in de gestalte van een dier, een mens of van beide. Voor elk aspect van het dagelijks leven was er wel een god die symbool kon staan.

Toen farao Narmer de nederzettingen van Opper- en Neder-Egypte verenigde, bleven de plaatselijke goden behouden en werden die van andere nederzettingen overgenomen. Natuurlijk kon men niet al deze goden aanbidden. Elke regio had zijn belangrijke goden. Hierdoor bestond er overlapping. Soms werden goden samengesmolten of anders voorgesteld. De Egyptenaren geloofden dat deze goden op aarde hadden geregeerd alvorens de farao’s de fakkel overnamen.

Re(Ra)/Amon Anubis Horus Isis Maät Osiris Seth Thot

• Re (Ra), Amon: zonnegod, oppergod. Re-Atoem was de oorspronkelijke god die uit zichzelf ontstond. Daaruit kwamen de hemel (Noet) en de aarde (Geb) voort. Hij is meestal afgebeeld als een valk met een zonneschijf op het hoofd, met de kop van een ram of met de dubbele verenkroon (struisvogelveren) van de zonnegoden.

• Anubis: god van de doden, voorgesteld met de kop van een jakhals. Omdat dit dier leeft in de woestijn en een aaseter is, wordt hij in verband gebracht met het dodenrijk voorbij de westelijke woestijn. Hij was daarom de begeleider van de doden naar het hiernamaals. Hij vond ook het balsemen van lichamen uit, een techniek die hij voor het eerst toepaste op Osiris. De Egyptenaren lieten zich op precies dezelfde manier balsemen om voort te bestaan zoals Osiris na de dood.

• Horus: god van de levenden en het koningschap, herkenbaar aan de dubbele kroon en de valkenkop. In de Osirismythe is hij de zoon van Isis en Osiris. Hij volgde zijn vader op als koning van de levenden.

• Isis is een van de vier kinderen (Osiris, Isis, Seth, Nephthys) van de hemelgod Noet en de aardgod Geb en de zus en echtgenote van Osiris. Haar naam betekent 'troon', het symbool waarmee ze werd voorgesteld. Isis en Osiris waren de eerste heersers over de kosmos.

• Osiris: god van de dood en het hiernamaals, afgebeeld als mummie met een kromstaf en gesel en met een Atefkroon op het groene hoofd. Als koning van het hiernamaals zit hij het gerechtshof voor waar het oordeel wordt uitgesproken over de dode om toegang te krijgen tot het eeuwig leven.

• Maät: godin van gerechtigheid en waarheid. Ze vertegenwoordigt het geordende bestaan en de orde in het heelal zoals die bij de schepping ontstond. Op het hoofd droeg ze een veer, de hemelse maat bij het oordeel over de dode.

• Seth: god van chaos en wanorde, zoon van Noet en Geb. Hij vermoordde zijn oudere broer Osiris om koning van Egypte te worden.

• Thot: god van schrijfkunst en wijsheid, voorgesteld met een ibiskop. Hij trad op in de onderwereld bij het wegen van het hart en noteerde het oordeel van Maät.

Veel goden, voor en na de dood

Godsdienst was erg belangrijk bij de oude Egyptenaren. Zoals in de meeste oude culturen vereerden zij niet slechts één god. Hun godsdienst was polytheïstisch.

VRAAG 11: In welke goden geloofden de Egyptenaren?

Stamboom van de goden

Net als mensen hadden goden een stamboom die hun erfelijke geschiedenis vertelde.

polytheïsme (Gr. poly = veel; theos = god) geloof in vele goden, veelgodendom

Wat ze meekregen uit hun goddelijke afstamming werd met de symbolen van hun macht voorgesteld.

De lange geschiedenis van Egypte deed vele scheppingsen godenverhalen ontstaan. Een van de bekendste verhalen is de Osirismythe: 'In het begin heerste er noen (chaos) over de wereld. In deze chaos was al het goede en het slechte van de wereld aanwezig. Uit de chaos werd Atoem (de schepper) geboren. Het eerste wat hij maakte was een oerheuvel om op uit te rusten. Atoem schiep de zonnegod Re (Ra), die licht en warmte bracht. Overdag vaarde hij in een boot langs de hemel, 's nachts verplaatste hij zich in een andere boot door de onderwereld. Atoem schiep ook het eerste godenpaar, Sjoe (lucht) en Tefnoet (water). Zij kregen samen twee kinderen: Geb (aardgod) en Noet (hemelgodin). Op haar beurt baarde Noet vier kinderen, die als de eerste levende wezens worden gezien: Osiris, Isis, Seth en

Nephtys. Osiris trouwde met zijn zus Isis. Osiris werd de eerste koning van Egypte, maar zijn jaloerse broer Seth vermoordde hem. Seth sneed Osiris in tientallen stukken en verspreidde ze over heel Egypte. Huilend gingen Isis en Nephtys op zoek naar de lichaamsdelen van Osiris. De tranen van Isis deden de Nijl overstromen. Uiteindelijk vonden ze Osiris grotendeels terug en Isis slaagde er zelfs in om zwanger te geraken van Osiris. Er werd een zoon geboren, Horus die de nieuwe koning van Egypte werd. Zijn vader Osiris leefde verder als heerser van de onderwereld.'

De schepping deed orde ontstaan, Maät genoemd, die steeds weer verdedigd moet worden tegen de machten van chaos. De farao werd nu ook gezien als de afstammeling van de goden en opvolger van Horus.

lucht water aarde en gesel, Atefkroon,

• mummie, kromstaf groen hoofd

• dood en hiernamaals

• troon

• heerser over kosmos

• onbekend dier

• chaos en wanorde

• doden beschermen hemel

• eigen naam in hiërogliefen op het hoofd

• dubbele kroon en valkenkop

• levenden en koningschap

Atoem
oerwater
Tefnoet
Nephtys

Leven en dood, een cyclisch proces

De oude Egyptenaren verwachtten dat ze na hun overlijden eeuwig zouden voortleven. Het geloof in een wederopstanding na de dood ontstond door het waarnemen van allerlei cyclische processen, zoals de opkomst en ondergang van de zon en het jaarlijkse opkomen van de gewassen op de velden langs de Nijl. Het leven na de dood werd voorgesteld als een voortzetting van het leven op aarde, maar dan in het dodenrijk met de god Osiris als heerser. Daarom moest het lichaam bewaard blijven.

Mummificatie

Kort na het overlijden werd het lichaam van de dode naar een waskamer gebracht, waar het werd gewassen. Daarna ging het naar de balsemkamer. Eerst werden de hersenen met een bronzen haak via de neus verwijderd. Daarna sneed men met een scherpe Ethiopische steen (obsidiaan) de linkerzijde open en via die insnijding van 9 cm verwijderden ze alle ingewanden. De ingewanden plaatste men in kleine vazen, canopen genoemd. Canopen hebben een deksel in de vorm van een valkenkop, een jakhalskop, een baviaankop en een mensenhoofd die de vier zonen van de god Horus voorstelden. De valk beschermde de darmen, de jakhals de maag, de baviaan de longen en het mensenhoofd de lever. Bij het verwijderen van de ingewanden bleef het hart in het lichaam, want dat was nog nodig bij het oordeel. Dan werd de buikholte grondig gereinigd, eerst met palmwijn en dan met een extract van fijngestampte kruiden. Men naaide alles terug dicht en het lijk werd dan nog gedurende zeventig dagen in natron (een zoutoplossing) gelegd om het uit te drogen. Daarna werd het gespoeld en in fijne repen linnen gewikkeld, in hars gedrenkt. De balsemers gaven een groot aantal amuletten mee tussen het linnen. Elke amulet gaf de overledene een ander soort bescherming. Ook de mummiekist was belangrijk, zowel fysiek als magisch. Met teksten en beschilderingen kon de mummie in de kist worden beschermd bij de reis naar het hiernamaals. Alleen koninklijke mummies kregen een gouden masker mee. Dat toonde het gelaat van de overledene als geïdealiseerde, vergoddelijkte persoon zonder kenmerken die verwijzen naar leeftijd of persoonlijkheid.

Fig. 2.15 Oesjebti, beeldje dat de overledene meenam om voor hem werk te verrichten in het hiernamaals

VRAAG 12: Hoe verliep de mummificatie van een lichaam?

1 Osiris, de god van de onderwereld

Elementen in het uiterlijk van Osiris die wijzen op zijn rol in het Egyptische geloof.

Bekijk de afbeelding en de stamboom van de goden.

• de attributen van goddelijk koningschap (kromstaf, gesel, baard)

• de speciale Atefkroon als koning-priester (oordeel)

• het witte gewaad van de mummie (wederopstanding)

• groene kleur (vruchtbaarheid, landbouw: groene gewassen uit Nijlslib)

2 Het mummificatieproces in zes stappen

1 hersenen verwijderen via neus

2 ingewanden verwijderen door middel van een insnijding in de linkerzijde

3 darmen, maag, longen en lever in canopen bewaren

4 onderdompeling van het lichaam in natron gedurende 70 dagen

5 wikkelen van het lichaam in linnen repen

6 plaatsing van de mummie in een sarcofaag

De ingewanden werden bewaard in kruiken of canopen, met de kop van een valk, jakhals, mens en aap die de vier zonen van de god Horus voorstelden.

cyclisch proces een weerkerend verschijnsel; wat zich voortdurend herhaalt

amulet anch, levensteken

Amulet scarabee, op de borst van de mummie meegegeven, beschermt het hart

Merk op! Twee ingewanden zitten niet in deze canopen.

De Egyptenaren dachten dat een mens voelt en denkt met het hart in plaats van met de hersenen.

De goden wogen na de dood het hart om te onderzoeken of de overledene zonder zonde had geleefd.

3 Benodigdheden bij het mummificeren

• werktuigen: bronzen haak, stenen mes (obsidiaan), naald en draad

• producten: kruidenaftreksel, palmwijn, reukwerken, natron, hars

• benodigdheden: fijne repen linnen, amuletten, dodenmasker (voor rijken), kist levermaaglongenhartdarmenhersenen

Amulet wadjet, het alziend beschermoog van Horus

amulet klein voorwerp of sieraad waaraan een magische kracht werd toegeschreven om de mummie te beschermen of in het dagelijks leven om de goden bescherming te vragen tegen kwaad of ziekte

De begrafenisstoet van een belangrijk persoon komt aan bij het in de rotsen uitgehouwen graf (1) in de ‘dodenstad’, op de westelijke oever van de Nijl nabij Thebe. In het oude Egypte hechtte men evenveel belang aan het leven ná de dood als ervoor. Alles wat nodig is om verder te kunnen leven in het hiernamaals ging mee in het graf: voedsel, huisraad, gebruiksvoorwerpen (2) en meubilair (3). In een aparte grote kist (4) werden canopen (5) meegedragen. Dat zijn speciale vazen waarin de ingewanden van de overledene werden bewaard. Achter de lijkbaar in de vorm van de zonneboot van Ra, op een slede bevestigd en getrokken door ossen (6), volgen professionele klaagvrouwen (7). Er is ook voedsel voor het begrafenismaal voorzien (8). De priester met het Anubismasker (9) hee een speciaal apparaat (10) in de hand om de mond van de mummie te openen, opdat de dode zou kunnen eten en spreken in het andere leven.

Het oordeel van Osiris

Vooraleer een overledene (1) toegang krijgt tot het hiernamaals wordt diens hart (2) gewogen op de door Anubis (3) afgestelde weegschaal (4), waarbovenop de godin Maät voorgesteld wordt met een veer op het hoofd (5). Zij staat voor de waarheid die bepaalt hoe een goede Egyptenaar moet leven. Die veer vinden we ook terug op de rechterschaal (6). Als het hart lichter weegt dan de veer, zal de overledene door Horus (7) voorgesteld worden aan zijn vader Osiris (8) en diens vrouw Isis (9). Nephtys (10), zuster van Isis, is de behoedster van het dodenrijk. Thot (11), de ‘secretaris van de goden’, noteert nauwkeurig alle gegevens. Mocht het hart zwaarder wegen, dan wordt het onmiddellijk opgeslokt door Ammit (12), een dier met de kop van een krokodil, het lichaam van een leeuw en het achterkwartier van een nijlpaard. Zowel het Anchteken in de hand van Horus (13) als de lotusbloemen (14) zijn symbolen voor een eeuwig leven.

VRAAG 13: Hoe verliep de begrafenis van een rijke Egyptenaar?

Om het hiernamaals te bereiken moest de overledene de nodige voorbereidingen treffen. Hij kreeg dan ook zoveel mogelijk gebruiksvoorwerpen en de mooiste bezittingen mee voor het leven in het hiernamaals. Een dodenboek werd meegegeven om de overledene te begeleiden en toegang te verlenen tot de onderwereld.

1 De begrafenisstoet

Voorbereidingen op de begrafenis werden reeds lang voor de dood getroffen: een graf klaarmaken (uithouwen, beschilderen, sarcofaag, canopenkist ...)

In de begrafenisstoet werden allerlei voorwerpen meegedragen: voedsel, meubilair, gebruiksvoorwerpen (o.a. huisraad).

In de stoet liepen klaagvrouwen mee en er volgde nadien een begrafenismaal. Het was een manier om het verdriet van de nabestaanden te verwerken.

2 Het oordeel van Osiris

dodenboek een boekrol met spreuken, zonnehymnen, bezweringsformules tegen vijandelijke machten, identificatie met bepaalde goden, rechtvaardiging voor het oordeel en allerlei taferelen. De teksten kwamen ook voor op grafwanden en op de binnenwand van lijkkisten.

De Egyptenaren wisten dat geen enkel leven smetteloos is. Daarom probeerden ze de overledene extra bescherming mee te geven voor dit belangrijke weegmoment. Dat kon met spreuken en teksten die in het dodenboek werden opgenomen. In het dodenboek van Hoenefer vinden we een tafereel van het dodenoordeel. Hij was een schrijver in dienst van farao Seti I in de 13de eeuw v.Chr. Op de afbeelding zien we de verschillende stappen op de weg naar het hiernamaals.

Hoenefer is te herkennen aan zijn witte kleding (1) en zwart haar (2). We zien Hoenefer de negatieve biecht afleggen tegenover 42 rechters (3), voorgezeten door Ra die tegenover Hoenefer te zien is. Tijdens de negatieve biecht moet Hoenefer 42 zonden opnoemen die hij tijdens zijn leven niet heeft begaan. Om te bepalen of hij een goed mens was geweest, wordt het hart gewogen op een weegschaal. Hoenefer wordt door Anubis (4), de god met de jakhalskop, naar de weegschaal begeleid waar zijn hart (5) op de weegschaal wordt gelegd tegenover een veer (6). Dit tegengewicht is het teken van Maät, de waarheid. Als het hart te zwaar was door de zonden uit het leven, dan bleef de weegschaal niet in evenwicht en werd het opgeslokt door Ammit (7), een god die eruitziet als een monsterachtig beest. Gelukkig doorstaat Hoenefer de proef (8) met de weegschaal en mag hij met een licht hart de reis voortzetten. Thot (9) schrijft alles nauwkeurig op. De god Horus (10), de god met de valkenkop, begeleidt hem tot in het hiernamaals. Osiris (11) verwelkomt Hoenefer in zijn rijk en zo kan hij voor eeuwig leven.

Een huis voor de eeuwigheid

De Egyptische bouwkunst was bedoeld om tot in de eeuwigheid te blijven bestaan. Men maakte gebruik van natuursteen omdat het een duurzaam materiaal is.

putgraf

Arme en gewone Egyptenaren begroeven hun doden in eenvoudige kuilen in de woestijn. De lichamen kwamen in direct contact met het hete woestijnzand en een uiterst droge en steriele omgeving, wat leidde tot een natuurlijke mummificatie. De bewaard gebleven lichamen en de skeletten liggen steeds op de zij in gevouwen houding: zo kwam men op de wereld en verliet men de wereld. Enkele eenvoudige bijgaven - potten met voedsel en drank, wapens, sieraden en toiletgerei - geven aan dat men overtuigd was van een voortbestaan dat in weinig verschilde van het leven op aarde.

mastaba

De eerste farao’s en de ambtenaren werden begraven in mastaba’s. In feite is de mastaba alleen maar de rechthoekige grafheuvel boven een graf. Hij bestaat uit twee delen: de bovengrondse offerruimte en de ondergrondse grafkamer. De bovenbouw bestond uit een offerkapel (1) met een beeld van de Ka (2) en één of meerdere voorraadkamers (3). In de offerkapel werden er voedseloffers gebracht om de Ka te voeden. De onderbouw bestond uit de schacht (5) die toegang gaf tot de grafkamer (4). In de grafkamer lagen er, naast de overledene, ook diverse gebruiksvoorwerpen en sieraden die men dacht nodig te hebben in het hiernamaals. Na de begrafenis werd de grafkamer afgesloten door de schacht op te vullen met puin.

piramide

De eerste Egyptische piramide is ruim 4500 jaar geleden gebouwd als grafmonument voor farao Djoser. Zijn opvolgers volgden hem in deze begraafwijze en zij werden net zoals hun voorganger gemummificeerd en met kostbaarheden en persoonlijke bezittingen in het binnenste van een piramide gelegd. De drie grootste en bekende piramiden zijn die van Cheops, Chefren en Mycerinus op het plateau van Gizeh nabij de toenmalige hoofdstad Memphis.

mastaba van Farao Sjepseskaf te Sakkara (ca. 2500 v. Chr.)*

trappenpiramide van Djoser te Sakkara (ca. 2650 v. Chr.)

knikpiramide van Snofroe te Dasjoer (ca. 2600 v. Chr.)

de piramide van Cheops te Gizeh (ca. 2550 v. Chr.)

* Deze mastaba is jonger dan de drie voorbeelden die ernaast afgebeeld staan, omdat Sjepseskaf brak met de traditie van zijn voorgangers die grote piramiden bouwden. De meeste mastaba’s werden gebouwd vóór de periode van de grote piramiden of dienden zelfs als basis voor latere piramiden, zoals die van Djoser.

Kunst is vakmanschap

De Egyptenaren hadden geen woord voor kunst. Wat wij nu Egyptische 'kunst' noemen, was voor de oude Egyptenaren vaak een woord voor bouwwerken, beelden of religieuze voorwerpen. Het woord dat ze gebruikten, is te vertalen als ‘vakmanschap’. De anonieme 'kunstenaars' waren architecten, beeldhouwers en tekenaars. Ze werkten uitsluitend in opdracht van farao's, priesters en rijken.

VRAAG 14: Welke evolutie kenden de Egyptische graven?

1 Hoe duurzame graven ontstonden

De oud-Egyptische bouwkunst was er vooral om de goden en de farao’s te dienen. De grootste gebouwen waren graven waarvan de piramiden de bekendste en meest indrukwekkende zijn.

De Egyptenaren hechtten evenveel waarde aan het bewaren van het lichaam als aan het graf. Het graf van een oude Egyptenaar was zijn huis voor de eeuwigheid en ze gebruikten daarom duurzame materialen zoals natuursteen. Voor arme en gewone mensen was er geen bouwkunst en geen grafkunst. Een putgraf was hun laatste rustplaats en het warme woestijnzand zorgde voor een natuurlijke mummificatie.

2 Een mastaba, de eerste duurzame grafvorm

Aanvankelijke werd een 'mastaba' alleen opgericht voor farao’s en ambtenaren. Dit soort graf bestond uit twee delen:

• bovengronds: 1 offerkapel 2 beeld van de Ka 3 voorraadkamer(s)

• ondergronds: 4 grafkamer 5 schacht

3 Leven na de dood

mastaba de naam die de Egyptische werklieden aan de graven gaven omdat de bovenbouw hen deed denken aan de tichelstenen zitbank (in het Arabisch mastaba) op iedere verzamelplaats in hun dorpen

Voor een Egyptenaar was de dood niet het einde van het leven, maar het begin van de overgang naar een eeuwig voortbestaan in het hiernamaals. Leven en dood zijn deel van een cyclisch proces zoals dat in heel de schepping voorkomt: de zon komt op en gaat onder, gewassen groeien en sterven af, de Nijl overstroomt en trekt zich terug ... de mens moet sterven om daarna te herleven.

Voor de Egyptenaren bestond de mens als persoon uit verschillende elementen, waarvan de Ka en de Ba de belangrijkste waren. De Ka is de levenskracht die bij de dood de mens verlaat en verhuist naar de onderwereld. Om de Ka te laten overleven moest het lichaam intact blijven en werd ook voedsel meegegeven in het graf. De Ba blijft na de dood bij de mummie als beschermer.

Fig. 2.16 Voorstelling van de Ka op het hoofd van de overledene

Fig. 2.1 De Ba, afgebeeld met een mensenhoofd, beschermt de mummie met gespreide vleugels en houdt het anch vast met de poten.

(Robert Moss, Dreaming like an Egyptian)

Een piramide staat niet op zichzelf, maar is een onderdeel van een groter grafcomplex, bestaande uit een aanlegplaats aan de Nijl met een daltempel, een weg die leidt naar een dodentempel, met één zijde aangebouwd tegen de piramide.

gewelf en 5 grote stenen platen om enorme druk af te leiden

luchtschacht

valse dodenkamers waarvan één ondergronds

schuin afgewerkte granietsteen

voorkamer

sarcofaag

kalksteen

daltempel koninginnenpiramiden

grote sfinx

2.17 Situatieschets van het plateau van Gizeh

In totaal zijn er meer dan tachtig piramiden bewaard gebleven, gebouwd over een periode van ongeveer duizend jaar. In het Nieuwe Rijk verdween de piramide als grafmonument voor farao's en werden rotsgraven uitgehouwen in het Dal der Koningen nabij de hoofdstad Thebe.

Fig.
transport van blok kalksteen (2,5 ton) op een slede over een aarden dam
grote galerij
dodenkamer
Cheops
Nijl
kanaal
Chefren dodentempels
Mycerinus

4 Evolutie van de grafvormen

Grote graven zoals een piramide waren een onderdeel van een grafcomplex. Een voorbeeld van een begrafeniscomplex is te vinden op het plateau van Gizeh, een plaats in de buitenwijken van de Egyptische hoofdstad Caïro, vlakbij de oude hoofdstad Memphis. De Grote Piramides van Cheops, Chrefren en Mycerinus, de Grote Sfinx, verschillende kleinere piramides en een arbeidersdorp zijn er te vinden. Samen vormen ze de Necropolis (dodenstad) van Gizeh.

Hier werden veel heersers van de vierde dynastie van het oude Egypte begraven, samen met hun families, edelen en hovelingen. Elk van deze piramides heeft een klein complex met verschillende daltempels als aanlegplaats, een processieweg die naar de dodentempels leidde voor de dagelijkse offers. De toegang tot de piramide als grafmonument was strikt geheim.

Piramide van Cheops

De piramide van Cheops heeft een grondvlak van 230 x 230 meter, was opgetrokken met 2,3 miljoen blokken van plaatselijke kalksteen, ieder met een gemiddeld gewicht van 2,5 ton. De afwerklaag was gepolijst waardoor de piramide leek te blinken in het zonlicht. Hij was oorspronkelijk 146 m hoog. Herodotus, een Grieks geschiedschrijver (485-425 v.Chr.), zegt dat de bouw 20 jaar duurde en dat het geen slaven waren die eraan werkten, maar arbeiders die betaald werden in bier, brood en graan.

(Naar Herodotus: Historiën, boek II)

5 Rotsgraven en rotstempels

Na de tijd van de piramiden toen de farao's in Thebe woonden, lieten ze zich begraven in twee valleien, in de Vallei der Koninginnen en in de Vallei der Koningen. Daar werden de graven uitgekapt in de rotsen. De rotsgraven werden onopvallend achter steen en puin verstopt om ze onvindbaar te maken voor grafrovers. De dodentempels kregen nu, op een andere plaats en eveneens in de rotsen uitgehouwen, alle aandacht. In deze vallei is ook het graf van Toet-Anch-Amon te vinden. Hij volgde Amenhotep IV op die zijn naam veranderde in Echnaton omdat hij één oppergod wilde voor alle Egyptenaren: Aton. Hij kwam op de troon als 9-jarige en stierf als 19-jarige als gevolg van veel lichamelijke gebreken en ziekte. Zijn koningschap was niet belangrijk, maar zijn koninklijk graf dat ongeschonden werd teruggevonden, was dat des te meer.

daltempel aanmeerplaats voor boten en toegang tot de piramide via een overdekte gang of processieweg dodentempel herdenkingstempel voor de farao waar dagelijks voedseloffers werden gebracht en zijn beeld werd vereerd rotsgraf in de rotsen uitgehouwen grafvorm (tijdens het Nieuwe Rijk) om beroving te voorkomen

Fig. 2.18 Howard Carter in het graf van Toet-Anch-Amon

In de Vallei (het Dal) der Koningen, vlakbij de stad Thebe (nu Luxor), ontdekte de Britse archeoloog Howard Carter op 4 november 1922 na een jarenlange zoektocht het graf van farao Toet-AnchAmon. Het was het enige koninklijke graf dat nog niet was leeggeroofd. In de voorkamer, de zijkamer, de schatkamer en in de grafkamer trof Carter niet minder dan 5300 kostbare voorwerpen aan die de overledene in het hiernamaals ten dienste moesten zijn: juwelen, amuletten, stoelen, wapens, een strijdwagen, koffers, godenbeelden, sieraden, een troon, boten, bedden en etenswaren.

Vallei der Koningen

Tempels voor de goden

Het klassieke tempelplan bestaat uit vaste delen: een sfinxenlaan, obelisken, beelden van de farao (de bouwheer), pylonen, een voorhof, een zuilenzaal en het heiligdom met het godenbeeld. De sfinxen van de sfinxenlaan zijn de wachters en belichamen de koninklijke macht. Een sfinx had het lichaam van een leeuw en een mensengezicht, het gezicht van de koning. De twee obelisken waren grote granieten naalden, tot dertig meter hoog, met een goudkleurige, afgevlakte top die de zonnestralen breekt en daarmee de verbinding maakt tussen de echte zonnegod en zijn beeld in de tempel. Twee of vier beelden van de farao prijken tegen de gevel die bestaat uit twee monumentale trapeziumvormige pylonen met tussenin een smalle ingang. De pylonen geven de kunstenaars een ruim oppervlak om de heldendaden van hun koningen en goden te verheerlijken met reliëfs, inscripties en vlaggenmasten aan weerszijden van de ingang. Als de mensen het voorhof betreden, verlaten ze de mensenwereld en treden ze binnen in een andere wereld, de wereld van het heilige. Deze grote open koer is omgeven met een zuilengalerij. De zuilenzaal met een opengewerkte muur, omvat een doorgang tussen een groot aantal zware zuilen die een papyrusbos voorstellen, het dak dragen en een halfduistere ruimte scheppen. Het laatste deel is laag en volledig donker. De godenwereld is ver en duister en deze ruimte waar de god het meest nabij en voelbaar is, mag alleen door de farao en de priesters betreden worden.

Die staan in voor de offers en het dagelijkse ritueel voor de verering van de god.

Fig. 2.19 Indeling van een gewone cultustempel. Naast de tempel het 'heilig meer' voor de priesters die zich moesten reinigen vóór de rituele eredienst. Verder een priesterwoning en graansilo's.

VRAAG 15: Hoe zagen de tempels voor de goden eruit?

1 Soorten tempels

De bekendste Egyptische tempels zijn cultustempels, een woonhuis voor de goden op aarde. De plattegrond van deze godenhuizen was telkens ongeveer dezelfde.

Dodentempels horen bij een graf. Bij het beeld van de god of de overleden farao werden dagelijks offergaven gebracht.

Delen van een gewone tempel

1 sfinxenlaan

2 obelisken

3 beelden van de farao

4 pylonen

5 voorhof

6 zuilenzaal

7 heiligdom

Fig. 2.21 zuilenzaal Amontempel, Karnak met 134 zuilen van 15 m hoog en open papyruskapitelen
Fig. 2.23 Sfinxenlaan voor de Amontempel in Karnak
Fig. 2.20 Voorhof Horustempel in Edfu
Fig. 2.22 Interieur tempel van Medinet Habou met architraven en gesloten papyruskapitelen

Architraafbouw

Op de zuilen, bekroond met open of gesloten papyruskapitelen, liggen zware draagbalken (architraven) die de stenen plafondplaten dragen. Zijmuren, zuilen en architraven, m.a.w. alle beschikbare oppervlakken, waren met voorstellingen en teksten bedekt. De plafondplaten waren ongetwijfeld met sterren versierd, de hemel van de tempel als microkosmos.

Doorsnede en grondplan tempel

Een tempel is als een kleine stad. Er zijn ateliers, een school, priesterwoningen, een bibliotheek, graanschuren en magazijnen. De tempel van Amon in Karnak is de grootste met een oppervlakte van 123 ha voor de hoofdtempel en verschillende kleine tempels. Buiten de muren liggen de uitgestrekte akkers. Er werkten veel mensen die door de tempel met zakken graan betaald werden.

heiligdom enkel toegankelijk voor priesters

grote zuilenzaal voor feesten en plechtigheden

voorhof met zuilengang toegankelijk voor het gewone volk

beeld van de god o erzaal

opslagruimtes, bibliotheek, kamers voor priesters,…

buitenmuur

ingang met 2 pylonen

Cultustempels en dodentempels

Vanaf de eerste farao's werden in het Oude Rijk en het Middenrijk speciale dodentempels gebouwd, dicht bij de piramides. Vanaf het Nieuwe Rijk werden de koningen begraven in rotsgraven in het Dal der Koningen. De dodentempels werden nu als monumentale stenen bouwwerken, los van het grafcomplex, aan de rand van de woestijn opgetrokken. Rond de cultustempel lagen in kleisteen opgetrokken priesterverblijven, bestuursgebouwen en graanschuren voor de opslag van enorme hoeveelheden pacht en belasting die voortkwam uit het land dat in het bezit was van de tempel. Graan werd niet alleen gebruikt voor de offers aan de overleden farao, ook zijn bouwactiviteiten werden ermee bekostigd. Naast hun rol in de godsdienst hadden ze dus ook een economische rol.

Fig. 2.24  Rotstempel van Hatsjepsoet in Deir-el-Bahari

2 Functies van de tempel

• cultustempels voor de goden

• dodentempels voor de overleden farao's

Tempels hadden een dubbele functie: ze speelden een rol in de godsdienst, maar ze hadden ook een economische functie.

De rotstempels in Aboe Simbel hebben een in het oog springende gevel met grote beelden (zittend bij Ramses II -21m hoog- en staand bij zijn vrouw Nefertari), in de rots uitgehouwen. Achter de gevel hebben de tempels de gewone indeling: zuilenlaan, offerzaal, heiligdom.

In de belangrijkste periode van de piramidebouw, het Oude Rijk, waren dodentempels een wezenlijk onderdeel van het piramidecomplex. Ze stonden naar de opkomende zon gericht aan de oostzijde van de piramide. Daar bouwde men hun dodentempels, gescheiden van hun graven die verstopt werden in de rotswand. Tweemaal per jaar valt de zon door de ingang van de tempel en verlicht 60 m diep in de rots de beelden van o.a. Amon en Ramses II.

Fig. 2.25 De rotstempels van Ramses II (l) en zijn vrouw Nefertari (r) in Aboe Simbel

Schilderkunst

De schilderkunst is aanwezig op muren van tempels, graven en op sarcofagen. De afgebeelde scènes hebben betrekking op het dagelijks leven, landbouwactiviteiten, ambachtslieden aan het werk, feestelijke banketscènes met muziek en dans.

Beeldhouwkunst

Het overgrote deel van de beelden zijn koningsbeelden. De farao wordt altijd geïdealiseerd en onveranderlijk weergegeven: jong, krachtig, in een perfect gevormd goddelijk lichaam. Voor de beelden werd duurzame natuursteen het meest gewaardeerd. Deze beelden zijn groot, steeds in rust voorgesteld, ofwel zittend op een troon, benen naast elkaar, armen tegen het lichaam gedrukt, gekruist of op de knieën of soms staand en met de linkervoet lichtjes vooruit. Vrouwen en kinderen van de farao en het gewone volk worden kleiner voorgesteld. Een dubbel beeld was gebruikelijk voor een echtpaar of voor een koning en een godheid. Ze moeten frontaal bekeken worden.

In andere taferelen is de overledene afgebeeld in het gezelschap van een godheid die hem zal begeleiden bij het laatste oordeel in de onderwereld. De schilderkunst had tot doel de eigenaar van het graf te dienen.

De menselijke figuur werd in samengesteld perspectief weergegeven: het hoofd in zijaanzicht en het oog frontaal, het lichaam in vooraanzicht met de voeten plat op de grond voor elkaar. Deze houding is onmogelijk, maar de kunstenaar tekende niet wat hij zag, wel wat er was. Diepte en belangrijkheid werd weergegeven door iets groter of kleiner te tekenen. Kleur was noodzakelijk, want alles heeft kleur in de werkelijkheid. Mannen hadden een roodbruine huidskleur, vrouwen meer een gelige kleur. Voor goden waren er felle kleuren: goud en geel, groen en zwart (van de Nijlmodder) die vruchtbaarheid en nieuw leven voorstelden.

Fig. 2.26 Farao Rahotep en zijn vrouw Nofrit (ca. 1580-1576 v.Chr.)
Fig. 2.27 beschilderde grafkamer van een rijke ambachtsman (ca. 1250 v.Chr.)
Fig. 2.28 Banketscène uit het graf van Nebamon
Fig. 2.29 Grafkapel, Nebamon op eendenjacht (ca. 1350 v.Chr.)

VRAAG 16: Welke zijn de kenmerken van de Egyptische beeldhouwkunst?

Beeldhouwkunst

In de beeldhouwkunst kwamen vooral koningsbeelden voor, uit natuursteen gemaakt.

De voorstelling was geïdealiseerd

Een geïdealiseerd beeld is:

• een voorstelling van een persoon in een perfect lichaam

• een jonge, krachtige, mooie weergave van de menselijke figuur

De beelden worden onveranderlijk weergegeven, d.w.z. in rust

Dat blijkt uit de positie van:

• de armen: tegen het lichaam, gekruist of op de knieën

• de benen: naast en bij elkaar, linkervoet soms licht vooruit

Kenmerken

• De beelden zijn gemaakt om frontaal bekeken te worden.

• Afzonderlijke beelden kwamen voor zittend op een troon of rechtstaand.

• Dubbele beelden komen voor als echtpaar of als een farao en een godheid.

• Sociaal minder belangrijk = kleiner voorgesteld.

VRAAG 17: Welke zijn de kenmerken van de Egyptische schilderkunst?

Schilderkunst

Schilderwerk wordt aangetroffen op muren van tempels, op de wanden en plafonds van graven, op sarcofagen. De taferelen die het meest voorkomen zijn voorstellingen van het dagelijks leven, ambachtslieden aan het werk, landbouwactiviteiten, feesten en taferelen in verband met het oordeel.

De schilderkunst stond in dienst van de opdrachtgever, bv. van de eigenaar van een graf.

Kenmerken

De schilderkunst volgt net als de beeldhouwkunst vaste regels.

Het meest opvallende kenmerk van de voorstelling van mensen:

• hoofd in zijaanzicht

• ogen frontaal

• schouders in vooraanzicht

• benen naast elkaar

Deze voorstellingswijze in een onmogelijke houding wordt samengesteld perspectief genoemd.

Perspectief ontbreekt in een getekende voorstelling.

De kunstenaar lost dat op door:

• te tekenen wat er is, niet wat men ziet

• wat minder belangrijk is, kleiner voor te stellen

• kleur te gebruiken omdat alles in de werkelijkheid kleur heeft

farao Chefren, beeld uit één massief blok dioriet frontaal in vooraanzicht

mummiekist van Peftjaoeneith, inspecteur van tempeldomeinen, 650 v.Chr. (rmo.nl)

Fig. 2.30

• Schaal met vruchten (rechts)

• ... en hoe een Egyptenaar ze tekent (links)

Schrijver, een beroep

Leerlingen leren schrijven in een school bij de tempel. De opleiding begon op 4-5 jaar en duurde 10 tot 12 jaar omdat het hiërogliefenschrift met zo'n 700 tekeningen van mensen, planten en dieren zeer moeilijk was. Schrijfoefeningen gebeurden niet op de waardevolle papyrus, maar (met rode en zwarte inkt) op stukken kalksteen of potscherven en in kleermakerszit. De leerlingen werden niet alleen in het hiërogliefenschrift onderwezen, maar ze leerden ook een ander schrift, het hiëratisch. Dit is een sneller, cursief schrift dat veelal voor documenten werd gebruikt.

Fig. 2.31 Kinderen leren schrijven

In Egypte kon lang niet iedereen lezen en schrijven. In het Oude Rijk kon op een totale bevolking van 1 tot 1,5 miljoen mensen hooguit 1% lezen en schrijven. Egyptische farao's wisten hoe belangrijk de schrijvers waren. Zonder schrijvers was het land onbestuurbaar en ze behoorden dan ook dikwijls tot de elite.

Alle ambtenaren begonnen hun loopbaan als schrijver. De zonen van farao's en zijn familie, die van de hoogste ambtenaren en speciaal getalenteerde jongens kwamen in aanmerking om te worden opgeleid tot schrijver. Hun takenpakket: opmeten van de velden na de jaarlijkse overstroming, innen van de belastingen, toezicht houden op het onderhoud van bevloeiingskanalen en dammen, bijhouden van de lijsten met de offergaven aan de goden.

De gewone bevolking kon ook beroep doen op de diensten van een schrijver, bijvoorbeeld om een testament of een contract op te stellen, een overeenkomst af te sluiten of brieven te schrijven. Soms stonden schrijvers zelf in dienst van een hoge ambtenaar. Dit beroep ging vaak over van vader op zoon zoals dat het geval was bij vele ambachten.

Naast vakkennis moest de jonge schrijver zich verdiepen in de tradities, m.a.w. in de gebruiken van de samenleving en hij moest ook leren zich rechtvaardig te gedragen tegenover zwakkeren en gehoorzamen aan wie hoger geplaatst was.

Schrijvers genoten aanzien bij de bevolking en werden, volgens hun werkzaamheden, goed betaald.

Deir el-Medina, geen gewoon dorp

De meeste dorpen leefden van de landbouw. Deir el-Medina was een arbeidersdorp van 68 huizen groot, waar de kunstenaars en de ambachtslui woonden die verantwoordelijk waren voor de rotsgraven van farao's en ambtenaren in de nabijgelegen Vallei der Koningen. Hoewel de opzichter alle beslissingen nam, was het de schrijver die de dagelijkse gebeurtenissen rapporteerde aan de vizier en omgekeerd gaf de schrijver de boodschappen van de regering door. Zijn werk hield in dat hij bijvoorbeeld noteerde welke arbeiders afwezig waren, de prestaties die werden geleverd en welke functionarissen het graf bezochten. De vizier ontving hiervan een uittreksel. De schrijver vervulde soms ook een bemiddelende rol bij conflicten. Als er klachten van de arbeiders waren, verwoordde hij hun problemen en bij stakingen probeerde hij ze weer aan het werk te krijgen. Daarnaast was hij op vrije momenten in het dorp om testamenten op te maken, verkoopaktes op te stellen en eden af te nemen.

Wetenschap uit de praktijk

Schrift was de basis van wetenschap. Hoe kon men landbouwgronden verdelen, vee tellen, het tijdstip van de overstromingen bepalen, voorraden en de belasting registreren, een lijk mummificeren? Wetenschappelijke kennis kwam voort uit de praktische behoeften.

VRAAG 18: Wat betekende een schrijver in de Egyptische samenleving?

1 Hoe een schrijver werd opgeleid

Niet iedereen leerde lezen en schrijven in het oude Egypte. Wij nu leren lezen en schrijven in de basisschool (tussen 6 en 12 jaar).

Slechts een klein deel van de Egyptische bevolking (10%) kon lezen en schrijven. De meeste mensen waren analfabeet. Schrijven was een beroep dat zoals andere beroepen werd door gegeven van vader op zoon. Niet iedereen kon de opleiding betalen, zodat vaak alleen zonen van de elite naar school gingen.

Wie wel leerde lezen en schrijven in het oude Egypte begon aan de opleiding op de leeftijd van 4-5 jaar en de opleiding duurde 10 tot 12 jaar.

2 De school

Een leerling-schrijver beschikte over pen en penseel, rode en zwarte inkt, stukken steen/potscherven, soms papyrus. Een leermeester was onmisbaar want het Egyptisch schrift was moeilijk door het grote aantal tekeningen.

3 Een belangrijk beroep

In zeker vier situaties was een schrijver onmisbaar:

• lijsten van offergaven aan de goden bijhouden (godsdienst)

• het opmeten van de velden en onderhoudswerkzaamheden (economie)

• het bepalen van de oogst en de belastingen (bestuur)

• opstellen van documenten: testamenten, contracten, overeenkomsten (sociaal)

Op school werd nog meer geleerd dan lezen en schrijven. Men leerde er ook hoe zich te gedragen tegenover zwakkeren en meerderen.

Door zijn sociale status behoorde een schrijver tot de elite in de samenleving en genoot hij aanzien bij de bevolking.

Egyptische schrijver, stenen beeld, ca. 2500 v.Chr
Fig. 2.32 Deir el-Medina, thuisbasis van de ambachtslieden die werkten in de Vallei der Koningen (Wikipedia)

Papyrus

Papyrus werd gemaakt van de stengels van de papyrusplant. Die stengels werden in de lengte in lange repen gesneden. Een aantal van die repen werden dan naast elkaar gelegd en daarop legde men haaks een tweede laag. Dit werd dan een beetje nat gemaakt en hard op elkaar gedrukt. De sappen in die stengels werden dan een soort lijm waardoor er een papyrusvel ontstond. Nieuw gemaakt waren die vellen mooi wit. Heel langzaam veranderde die kleur naar de geelbruine kleur die de papyri nu hebben. (rmo.nl).

Het hiërogliefenschrift

Waarom was het hiërogliefenschrift toch zo moeilijk? Ons schrift is nogal eenvoudig: met de 26 tekens van het alfabet kunnen we duizenden woorden schrijven. Hiërogliefenschrift is een beeldschrift waar elk beeldteken een woord of begrip voorstelde. Alleen is het moeilijk bij elk woord een tekening te bedenken, bv. een 'moeilijk' woord. Daarom ging men al vlug met een beeldteken ook klanken aanduiden, maar dan weet je ook nooit of een teken een klank of een begrip voorstelt. Bovendien schreef men alleen medeklinkers en liet men de klinkers weg (niet bij het spreken), zoals dat nog steeds is in het Arabisch. Ook de leesrichting was een probleem: hiërogliefen kunnen van links naar rechts en van boven naar beneden geschreven zijn. Daarvoor moest men kijken naar de afbeelding: mensen en dieren kijken altijd naar het begin van een woord. Bijkomende verklaringstekens waren nodig, maar werden niet gelezen. En zo groeide het aantal tekens steeds maar aan ... tot meer dan 700!

... ontcijferd

Nadat de oud-Egyptische taal door het Arabisch werd vervangen (definitief vanaf de 4de eeuw), ging de kennis van het hiërogliefenschrift verloren. Al snel deden de wildste speculaties de ronde over het ware karakter van de raadselachtige tekens. Hoewel er in de loop van de tijd af en toe mensen naar Egypte reisden om de hiërogliefenteksten te bestuderen, lukte het geruime tijd niemand om ze daadwerkelijk te lezen. Het hiërogliefenschrift werd uiteindelijk in 1822 ontcijferd door de Fransman Jean-François Champollion met behulp van de zogenaamde 'Steen van Rosetta'. Deze basalten steen, die uit 196 v.Chr. dateert en driemaal dezelfde tekst in een andere schriftsoort bevat, werd in 1799 door een groep soldaten van Napoleon ontdekt tijdens de bouw van een fort in het noorden van Egypte. Door de teksten met elkaar te vergelijken kon Champollion de betekenis van de hiërogliefen achterhalen.

Fig. 2.33 Steen van Rosetta

Papyrus was een moerasplant die veel voorkwam maar zeer kostbaar was als grondstof.

Lees de tekst Papyrus en ga na hoe men er 'papier' van maakte. Volg hieronder de stappen van het productieproces van papier

VRAAG 19: Wat betekende een schrijver in de Egyptische samenleving?

1 Evolutie van het hiërogliefenschrift

De ontcijfering van het hiërogliefenschrift door Fransman Jean-François Champollion kwam tot stand dankzij de Steen van Rosetta waarop dezelfde tekst in drie soorten schrift voorkwam. Het hiërogliefenschrift kwam het meest voor in inscripties van religieuze teksten. Omdat het hiërogliefenschrift een zeer moeilijk en tijdrovend beeldschrift was, is het hiëratisch schrift in het leven geroepen. Het was een soort snelschrift voor de administratie en allerlei documenten op papyrus.

hiërogliefen (Gr. hieros = heilig; glyphos = tekens) oorspronkelijk tekens op potten en kruiken met verzegeld deksel van klei die de inhoud aangaven De schrijversgod was Thot van wie de hiërogliefen afkomstig waren volgens de Egyptenaren.

hiëratisch een eenvoudiger, lopend schrift dat met rietpen en inkt werd geschreven en daardoor sneller was in het gebruik dan de tijdrovende hiërogliefbeelden die vooral voor inscripties werden gebruikt

Fig. 2.34 Hiërogliefenschrift
Fig. 2.35 Hiëratisch schrift

Tellen en meten

Zo schreven de Egyptenaren getallen:

De Egyptenaren werkten met armen en vingers om metingen te doen. Ze bedachten een standaardmaat, de koninklijke el, van de vingertop tot de elleboog. Ze legden die maat vast op 52,3 cm. Om velden op te meten werkten de landmeters met een koord waarin 12 knopen lagen. Zo maakten ze driehoeken met een rechte hoek en velden die perfect rechthoekig waren.

Fig. 2.36 Een veetelling onder het toeziend oog van de opzichter, een dienaar die koelte toewaait en een schrijver die noteert

Geneeskunde en sterrenkunde

Uit het mummificeren leerden de Egyptenaren de anatomie van het menselijk lichaam kennen en konden ze breuken herstellen. Geneesmiddelen kwamen vooral uit planten.

Door te kijken naar de sterren en de maan konden ze een kalender samenstellen met 12 maanden van 30 dagen en vijf dagen extra. Als Sirius verscheen op een bepaalde plaats aan de hemel, dan begon het overstromingsseizoen en het nieuwe jaar.

2 Hoe de Egyptenaren getallen schreven

a Hier staat het getal 121

b Merk op: de volgorde van de getallen verloopt van groot naar klein

3 Toegepaste kennis

De Egyptenaren gebruikten lichaamsmaten om te meten.

Sommige lengte- of breedtematen worden nu nog gebruikt:

• palm (vier vingers) en duim bij schrijnwerkers

• el voor stoffenhandelaars

• voet om hoogte aan te geven

Een oud-Egyptische landmeter werkte met een koord waarin 12 knopen lagen. Daarmee kon hij alle velden dezelfde basisvormen geven! Op de onderstaande tekening liggen drie lengtes tussen de knopen verticaal, vier tussenknooplengtes horizontaal en vijf lengtes schuin.

De meetkundige figuur die men bekomt is een rechthoekige driehoek. Als het punt van de rechte hoek naar de overkant van de schuine zijde wordt overgebracht, bekomt men twee rechthoekige driehoeken, samen een rechthoek.

Nu werken landmeters met laserapparatuur. koord

Tot voor enige tijd werkten landmeters bij ons op een gelijkaardige manier.

Praktische kennis hadden de Egyptenaren verder over:

• geneeskunde: kennis van de menselijke anatomie

• sterrenkunde: de kalender met 12 maanden van 30 dagen + 5 dagen extra 1 2 3

Joeti, de kleine Egyptenaar

Heel, heel lang geleden leefde in een warm land een knaap die Joeti heette. Het land, dat was Egypte, en Joeti woonde met zijn familie in een dorp aan de grote Egyptische rivier. Ze hadden een klein lemen huis met een plat dak en een trap buiten tegen de zijmuur. Alle huisjes zagen er eender uit. Zoals ze tegen de helling lagen binnen de hoefijzervormige dorpswal, leken ze op een verzameling lichte steenblokken. Geen schone, want door de droge hitte zat alles onder het stof. De hele dag scheen de felle zon en het kon er wel waaien, maar het regende bijna nooit. Joeti, die vijf jaar was, had nog geen regen gezien.

Om niet te lopen puffen van de hitte, hadden de mensen zo weinig mogelijk aan. Joeti’s vader zag er ongeveer zo uit als een man van nu, wanneer hij op een warme vakantiedag met bloot bovenlijf loopt. Hij had een lichtbruine huid en donkere haren en ogen, zoals alle Egyptenaren … Moeder en zijn zuster Sachmet droegen jurken zonder mouwen, als lange hemden. Haja, zijn broer, had bijna niets aan en Joeti helemaal niets …

Het burgemeestershuis lag buiten de dorpswal. Het had een groot erf met eigen muren en het was omgeven door akkers, die zich over die hele oever uitstrekten en aan een kant afliepen naar de rivier. Ja, die was er ook nog: de rivier de Nijl. Gelukkig maar, waar hadden de mensen anders water moeten vandaan halen, in dat land zonder regen?

Achter het dorp, achter de hoogstgelegen velden, lagen de rotsen in woestijnzand. Als je ertussendoor keek, zag je stukjes van de woestijn, waar ’s morgens de zon opkwam. Wie de zonsopgang helemaal wilde zien, moest op een rots klimmen. Als Joeti en zijn familie ontbeten op het achterplaatsje, hadden ze een wijde roze en oranje lucht boven zich. Zij aten dan gehurkt, rondom een rieten mat op de grond. Moeder gaf elk een schoteltje met hompen oud brood, een beetje vet en wat ui of gedroogde vis. Ze kregen er gerstebier bij in bekers. Het servies had vader zelf gemaakt. Hij was pottenbakker. Hij maakte kruiken, borden en kommen van klei. Die klei moest hij van tijd tot tijd zelf halen bij de rivier …

De schoolgaande dorpsjongens bleven ’s middags over op het burgemeesterserf, waar iemand van de familie hun het maal bracht. Voor Haja deed Sachmet het.

Sachmet was tien jaar en werd al niet meer als een kind behandeld. Zij moest haar moeder helpen en ze deed het goed. Ze kon het huisje schoonmaken en eten koken, en ze kon kleren wassen in de Nijl … ‘Haja, vergeet je schrijfplank niet’, zei moeder. Ze zat op haar hurken bij de hoge stenen oven, waar het vuur onderin zat en het brood bovenin. Ze bewoog een rieten waaier zachtjes heen en weer … Waar had Haja zijn schrijfplank voor het laatst gezien? Het was een met dik papier bespannen plankje, voorzien van een gleufje voor de pen. Hij ging zoeken in de voorkamer, waar vader zijn juk in orde bracht. Licht kwam door de straatdeur, die overdag openstond. In de hoeken en langs de wanden van het kale kamertje zag je gereedschappen, klei, aardewerk en verfpotten … Hij moest nu echt gaan, maar op school zou hij een vreselijke straf krijgen, als hij zonder plankje kwam. Vader ging meezoeken. Ondertussen wierp hij een bezorgde blik naar buiten, want hij moest aan de schaduwen zien hoe laat het was …

‘Ik wou wel graag een antiloopje hebben’, zei Joeti.

‘En hoe zouden we dat te eten moeten geven?

De mensen hier hebben gras op hun achterplaats, wij niet.’ ‘Ik zal wel gras planten’, zei Joeti ijverig.

‘Hoe wou je dat dan water geven? Wij wonen te hoog, er groeit niets.’ ‘En het koren dan?’

‘Het koren’, legde vader uit, ‘daar zorgen immers de boeren voor, en de landarbeiders van het grote huis. Ze graven kanalen en waar het water ook niet meer in kanalen wil, halen ze het uit diepe putten. Dat heb je toch wel eens gezien, Joeti, en ook wat een zwaar werk het is, en hoe diep de putten zijn.’

‘O ja’, zei Joeti en hij wou net opscheppen dat hij dan wel zo’n diepe put zou graven, toen hij een gans zag en riep: ‘Maar een gans kunnen we toch wel eens hebben, hé? Die kan zelf eten zoeken in de rivier.’

‘En haar dan laten weglopen zeker, of haar laten vangen door een ander.’

Naar: Sacha Burger, Joeti, Uitg. Leopold B.V. 1974, blz. 5-11

OVERZICHT Egypte

WANNEER ?

• v anaf 10 000 v.Chr. door jagers/verzamelaars

3100 v.Chr.

EGYPTE HET LAND AAN DE NIJL

WAAR ?

• noor doosten van Afrika

• halfnomadische boer en vestigen zichlangs de Nijl

• be grensd door zeeën:Middellandse Z ee, Rode Zee

• de g eschiedenis begint omstreeks

3. SAMENLEVING

• sociale pir amide: farao, vizier, priesters, ambtenaren,

2. SEIZ OENEN

• de Nijl bep aalt de seizoenen:

1. FARAO’S

• plaa tselijke leiders worden opperleiders

• tw ee rijken ontstaan: Opperen Neder-Egypteo verstroming: junioktober amb achtslui, soldaten, boeren, slaven

• rijken: grote villa’s met veel kamers, omheining, tuinenr echten: eigenaar Egypte, belasting vragen,oogs tseizoen: maartmei

• de f arao heeft onbeperkte en goddelijke machtz aaiseizoen: novemberfebruari

• armen: kleine huizen met één kamer, van tichels, hout, riet w erken in opdracht

• landbouw: graan, fruit, groentenplicht en: bescherming, zorgen voor orde,

• veeteelt: runderen, varkens, schapen be vloeiing + voorraden aanleggen

7.

• bouwkunst:

• v eel goden (polytheïsme)

• e ten en drinken: brood en bier, vlees voor rijken,

• g eloof in wederopstanding na de dood mas taba, trappenpiramide,hiër atisch (op papyrus)

• schrift: vis v oor armen, fruit (dadels, vijgen, druiven), m et ieder een eigen functie + symbolengr aven evolueren van putgraf,hiër ogliefen (religieuze teksten) gr oenten (kikkererwten)

• geneeskunde:

• kleding: linnen lendendoek (shenti),mummific atie van het lichaam knikpir amide, piramide v oor administratie en documenten hemdjurk (k alasiris), kinderen naaktt oegang tot het dodenrijk na het t ot rotsgraf

• school alleen v oor zonen van rijken oor deel van Osiris (dodenboek)t empels:k ennis van anatomie door v ak van vader op zoon cultus tempels voor de goden mummific atie meisjes in he t huishouden dodent empels voor de dodeng eneesmiddelen uit planten

• t ellen en meten met lichaamsmaten:

• sterrenkunde: kalender g eïdealiseerde koningsbeelden

• beeldhouwkunst:

• schilderkunst met vaste regels: s tandaardmaten (koninklijke el)

samengesteld perspectief, grootte volgens belangrijkheid, geen diepte, vaste kleuren

• man en vr ouw zijn gelijkwaardig

4. D AGELIJKS LEVEN
5. GODEN
6. K UNST
WETENSCHAP

Samenhang

Samenhang

Ronddolende jagers en nomadische boeren vestigden zich geleidelijk vanaf 10 000 v.Chr. langs de Nijl en in de delta toen de omliggende gebieden begonnen uit te drogen. De Nijl die geregeld overstroomde, dwong hen samen te werken om de oevers bewoonbaar te maken. Plaatselijke leiders kregen steeds meer aanzien en sommigen groeiden uit tot opperleiders. Zo ontstonden 22 districten in de vallei die samen Opper-Egypte werden genoemd en 20 districten in de delta, wat Neder-Egypte was. Narmer, de koning van Opper-Egypte, maakte van beide rijken één land omstreeks 3100 v.Chr.

1 Farao's aan de top

Het oude Egypte werd hoofdzakelijk geregeerd door koningen of farao’s. Ze woonden in paleizen en daaraan hebben ze hun naam te danken. Farao betekent immers ‘groot huis’. Zij bestuurden hun rijk met onbeperkte en zelfs goddelijke macht, want de farao werd door zijn onderdanen als een god beschouwd. Zoals de hemelgod Horus zat de farao op de troon om te heersen over de levenden. Na zijn dood heerste de farao, in samenspraak met Osiris, de god van de onderwereld, over de doden in de onderwereld.

Egypte

ze verleenden hem de macht om te heersen (gesel) en te hoeden (kromstaf). De farao had ook een valse baard als teken van zijn goddelijke status.

De farao beschikte over een aantal kronen die hij droeg in verschillende omstandigheden. De witte kroon werd gedragen door de heerser van Opper-Egypte, de rode kroon door de heerser van Neder-Egypte. Narmer droeg de dubbele kroon, een combinatie van de witte en de rode kroon. Men beschouwde deze kroon als kroon van het verenigde Egypte.

gen Cheops, Chefren en Mycerinus bouwden in de woestijn van Gizeh de grote piramides.

Tijdens het Middenrijk (ca. 20401790 v.Chr.) werd het rijk uitgebreid naar het zuiden, maar door chaos en een snelle opvolging van farao’s bezetten de Hyksos, een naburig vechtlustig nomadenvolk, een groot deel van Egypte.

Na de overwinning op de Hyksos brak het Nieuwe Rijk aan (ca. 17901070 v.Chr.). Deze periode kende de beroemde farao’s Toetmozes III, Echnaton, Hatsjepsoet en Ramses II en leverde de meest indrukwekkende bouwwerken op.

Kromstaf en gesel waren de uiterlijke tekens van zijn gezag:

De farao had een aantal plichten. Zo diende hij bescherming te bieden aan zijn volk en moest hij zorgen voor orde en regelmaat (Maät). Zijn belangrijkste taken waren de organisatie van de bevloeiing en de aanleg van voldoende voedselvoorraden. De farao had ook een aantal rechten. Hij was eigenaar van heel Egypte, hoofd van het bestuur en leider van de economie. Maar omdat het voor één persoon onmogelijk is om al deze taken op zich te nemen, werd hij bijgestaan door een hele reeks van medewerkers: de vizier, priesters en ambtenaren.

Na Narmer regeerden gedurende dertig eeuwen machtige en zwakke farao’s. De machtigen zorgden voor drie 'rijken', periodes van bloei. De zwakkere farao’s werden geconfronteerd met opstanden en invallen van vreemde volkeren. Onder hun bewind verkeerde Egypte in verval. Die periodes van verval noemt men de ‘tussentijden’. Tijdens het Oude Rijk (ca. 2700-2040 v.Chr.) beleefde Egypte een tijd van rust en voorspoed. De konin-

Uiteindelijk bezetten buitenlandse volkeren zoals de Assyriërs (7de eeuw v.Chr.) en de Perzen (6de eeuw v.Chr.) het land.

In 332 v.Chr. veroverde de Griekse Alexander de Grote Egypte. In 30 v.Chr. eindigde de Egyptische geschiedenis en werd het gebied eeuwenlang een provincie van het Romeinse Rijk.

De rivier de Nijl vormde Egypte en bood een onuitputtelijke bron van vruchtbaarheid. Het geheim hiervan is het slib dat tijdens de jaarlijkse overstroming door de rivier werd meegevoerd en afgezet op de oevers. Door de regelmatige overstromingen werd de grond zeer vruchtbaar. De Egyptenaren

2 Het dagelijks leven in Egypte
Gouden dodenmasker van Toet-Anch-Amon

noemden het vruchtbaar grond het ‘Zwarte Land’, en de woestijn het ‘Rode Land’ omdat deze roodachtig van kleur en dor was.

De Egyptenaren bouwden dijken en groeven kanaaltjes. Zij moesten zich organiseren om het kostbare water zo goed mogelijk te gebruiken. Met een sjadoef hevelden de boeren het Nijlwater over in kanaaltjes en beekjes rond en door de velden. Dit systeem van bevloeiing noemt men irrigatie.

Ankhet was de naam die de Egyptenaren gaven aan het overstromingsseizoen van juni tot oktober. De boeren lieten het zwarte slib van de Nijl zijn werk doen en werkten dan voor de farao. Peret was het zaaiseizoen dat duurde van november tot maart. Shemu was de periode van maart tot mei waarin de gewassen werden geoogst. De Egyptenaren kweekten gewassen zoals tarwe, gerst en peulvruchten en fruitsoorten zoals vijgen, dadels, druiven, appels en peren.

De oud-Egyptische samenleving kan voorgesteld worden als een piramide met verschillende lagen. Aan de top stond de farao. Hij stond boven alles en iedereen. De vizier was de vertrouwenspersoon van de farao en zijn rechterhand in het dagelijks bestuur. Daarna had je een kleine groep van priesters en ambtenaren. De middelste laag bestond uit handelaars, ambachtslui en soldaten. Daaronder kwam de grootste groep: de boeren. Zij deden zwaar werk op het land. Ze waren onmisbaar, maar hun aanzien was laag. Als laatste had men de slaven. Ze hadden hun vrijheid verspeeld door schulden of waren krijgsgevangen genomen na veldtochten. Zij hadden geen rechten en moesten voor de Egyptenaren werken. Hun aantal was eerder klein.

Woningen werden opgetrokken met tichels, hout of riet. De armen woonden in eenvoudige vierhoekige huizen met meestal slechts één kamer. De rijken woonden in villa’s met soms wel twintig kamers. Ze werden omgeven door hoge muren en mooi aangelegde tuinen.

Een maaltijd van de Egyptenaren bestond minimaal uit brood en bier. Het bier dat de Egyptenaren dronken, noemde men henket. Ze dronken ook melk en wijn. De rijkere mensen aten meer vlees, terwijl de armen vis uit de Nijl aten. Geliefde fruitsoorten waren druiven, vijgen, dadels en granaatappels.

Vrouw met kalasiris, man met shenti Mensen droegen het liefst koele en lichte kleding in het warme Egypte, linnen was daar ideaal voor.

De mannen droegen een lendendoek en vrouwen een nauwsluitende hemdjurk. Kinderen droegen zelden kleren. Om de eenvoud van hun kleren te compenseren, droegen de Egyptenaren sieraden zoals hals-, enkel- en armbanden.

Deze sieraden hadden ook een religieuze functie. Ze dienden immers als amulet om de eigenaar ervan te beschermen. Vrouwen gebruikten kohl om zich mooier te maken en om hun ogen te omlijnen en hun wimpers donkerder te maken. Kohl beschermde de ogen ook tegen de zon en insectenbeten.

De Egyptenaren vonden het onhygiënisch om haar te hebben

en schoren zich kaal, ook de rijke vrouwen. Zo was het makkelijker om de pruik van hun keuze te dragen.

In het gezin namen de zonen meestal het beroep van hun vader over. Enkel de zonen van de rijke Egyptenaren gingen naar school. Meisjes hielpen hun moeder bij het huishouden. De Egyptische vrouw had naast de man een gelijkwaardige positie.

3 Veel goden, voor en na de dood

Godsdienst was erg belangrijk bij de oude Egyptenaren. Hun godsdienst was polytheïstisch, wat betekent dat zij veel goden vereerden. Goden woonden in de hemel of in de onderwereld en stonden symbool voor vele aspecten uit het dagelijks leven. Ze werden voorgesteld als mens, als dier of een combinatie van beide. De attributen die daarbij pasten, verwezen naar hun rol of functie in de godenwereld. De Egyptenaren kenden meerdere scheppingsverhalen die verschilden van de plaats en de tijd waarin ze waren ontstaan in de loop van hun lange geschiedenis. Vooral de Osirismythe was bekend en de oergoden die er een rol in spelen, waren zeer geliefd of gevreesd. De negen belangrijkste goden en godinnen die hierin voorkomen waren in volgorde: Atoem (de scheppergod), Sjoe (de droge lucht), Tefnoet (de vochtige lucht of water), Geb (Aarde), Noet (Hemel) en hun kinderen Osiris (onderwereld), Isis (zuster en vrouw van Osiris), Seth (rivaal en broer van Osiris), Nephtys (zuster van Osiris). Soms wordt Horus er ook bijgerekend (zoon van Osiris en Isis). Hij was de laatste hemelgod die het land zelf had bestuurd.

De Egyptenaren geloofden dat het leven na de dood een herschepping

was van de beste momenten uit het aardse leven. Om daar verder te leven, moest het lichaam in goede staat bewaard blijven. Zij geloofden dat de levenskracht van de mens –de Ka – na de dood bleef bestaan in de onderwereld. De Ba – de geest van het aardse voorkomen van de mens – bleef bij het dode lichaam. Daarom gaat men het lijk mummificeren. Vooral de rijken besteedden daaraan de grootste zorg. Bij het verwijderen van de ingewanden bleef het hart in het lichaam. De Egyptenaar moest zich na de dood bij de goden verantwoorden over zijn daden. Hij verschijnt voor 42 rechters en zijn hart wordt afgewogen tegen de veer van Maät om toegang te krijgen tot het rijk van Osiris en eeuwig te leven. Daarom werd vanaf het Nieuwe Rijk een dodenboek meegegeven met de overledene in de kist. Het dodenboek bevatte informatie in de vorm van spreuken en teksten die de Egyptenaren nodig hadden om de beproevingen te doorstaan op hun tocht naar de onderwereld.

4 Kunst in het oude Egypte

Met 'kunst' wordt in het oude Egypte bouwkunst, beeldhouwkunst en schilderkunst bedoeld. De kunstenaars waren ambachtslieden: architecten, beeldhouwers en tekenaars. Als vaklui werkten ze uitsluitend in opdracht van farao's, priesters en rijke Egyptenaren en ze volgden daarbij de richtlijnen die hen werden opgelegd.

Bouwkunst was er voor de doden (graven voor farao's en rijken) en de goden (tempels). Alle bouwwerken zijn groots en zijn bedoeld om te blijven. Daarom gebruikten de Egyptenaren duurzame materialen en bouwden ze hun graven en andere belangrijke bouwwerken in sterke natuursteen. De Egyptenaren hechtten veel belang aan het graf. Voor armeren was er geen (bouw)kunst. Zij werden in simpele putgraven gelegd in de woestijn, hooguit met wat voedsel en een paar schamele bezittingen. Farao's en rijken zorgden reeds tijdens hun leven voor een graf. Het was immers een huis voor de geest en het lichaam voor de eeuwigheid. De eerste grafvorm was de mastaba, een ondergrondse grafkamer met de sarcofaag. In het Oude Rijk werden de graven steeds groter: door het opeenstapelen van steeds kleinere mastaba's ontstond een trappenpiramide zoals die van farao Djoser in Sakkara. Daarna ontstond een vorm waarbij een punt op een mastaba werd aangebracht. Dat was een knikpiramide zoals die van farao Snofroe in Dasjoer. Dan ontstaan de eerste echte piramiden, ruim 4500 jaar geleden. De grootste was die van farao Cheops. Zijn opvolgers volgden hem in deze begraafwijze en zij werden net als hun voorganger als een mummie in het binnenste van een piramide gelegd. De bekendste piramides zijn die van Cheops, Chefren en Mycerinus. Ze staan

samen op het plateau van Gizeh bij Caïro (toen Memphis).

Voor de dagelijkse offers werden vlakbij de piramides dodentempels gebouwd. Vanaf het Nieuwe Rijk lieten de farao's rotsgraven uitkappen in de Vallei der Koningen om ze te beschermen tegen grafrovers.

Mensen zijn voor alles van de bovennatuurlijke goden afhankelijk. Daarom moet een nietige sterveling hen vereren en verdienden ze volgens de Egyptenaren ook grootse tempels die dienden als hun woningen op aarde. De tempel was de heilige plaats waar priesters offers brengen aan de goden om hen gunstig te stemmen.

Voor de bouw van de tempels pasten de Egyptenaren architraafbouw toe. Hierbij plaatsten ze zware horizontale dwarsbalken (architraven) op stevige verticale steunpunten (zuilen). De tempels werden gebouwd volgens een rechthoekig

Re(Ra)-Amon Anubis Horus Isis Maät Osiris Seth Thot

grondplan, met een sfinxenlaan als toegangsweg. Op de rechteroever van de Nijl, nabij Thebe, liggen de grootste cultustempels, die van de god Amon in Luxor en Karnak. Tijdens het Nieuwe Rijk werden ook indrukwekkende dodentempels gebouwd, uitgehouwen in de rots, zoals die van Ramses II in Aboe Simbel en die van koningin Hatsjepsoet in Deir-el-Bahari.

Steenhouwers hakten kolossale beelden uit kalksteen, zandsteen of graniet, zoals voor farao Ramses II aan zijn rotstempel en die van zijn vrouw Nefertari. Het overgrote deel van de beelden zijn koningsbeelden. De farao is steeds geïdealiseerd weergegeven, dit wil zeggen dat hij uitsluitend jong en krachtig werd voorgesteld, zittend op een soort troon of rechtopstaand in rusttoestand. Deze beelden zijn het meest indrukwekkend als ze vooraan bekeken worden.

In de schilderkunst waren de afbeeldingen aan strakke regels onderworpen. De mens werd in een fysiek onmogelijke houding weergegeven: het hoofd in zijaanzicht maar het oog frontaal, de romp in vooraanzicht en de benen opnieuw in zijaanzicht. Dit noemt men het samengesteld perspectief. De grootte van de figuren was afhankelijk van hun belang in de maatschappij. Dieptezicht of perspectief was afwezig: men tekende wat er was en niet hoe men iets zag.

5 Wetenschap in het oude Egypte

In Egypte was wetenschap vooral toegepaste kennis, ontstaan uit de dagelijkse noodzaak bij het opmeten en verdelen van landbouwgronden, het berekenen van de overstromingen, de bouw van piramiden, het vastleggen van prijzen en het bepalen van belastingen en voorraden.

De Egyptische wetenschappers waren praktisch ingesteld.

De oude Egyptenaren gebruikten hiërogliefen, tekeningen om een woord of een begrip voor te stellen.

de stengels van de papyrusplant. Papyrus was ook zeer belangrijk voor het vervaardigen van matten en als bouwmateriaal.

Hiërogliefen, een beeldschrift zonder klinkers

Dit beeldschrift was erg moeilijk en bestond uit meer dan 700 tekens. Daarom werd het vooral gebruikt voor inscripties en religieuze teksten. Voor het dagelijks gebruik kwam een vereenvoudigd snelschrift voor documenten in voege, het hiëratisch. De opleiding van een schrijver duurde 10 tot 12 jaar en was alleen voor de zonen van de elite mogelijk. Schrijvers waren onmisbaar in het bestuur van het land en ze genoten veel aanzien bij de bevolking. Het hiërogliefenschrift werd pas terug leesbaar na de ontcijfering ervan door Jean-François Champollion in 1822, dankzij de vondst van een stuk steen, de Steen van Rosetta, met dezelfde tekst in drie schriften. Het Grieks op deze steen was nog te begrijpen en was de sleutel voor de ontcijfering. In het oude Egypte was er nog geen papier zoals wij dat kennen. In plaats daarvan schreven ze op papyrus dat werd gemaakt van

Artsen haalden hun kennis van het menselijk lichaam en anatomie uit het mummificeren van lichamen en waarschijnlijk ook uit het versnijden van slachtdieren. Zij waren wel bedreven in het genezen van sommige ziekten met geneesmiddelen die uit planten werden gewonnen.

Door te kijken naar de sterren en de maan, konden de Egyptenaren een (zonne)kalender samenstellen. Die bestond uit twaalf maanden die elk dertig dagen duurden en een dertiende maand van slechts vijf dagen. Het nieuwe jaar begon met de overstroming van de Nijl. Bij het kijken naar de sterren hadden ze ontdekt dat een bepaalde ster, namelijk Sirius, vlak voor het begin van de overstroming op een bepaalde plaats aan de hemel stond. Toen ze dat wisten, konden ze zich goed voorbereiden op het overstromingsseizoen.

De Egyptenaren gebruikten maten van lichaamsdelen, gewoonlijk armen en vingers, om te meten. Om de verschillen in de maten van deze lichaamsdelen op te vangen bedachten ze de koninklijke el. Dit was een standaardmaat die in het hele land hetzelfde was. De el was toen 52,3 cm.

Steen van Rosetta met drie soorten schrift

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.