17 minute read

Hem

XIV

In de grootste stad die de wereld ooit zag, stonden zeven heuvels. Middenin, erdoor omringd, lag een moeras. Enkele eeuwen eerder was iemand op het briljante idee gekomen om, nu hij er toch was, de boel wat op te leuken en de door muggen geïnfesteerde modderpoel droog te leggen. Aldus geschiedde. De grote riool deed wat ie moest doen, werd wat later om praktische redenen onder de grond gestopt, maakte dat er ruimte ontstond tussen de heuvels Capitool, Palatijn, Velia en Esquilijn, en om die ruimte toch ietwat op te vullen, werd er dan maar een forum aangelegd.

Er werd gretig gebouwd. Tempels en marktpleinen en tempels en winkels en tempels en huizen en tempels en appartementsgebouwen van tot wel zes verdiepingen hoog, en tempels en een senaatsgebouw en, omdat het zicht ook wat wil, nog enkele tempels. Iedere inwoner zijn hoekje en allen door elkaar. Rijk naast arm naast soldaat naast hoer. De bekendste van de zeven heuvels was de Palatijn, een kniesoor die daarover redetwist. Eens het thuis van de elite, senatoren, dictators en consuls, nu de speeltuin van een keizerlijke dynastie.

53

De grote marmeren hallen rond de Palatijn herbergden meer dan audiëntiekamers alleen. Licht geïrriteerd en veel later dan oorspronkelijk gepland liep Gaius richting paardenstallen. De hele ochtend lang was Julius, koning van Galilea, maar blijven doordrammen over een of andere langharige nozem die enkele jaren eerder aan een kruis was gestorven en dat de heisa nog steeds niet helemaal was gaan liggen. Dat er een misverstand was geweest en wat verraad. Volgelingen of vervolgers en wat zilver dat op verkeerde plaatsen in verkeerde zakken terecht was gekomen. Dat er Romeinse prefecten rondliepen met een minder dan rechtschapen reputatie; een overzeese provinciepost toegewezen krijgen werd per definitie beschouwd als zakkenvullen-op-kosten-vande-lokale-boeren. Eerlijk en rechtvaardig zijn? Een geheel eerlijke prefect had wel erg verdacht geleken. Principieel onomkoopbaar? Gaius mocht er niet aan denken. En nog was Julius niet klaar geweest. Hij bleef maar zeuren over dat er constant werd gezongen en dat de wijn er wel eindeloos leek te vloeien en dat gevleugelde witte ratten boodschappen van en naar en over geesten transporteerden en tot slot, alsof het allemaal nog niet onnozel genoeg klonk, zei hij ook nog iets over kannibalisme. Gaius had alles met stijgende verbijstering aangehoord en voelde zijn hoofd zwemmen toen hij Julius ten langen leste gebood de ruimte te verlaten. Hoe respect betuigende salutationes zo snel en onopgemerkt in oeverloos gelul konden verzanden, het was Gaius een compleet raadsel.

Nog niet zo lang geleden had hij het allemaal gelaten ondergaan, netjes de nobele gewoontes van overgrootpa Augustus overnemend. Diplomatie en vergulde woorden om de aristocratische heren in de waan te laten dat hun senatoriale gepalaver nog steeds in een republiek weerklonk en niet slechts geduld werd door een koning in alles behalve zijn naam. Een gewoonte waar Gaius na de recent verijdelde samenzwering vastbesloten was korte metten mee te maken.

54

Het was allemaal zo mooi begonnen. Zowel plebejer als aristocraat liepen over van vreugde toen de oude Tiberius – op zijn zachtst gezegd een bijzonder triest excuus voor een keizer na de gloriejaren van zijn voorganger en te volgen voorbeeld Augustus – eindelijk het tijdelijke met het eeuwige verwisselde en Gaius zijn plek innam. Lasteraars beweerden dat Gaius zelf het lot een handje had geholpen. Nonsens, daar was uiteraard niks van aan – wat trouwens niet wilde zeggen dat ook maar iemand het hem kwalijk had genomen als het wel zo was geweest.

Neen, Gaius bracht een welkome wissel van de wacht. De laatste jaren van zijn keizerschap was nonkel Tibi namelijk ietwat labiel geworden. Of beter gezegd, nog labieler. Het hing er maar van af hoe je het bekeek. Dat hij met zijn pik de smerigste dingen eerst deed – hoe jonger, hoe liever, zolang het schepsel maar ademde – was nog enigszins te begrijpen. Hij had per slot van rekening een best stresserende baan, Gaius kon erover meespreken, en iedereen had zo nu en dan weleens behoefte aan wat ontspanning, maar naar het einde toe was niets of niemand nog veilig geweest. Nonkel Tibi voerde een terreurbewind zonder weerga in. Nepprocessen volgden elkaar in een verschroeiend tempo op; de senatoriale klasse verscheurde eenieder die ook maar de kwalijke blik van de keizer had getroffen, teneinde zelf niet verscheurd te worden. De lijken lagen in hopen te rotten op straat of werden zonder pardon de Tiber in gesmeten.

Hoezeer hadden ze hem zopas nog aanbeden, gewoon omdat hij Tibi niet was. Wat had die hele adellijke rotzooi toch een ontiegelijk kort geheugen, want lang had het niet geduurd voor de wind draaide. Blijkbaar deed Tibi’s klootzakkerij er uiteindelijk toch niet zo heel erg veel toe. Moordenaar of heilige, na nog geen jaar was het allemaal om het even.

55

Gaius was nog maar acht maanden keizer toen hij ziek werd. Ernstig. Braken, koorts, stekende koppijn, en wanneer hij niet boven een bedpan lag: beven als de grond in Rhodos. Bedrust, bloedzuigers en hopen op het beste. Rome verkeerde in shock en rouwde prematuur. Er werd gebeden en pro forma gerustgesteld. Grote menigten verzamelden zich nacht na nacht aan de Palatijn, wachtend op nieuws. Menig offer werd geplengd, wierook werd gebrand. Er werden dure eden gezworen en schapen gekeeld. Iemand oreerde publiekelijk zichzelf te zullen offeren als de keizer het maar halen zou. Een ander beloofde dan weer als gladiator in de arena tot de dood te zullen vechten ter ere van de goden, die het leven van de keizer vast zouden sparen.

Zijn toestand beterde niet.

Na nog geen week werden de eerste plannen gesmeed voor zijn opvolging. In het openbaar, want lang zou de ijlende keizer het toch niet meer volhouden. Als wolven die de geur van bloed reeds konden ruiken. Nonkel Tibi had nog wel ergens een kleinzoon zitten: Gemellus, een aardige jongen die recent nog door Gaius als ersatzzoon was geadopteerd; hij zou een uitstekende vervanger zijn. Alleen jammer dat de planners net iets te hard van stapel liepen. Tijdens een halfwakker moment werd Gaius van de ophanden zijnde machtsoverdracht op de hoogte gebracht, waarop hij zijn lievelingszus Drusilla aanstelde als zijn eventuele opvolger en besloot van de weeromstuit beter te worden. Drusilla kon haar geluk niet op. Helaas kreeg de koorts haar door het verzorgen van Gaius ook te pakken. Nog voor hij zelf helemaal genezen was, nam ze zijn plaats in het ziekbed in, deed het nog wat beter dan hij en ging in geen tijd ad patres. Ze was nog niet koud of ze werd van toekomstige keizerin tot godin gepromoveerd, kreeg een gouden standbeeld in de senaat en een eigen tempel, priesters, altaar en wierook inbegrepen.

56

Zodra Gaius helemaal beter was, moest Gemellus gaan. Beticht van verraad en het dood wensen van de keizer, werd hij gedwongen zelfmoord te plegen. Het arme schaap wist niet eens hoe eraan te beginnen, een centurion moest het hem uitleggen. Eenmaal ingewijd mocht hij zijn eigen moordenaar spelen. Lachen.

En wat die twee zwerende mannen betrof: aanbod met plezier aanvaard. Gaius had erop gestaan dat ze hun belofte nakwamen, meineed stond immers zo lelijk op iemands curriculum vitae. Leverde dat even verbaasde blikken op. Tot zover profijt trekken van overdreven schijnheilige devotie. De een sneed zich publiekelijk de polsen door, de ander belandde, niet geheel vrijwillig, voor de leeuwen.

Gaius had het eigenlijk al lang moeten weten. Alsof zich netjes gedragen ooit iemand vooruit had geholpen. Weer een wijze les geleerd. Want als goed of slecht dan toch niet zoveel uitmaakte, kon hij de hooggeboren heren voortaan gerust bij hun woord houden. Gedaan met de augustiaanse gewoontes, de vergulde woorden en al dat hypocriete diplomatische gedoe. Gedaan met braaf keizertje te wezen. Gedaan met de valse bescheidenheid, genoeg met virtue in de kleine dingen te zoeken. Als pronken met geld en sieraden werkelijk datgene was wat status gaf, ideaal: Gaius controleerde de belastingen. Nadat hij zijn paleis van een ondermaatse woning had laten uitbouwen tot een heuvelomspannend complex, liet hij voor zichzelf nog een extra buitenverblijfje optrekken in Baiae. Met andermans centen, dat sprak vanzelf! Als hij dan toch officieel met iedere togadragende zelfverklaarde redenaar vriendjes moest zijn, kon hij ze evengoed laten betalen voor het privilege. In de vorm van cadeaus uiteraard, dat sprak evenzeer vanzelf, maar bovenal: laat er een koning zijn, een heerser.

57

Dat hoefde voor Gaius niet per se met bloedvergieten gepaard te gaan. Het kon natuurlijk, maar hoefde heus niet. Aanmoedigen was meestal niet eens nodig, laat staan dat hij zelf zijn handen vuil hoefde te maken. Wilden ze elkaar aanklagen voor maiestas en ter dood veroordelen zoals ze gewend waren te doen onder nonkel Tiberius – een praktijk die Gaius eerder sterk had afgekeurd, want hoogverraad had de onhebbelijke neiging zo vaak te worden overschat – dan had Gaius daar sinds kort hoegenaamd geen probleem meer mee; hoogverraad leek immers opnieuw in de mode te komen, foei. Zijn aanpak was tot nu toe steeds anders geweest, subtieler, over het algemeen minder roodgekleurd dan bij nonkel Tibi, maar het tij kon keren. En van verandering was Gaius nooit bang geweest.

Nog geen week geleden had hij een begeesterde toespraak gehouden voor de verzamelde senaat. ‘Heren, een moment van uw tijd.’ Het loonde altijd om rustig te beginnen. Plechtige gezichten, gewend aan respect, die hij vervolgens nietsvermoedend met de neus in hun eigen drek zou draaien. ‘Hypocrisie!’ wierp hij hun voor de voeten. ‘Stelletje ruggengraatloze windhanen. Jullie zijn het onwaardig de lucht te ademen waarin jullie valse eden worden gezworen.’ Als hij eenmaal op dreef kwam, was er weinig dat Gaius retorisch tegen kon houden. Hij liet geen steen onomgedraaid. ‘Tiberius bij leven vereren, maar hem verketteren zodra hij onder de zoden ligt. De goden zelf lamenteren nog steeds het ontbreken van hun broeder.’ De sfeer zat goed en Gaius was niet van plan de teugels ook maar even te laten vieren. ‘En niet alleen Tiberius heeft jullie laakbare behandeling moeten ondergaan, neen! Neem Sejanus, nog maar enkele jaren geleden door deze senaat grootgemaakt, opgeblazen, verwend en daarna door diezelfde senatoren genadeloos ter dood veroordeeld toen hun dat beter uitkwam!’ De keizer raasde voor een verbouwereerde senaat.

58

Goed, dat hele Sejanusgeval was op zich best lachen. Hoe de pretoriaanse commandant, die dacht zelf keizer te zullen worden, plotseling met wijd opengesperde ogen de strop zag naderen. Maar toch, het waren geen manieren. Hoe kon hij, Gaius, die eerder door dezelfde senaat heroïsch op het schild was gehesen, dan ook maar enige andere behandeling van deze statige heren verwachten?

De edele senatoren waren met stomheid geslagen door zoveel barre waarheden. Niemand van hen had zoiets verwacht, had het nog maar kunnen dromen. Diplomatie eiste discretie en het soort dubbeldenken dat dezelfde daad anders beoordeelde naargelang de persoon die hem uitvoerde. Gaius had de hele zwik royaal aan zijn sandalen gelapt. De feiten naakt op de grond gekeild en voor iedereen open en bloot laten liggen. En als een à propos, nu het dan toch stil was, had hij er fijntjes aan toegevoegd dat de veroordelingen opnieuw mochten beginnen. De stilte was oorverdovend toen hij de senaatsvloer verliet. Het tumult dat daarop volgde hoorde hij niet meer.

Bij de marmeren paardenstallen maakten de keizerlijke mijmeringen plaats voor meer praktische beslommeringen. Gaius strooide wat bladgoud over de haver in de ivoren eetbak. Stijl was een manier van leven, in elk facet van dat leven, waar men zich ook bevond. Hij keek geamuseerd toe hoe Incitatus het hem aangeboden eten voorzichtig besnuffelde, om het daarna gretig naar binnen te stouwen. Het paard had hij persoonlijk een van zijn meest geslaagde grappen gevonden. Goed, hij hield sowieso wel van de paardenrennen, getuige zijn net voltooide privéracebaan – van het groene team in het bijzonder – maar toch: zijn favoriete paard in huis nemen, het personeel toewijzen, eetsalons inrichten, mozaïeken incluis, zodat het – op de meest grandioze manier mogelijk – gasten kon ontvangen terwijl het, in purperen kleden gehuld, graan gemaakt van goud naar binnen zat te spelen; hi-la-risch.

59

De roddel laten verspreiden dat hij er serieus over nadacht het paard binnenkort tot consul te benoemen vervolmaakte de dolkomische farce. Door zijn lievelingspaard naar dezelfde hoogte te tillen als de senatoren – of toch die indruk te wekken – plaatste hij in één vloeiende beweging de machtigste mannen van het rijk op het niveau van een paard. Wenkbrauwen werden gefronst, zoveel mag duidelijk zijn, en niet alleen die van het paard.

‘Dag Inci,’ sprak Gaius, merkbaar vrolijker nu zijn gedachten bij zijn eigen spitsvondigheden waren aanbeland, ‘mijn equestriaanse vriend. Smaakt het?’ Inci snoof en dacht er het zijne van. Hij zag een mannelijk mensdier staan, zevenentwintig jaar jong. Lang en slank. Een, eerlijk gezegd, erg onopvallend gezicht, niet bijzonder knap, niet uitgesproken lelijk. Bruin haar, misschien al ietwat kalend bovenaan. Bruine ogen. Zijden kledij – heerlijk om aan te knabbelen – en met edelstenen bezette sandalen. Een dandy met de sleutel tot de provisiekast. Dat hij de machtigste heerser van de hele beschaafde wereld voor zich had, maakte hoegenaamd geen indruk.

60

XV

Zenuwachtiger dan ze zelf voor mogelijk houdt, stapt Lotte in de richting van het marktplein. Ze heeft redelijk wat vertraging opgelopen bij het uitkiezen van haar outfit. Ook dat is niet gegaan zoals ze van zichzelf gewend is. Jurkje aan, jurkje uit. Jeans aan, jeans uit. Andere jeans aan, andere jeans uit. Ander jurkje aan, ander jurkje… Een eeuwigheid had het geduurd voordat ze eindelijk besloten had dat eenvoud nog steeds het meest siert. Casual chic. Iets moois maar comfortabels voor het geval dat de komende date dat niet zou zijn, of juist heel erg; twee voor de prijs van één.

Een kwartier te laat komt ze aan. Ze hebben afgesproken aan de voet van een standbeeld. Een groot standbeeld van een eens groot man. Lotte vergeet steeds wie het is. Een of andere belangrijke pief van minstens een paar eeuwen geleden. Hij draagt een cape en maliënkolder; beslist van een paar eeuwen geleden. Nu doen zijn verdiensten er bijzonder weinig meer toe. Rustplaats voor duiven, leunplaats voor overenthousiaste bierfanaten en een handige ontmoetingsplaats voor een eventueel nog te vormen koppel. Lotte denkt niet aan het standbeeld, ze zoekt een andere man, eentje zonder cape en maliënkolder. Ze vindt hem niet.

61

Ze is dan wel te laat, maar zo snel zal hij toch niet vertrokken zijn? Ze had een bericht moeten sturen. Hem laten weten dat ze later zou zijn.

Plotseling bedekken twee warme handen haar ogen. Lotte schrikt zich rot, springt een eind weg en draait zich gealarmeerd om.

‘Hoi,’ zegt hij, duidelijk geamuseerd, ‘leuk je eindelijk hier te zien.’ ‘Jij!’ wil ze hem boos toeroepen, maar ze kan nauwelijks haar lach bedwingen. ‘Val jij altijd onschuldige meisjes langs achteren aan?’ ‘Alleen als ze te laat zijn’, kaatst hij vrolijk terug. ’Ik begon al te denken dat je me had laten zitten.’ ‘Fashionably late’, zegt ze met een knipoog, gevolgd door: ‘En, waar gaan we heen?’ ‘Cocktails.’

Het plein over, een kleine straat tussen twee cafés in, een houten brug over, rechts en stop. De cocktailbar ziet eruit als een gewoon oud rijhuis. Niks bijzonders. Geen reclame aan de muur, alleen een onopvallend bord boven de deur. Lotte zou er zo voorbij zijn gelopen als hij haar niet had doen stoppen.

‘Ik wist niet dat hier een cocktailbar was’, zegt ze verwonderd.

‘En toch’, knipoogt hij terwijl hij op de deur klopt en geduldig wacht om binnengelaten te worden. Geduld is een schone deugd. De portier weet er alles van. Na net iets te veel tijd schuift het luikje in de deur zelfvoldaan open. Of ze wel oud genoeg zijn en daar bewijs van hebben. Er wordt nog net niet gevraagd of ze door de politie gevolgd werden op weg hierheen. Het is allemaal deel van het concept; concepten zijn hip momenteel. Het luikje schuift weer dicht en de deur gaat open. Een vriendelijk uitziende, vrij kleine man van een jaar of veertig met onverholen pretlichtjes in zijn ogen laat hen binnen.

62

Binnen is het aangenaam warm zonder verstikkend te zijn. Niet al te groot op het eerste gezicht. Twee tafels en een bar. Eigenlijk helemaal niet groot. De tafels zitten vol. Geen plaats meer om te zitten. Lotte, die niet al te ontgoocheld wil lijken, kijkt hem met een en-nu-jij-blik aan. Hij lacht enkel terug, neemt haar bij de hand en leidt haar langs de tafels om de bar heen naar wat een doodlopende muur lijkt. Net voor de muur de grond bereikt, draait hij spontaan weg om een draaitrap te onthullen. Van beneden stijgt swingmuziek uit de jaren twintig op. Lotte hoort glazen klinken in een ontspannen, uitgelaten sfeer.

De trap leidt naar een in begin twintigste-eeuwse retrostijl ingerichte kelder. Een speakeasy in het midden van de stad. De jongen is in ieder geval zijn best aan het doen, moet Lotte toegeven; ze is danig onder de indruk.

Een tafel in de uiterste hoek is gereserveerd. Hij pakt haar jas aan, hangt die aan een daarvoor bedoelde haak aan de muur, trekt een stoel achteruit en nodigt haar uit om plaats te nemen. Een voorheen ongeziene ober brengt een kaart, stelt de specialiteiten van het huis voor en besluit met: ‘Maar indien u dat wenst, kunt u gerust uw eigen cocktail samenstellen. Wenkt u me maar wanneer u beslist hebt.’ Hij glimlacht, knikt en verdwijnt geruisloos weer in de coulissen. Lotte kan moeilijk kiezen, de mogelijkheden lijken eindeloos. Meer variëteiten gin, wodka, tequila, rum en whisky dan je in een mensenleven kunt uitproberen. Kruiden, tonics, chasers in alle mogelijke kleuren, soorten en geuren. Zaken waar Lotte nog nooit van gehoord heeft, laat staan dat ze er ooit aan gedacht heeft om ze in een cocktail te gooien. Alles te mixen naar eigen smaak en verlangen. Of niet. Klassiekers bij de vleet. Tried and true. Wat goed genoeg was voor Frank Sinatra, Humphrey Bogart en James Bond is goed genoeg om op om het even welke kaart te staan, om het even waar. Ten langen leste besluit ze om voor een

63

daiquiri te gaan; hij kiest voor een Old-Fashioned. De voorheen ongeziene ober verschijnt weer, luistert, verdwijnt opnieuw en komt terug met de drankjes.

Proost. Het daaropvolgende gesprek verloopt ongeveer als volgt: 1. Deze plaats: hoe, wat, wanneer? 2. De stad zit vol verrassingen. 3. Benieuwd naar het restaurant, nog zoiets? 4. De avond zit vol verrassingen. 5. Compliment over de kleding. 6. Gespeeld gebloos en een complimentje terug. 7. Nog een cocktail? 8. Koetjes, kalfjes en wat-doe-jij’s. 9. ‘Een laatste cocktail en dan rustig aan naar het restaurant vertrekken?’ 10. Veel gemeen en voorzichtig geprobeer. 11. Handje-vasthoud en oogje-kijk. 12. Hij: ‘Ik pak de jassen wel, de rekening is, uiteraard, voor mij.’

Het restaurant bevindt zich op zo’n vijf minuten wandelen – lachend en hand in hand – van de cocktailbar. De wandeling in de koele avondlucht is een welkom rustpunt na de uitstekende maar best zware cocktails. Lotte voelt zich zweven en, tenzij ze zich zwaar vergist, zweeft ook hij naast haar, met haar mee. De avondlucht opent zich, kleurt oranjerood en laat een verblindende zonsondergang verschijnen. Door de stapelwolken heen, hoger, steeds hoger, verandert het marineblauw in een peilloze diepte, eindeloos uitgespreid, zwart met fonkelende lichtjes. De Melkweg uit, tussen de pilaren der creatie door, om Sirius A heen, om ten slotte – na even uitgeblazen te hebben op de maan – via Alpha Centauri op de lichtblauwe knikker weer min of meer vaste grond onder de voeten te vinden.

64

Lotte loopt, nog steeds duizelend, het restaurant binnen. Krullerige art nouveau. Een perfecte keuze van wat steeds meer een perfecte jongen lijkt te zijn. Galante obers en klassieke muziek. Terrine van ganzenlever, rode wijn en hertenkalffilet, javanais en espresso. Lotte heeft beslist ergere dates gehad.

Lang na ieders bedtijd brengt hij haar ridderlijk naar huis. Een moment van twijfel voordat een lange, intense kus op de lippen de avond besluit. Hij omhelst Lotte, zij omhelst hem teder terug, kijkt haar in de ogen en vraagt of hij haar snel terug zal zien. Ze lacht en pakt zijn hand vast, vraagt: ‘Doe je morgen iets?’

65

XVI

M. zit verkleumd in zijn auto te vegeteren. Rookt met bevende handen de zoveelste sigaret. Vergat ze te tellen. De motor staat al enige tijd uit en de vorst sluipt door het op een kier gezette raampje naar binnen. Hoelang staat hij hier eigenlijk al? Hij nipt aan zijn thermos, de koffie is nog net drinkbaar, maar heeft eveneens te lijden onder de eerste winterprik. Waarom dat vroeger een reden tot vreugde was, ontgaat hem momenteel. Er ontgaat hem wel meer de laatste tijd. Steeds vaker.

Waarom staat hij hier eigenlijk? Vanochtend was alles nog duidelijk. Nu ja, niet helemaal duidelijk, maar in ieder geval minder flou. Hij heeft een afspraak. Ja. Met haar. Dokter Moens’ voorgestelde knijper der zielen. Dat dus.

Gezellig.

Minuten werden een kwartier werd een halfuur werd een uur. Uren? Het onopgemerkte verstrijken van de tijd. M.’s portier werkt best, zijn handen willen alleen niet mee. Waarom kwam hij hier dan ook zo vroeg aan? Keurig op tijd komen is één ding – M. is een welopgevoede jongen – maar zoveel te vroeg komen is gewoon

66

absurd, hij had lekker warm in zijn bed kunnen blijven liggen. Was het om het gebouw te kunnen bekijken in plaats van zijn plafond?

Het is gewoon een gebouw. Architecturaal niks bijzonders. Net als alle andere in de straat. Allemaal hetzelfde, op een verguld bordje op de blauwe deur na. Een patriciërshuis. Best mooi, voor wie van zulke huizen houdt. In een straat met volledig volgroeide platanen. Er valt blijkbaar goed te verdienen met andermans verdriet. Of misschien heeft ze het geërfd. Of heeft ze een rijke vent. Of de lotto gewonnen. Of niets van dat alles en juist alles samen. Het is niet het moment om voorbarige conclusies te trekken, M. kent haar niet. Dat zal allicht ook niet de bedoeling zijn.

Er dienen beslissingen genomen te worden.

M. haalt zijn laatste sigaret uit het pakje, verfrommelt het ding en gooit het op de vloer bij de rest van de frommeldingen aan de passagierszijde. Controleert het handschoenenkastje, maar weet dat daar niks meer te vinden is. Nog maar vijf minuten respijt dus. Vijf minuten om tot een besluit te komen. M. steekt de laatste sigaret op. Straks moet er naar de winkel gegaan worden. Ook de koffie heeft nu echt zijn beste tijd gehad, een laatste slok, de rest is voor de goot, voor de ratten. Niemand heeft ze ooit horen klagen.

Dat van uitstel afstel komt weet hij – net als ieder ander – best. Wat hij zich afvraagt, is of het bij hem nog veel uithaalt, maar de afspraak is nu eenmaal gemaakt. En hij staat hier nu toch. En hij heeft best een eind gereden. Vijfendertig minuten onderweg. Dan kan hij nu evengoed gewoon naar binnen gaan. Daarvoor is hij per slot van rekening gekomen. Argumenten pro bij de vleet en slechts enkele contra. Het doet er weinig toe. Zijn laatste sigaret is op. Hij zit nog steeds in de auto. Er dient naar de krantenwinkel gegaan te worden. Zij verkoopt geen kranten. Hij is niet deelbaar dus kan

67

niet blijven én gaan. De sigaretten zijn op. De koffie de goot ingegoten.

M. reikt naar zijn telefoon, toetst tien nummers in, wacht even, ademt in, ademt uit, drukt op het knopje met het groene telefoontje.

Wektoon. Klik.

‘Goeiemiddag, u spreekt met Hanne Claes, hoe kan ik u helpen?’

‘Dag mevrouw Claes,’ zegt M. bijna onhoorbaar stil, ‘ik zou normaal gesproken nu zo ongeveer bij u moeten zijn, maar ik vrees dat ik het niet zal halen; mijn auto, ziet u.’ ‘Niets al te ernstigs, hoop ik?’ klinkt het begripvol. ‘Neen, neen, ik denk het niet’, kucht M., zichzelf tijd gevend om na te denken. Dit had hij toch kunnen voorzien? Hij heeft tijd genoeg gehad om iets valabels te verzinnen.

Snel.

‘De batterij,’ stamelt hij na wat een eeuwigheid lijkt, ‘de koude, ziet u.’ ‘Ik begrijp het best, meneer Welters’, zegt ze zacht, ‘Had u onze afspraak graag verplaatst?’

‘Ja, natuurlijk.’ Domme beslissing. Tijdsdruk is nooit M.’s vriend geweest. ‘Nu, uiteraard, wel, ziet u’, brabbelt hij. ‘Ik vrees dat ik momenteel wel mijn agenda niet echt bij de hand heb. In de garage, hier, bedoel ik’, graaft hij de put nog net iets dieper.

M. stopt uitgeput met praten, schudt zijn hoofd en laat het op zijn stuur zakken, laat daardoor de claxon onbedoeld loeien, schrikt op en laat zijn telefoon vallen. Verwoed zoeken levert enkele lege pakjes sigaretten, een lege fles spuitwater en een uiteengevallen telefoon op. Koffiebestendig, gedegen, maar net iets te eenvoudig demonteerbaar. Oud. Snel hersteld, dat wel. Geen blijvende schade.

68

Helaas geen verbinding meer.

Plotseling gaat de telefoon.

‘Hallo?’ zegt M. verward. ‘Dag meneer Welters,’ hoort M. een warme vrouwenstem zeggen, ‘Hanne Claes hier, ik vrees dat de verbinding ineens wegviel.’ ‘Ja, juist,’ stottert M., ‘slechte verbinding hier.’ ‘Dat heb je soms in garages’, antwoordt ze begrijpend. ‘Hoe bedoelt u?’ vraagt M., waarop hij zich meteen zijn eerder gemaakte excuses herinnert. Hij corrigeert zichzelf onbeholpen: ‘Juist, ja. Juist. Precies.’

Hij weet dat zij weet dat hij weet dat ze het weet. Doorgaan heeft totaal geen zin, maar zich terugtrekken is evenmin een optie. Vlucht vooruit dan maar, in for a penny, in for a pound: ‘En mijn agenda heb ik hier dus helaas niet bij de hand.’

‘Dat zei u daarnet al, ja. Ik begrijp het volledig,’ antwoordt ze kalm, ‘anders bel ik u straks gewoon even terug wanneer u weer thuis bent.’

Schaak.

‘Ja, nu, wel, ziet u, ik weet niet zo precies, ziet u, wanneer ik hier – als het hersteld is uiteraard – wegkom’, hakkelt M.; te veel woorden, te weinig inhoud.

‘Belt u me dan zeker zelf even terug wanneer u weer thuis bent, meneer Welters?’ vraagt ze vriendelijk, maar dwingend. ‘Dan kunnen we uw afspraak zo snel mogelijk opnieuw inplannen. Van persoon tot persoon vlot een gesprek toch altijd iets beter dan aan de telefoon.’

69

Schaakmat.

‘Ja, uiteraard. Daar kunt u op rekenen’, komt M.’s onvermijdelijke antwoord er verslagen uit. ‘Zodra ik thuis ben.’

‘Uitstekend, dan verwacht ik uw telefoontje vandaag nog.’ Er klinkt geen triomf door in haar stem, alleen oprechte bezorgdheid. ‘Tot dan.’ ‘Tot zo meteen, meneer Welters.’

M. drukt op het knopje met het rode telefoontje, legt de telefoon naast zich neer en draait de sleutel om. Sputterend komt het oude voertuig tot leven. Gelukkig stond de radio niet aan, de batterij had het vast begeven. M. ziet er de humor niet van in. Kijkt in zijn zijspiegel en vervoegt zich voorzichtig bij de rest van het verkeer. Achter hem kijkt hoofddokter Hanne Claes de auto met gefronste wenkbrauwen na.

70

www.lannoo.com

Registreer u op onze website en we sturen u regelmatig een nieuwsbrief met informatie over nieuwe boeken en met interessante, exclusieve aanbiedingen.

Auteursportret: Koen Broos Omslagontwerp: MOT Graphic Design – Tom Suykens Zetwerk en stramien: Studio Lannoo

Elke gelijkenis met bestaande gebeurtenissen en/of personen berust op louter toeval.

Als u opmerkingen of vragen hebt, dan kunt u contact opnemen met onze redactie: fictie@lannoo.com.

© Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2019 D/2019/45/104 — NUR 300, 301 — ISBN: 978 94 014 5965 5

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

This article is from: